3-142
Kenmerken van uw auto
Verwarmings- en ventilatiesysteem,handbediend
Binnenzijde voorruit ontwasemen
1. Kies een willekeurige aanjagers- nelheid, uitgezonderd stand 0.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Kies stand of .
4. De stand BUITENLUCHT wordt automatisch geselecteerd. Boven-
dien wordt de airconditioning
(indien van toepassing) auto-
matisch ingeschakeld als de stand geselecteerd is. Als de airconditioning en de stand
BUITENLUCHT niet automatisch
worden ingeschakeld, druk dan op
de desbetreffende toetsen.
Buitenzijde voorruit ontdooien
1. Zet de aanjager in de hoogste
stand (geheel naar rechts).
2. Stel de temperatuur in op maximaal.
3. Kies stand .
4. Het systeem schakelt de toevoer van buitenlucht en de aircondi-
tioning (indien van toepassing)automatisch in.
OOS047309
OOS047310
3-143
Kenmerken van uw auto
3
Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem
Binnenzijde voorruitontwasemen
1. Kies de gewenste aanjagersnelheid.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Druk op de toets voorruit- ontwaseming ( ).
4. Op basis van de omgevings- temperatuur zal de airconditioning
automatisch worden ingeschakeld
en zullen de stand BUITEN-LUCHT en een hogere
aanjagersnelheid worden geko-
zen. Als de airconditioning, de stand
BUITENLUCHT en de hogereaanjagersnelheid niet automatisch
worden ingeschakeld, druk dan op
de desbetreffende knoppen.
Als stand geselecteerd wordt,
wordt de aanjagersnelheid auto-
matisch verhoogd.
Buitenzijde voorruit ontdooien
1. Zet de aanjager in de hoogste
stand.
2. Stel de temperatuur in op maximaal.
3. Druk op de toets voorruitont- waseming ( ).
4. Op basis van de omgevings- temperatuur zal de airconditioning
automatisch worden ingeschakeld
en de stand BUITENLUCHT
worden gekozen.
Als stand geselecteerd wordt,
wordt de aanjagersnelheid auto-
matisch verhoogd.
OOS047311
OOS047312
3-145
Kenmerken van uw auto
3
Automatische ventilatie
(indien van toepassing)
Om de luchtkwaliteit in het interieur te
verbeteren en beslaan van de voorruit
te verminderen, wordt de stand
RECIRCULATIE na ongeveer 5 - 30
minuten automatisch uitgeschakeld,
afhankelijk van de buitentemperatuur,
en de luchttoevoer verandert in de
stand BUITENLUCHT.
Selecteer de stand Ventileren ( )
en druk gedurende 3 seconden op de
toets voor de stand RECIRCULATIE
om de automatische ventilatie uit te
schakelen of in te stellen.
Wanneer de automatische ventilatie is
ingesteld, knippert het controlelampje
voor de recirculatie 6 maal. Wanneer
de automatische ventilatie wordt
uitgeschakeld, knippert hetcontrolelampje 3 maal.
Luchtcirculatie
(indien van toepassing)
Wanneer de verwarming of de airconditioningssysteem is
ingeschakeld terwijl het schuifdak is
geopend, wordt automatisch de
stand BUITENLUCHT geselecteerd.Als u op dat moment de toets
RECIRCULATIE indrukt, wordt de
stand RECIRCULATIE geselecteerd,
maar keert deze na 3 minuten terug
naar de stand BUITENLUCHT.
Wanneer het schuifdak is gesloten,
keert de stand van de luchtinlaat
terug naar de oorspronkelijkgeselecteerde stand.
EXTRA VOORZIENINGEN VERWARMINGS- EN VENTILATIESYSTEEM
3-151
Kenmerken van uw auto
3
12V-aansluiting
(indien van toepassing)
De 12 V-aansluiting is ontworpen
om mobiele telefoons en andere
apparaten die in de auto gebruikt
kunnen worden, op te laden. Deze
apparaten mogen niet meer dan
180 W afnemen als de motor draait.
Om beschadiging van de 12V-
aansluitingen te voorkomen:
• Gebruik de 12 V-aansluitingalleen als de motor draait en
verwijder de plug van het
apparaat na gebruik uit de
aansluiting. Het gebruik van de
12 V-aansluiting gedurende
langere tijd als de motor niet
draait, kan ertoe leiden dat deaccu te ver ontladen raakt.
• Gebruik ze alleen voor het aansluiten van elektrische
apparatuur die werkt op 12 V en
die een elektrisch vermogen
heeft van minder dan 180 W.
• Zet de airconditioning of de verwarming in de laagste stand
als de 12 V-aansluiting gebruikt
wordt. • Plaats het afdekkapje op de
aansluiting wanneer deze niet
wordt gebruikt.
• Sommige elektronische apparaten die op de 12
Vaansluiting worden
aangesloten, kunnen storingen
veroorzaken. De problemen
kunnen variëren van een slechte
radio-ontvangst tot storingen in
de elektronische systemen enapparaten in de auto.
• Steek de stekker zo ver mogelijk in de aansluiting. Als de stekker
geen goed contact maakt, kan
deze oververhit raken of kan de
zekering defect raken.
• Sluit elektrische/elektronische apparatuur met een accu alleen
aan als deze zijn voorzien van
een tegenstroombeveiliging.
Anders kan de stroom van de
accu terugstromen naar het
elektrische/ elektronische
systeem van de auto en
storingen veroorzaken.
AANWIJZING
OOS047063 Voorkom dat u een elektrische
schok krijgt. Steek geen vingers
of vreemde voorwerpen (pen
enz.) in een 12V-aansluiting enraak de aansluiting niet aan metnatte handen.
WAARSCHUWING
5-53
Rijden met uw auto
5
De melding "Auto Stop
gedeactiveerd. Start handmatig"
verschijnt op het LCD-display en erklinkt een piepsignaal. Op dat moment kunt u de auto als
volgt opnieuw starten:
Auto met handgeschakelde trans- missie
Trap het koppelingspedaal en het
rempedaal in terwijl de transmissie in
stand N (neutraal) staat.Auto met Double clutch-trans-missie
Trap het rempedaal in terwijl de
selectiehendel in stand P (parkeren)
of N (neutraal) staat.
Start de auto, voor uw eigen
veiligheid, echter met de
selectiehendel in stand P (parkeren).
Automatisch starten
Starten van de motor in de Auto
Stop-modus
Auto met handgeschakelde transmissie
• Trap het koppelingspedaal in met
de transmissie in stand N
(neutraal).
Het Auto Stop-controlelampje ( )
in het instrumentenpaneel gaat UIT
als de motor opnieuw gestart wordt. Auto met Double clutch-trans-missie
• Laat het rempedaal los.
• Als de Auto Hold-functie is
ingeschakeld, start de motor niet
wanneer u het rempedaal loslaat.
Maar als u het gaspedaal intrapt,
zal de motor weer starten.
Het Auto Stop-controlelampje ( )
in het instrumentenpaneel gaat UIT
als de motor opnieuw gestart wordt.
De motor wordt automatisch
opnieuw gestart in de volgende
situaties.
- De aanjagersnelheid van het handbediende verwarmings- en
ventilatiesysteem staat in eenhogere stand dan stand 3 terwijl de
airconditioning is ingeschakeld.
- De aanjagersnelheid van het automatische verwarmings- en
ventilatiesysteem staat in eenhogere stand dan stand 6 terwijl de
airconditioning is ingeschakeld.
- Er is een bepaalde periode verstreken terwijl de
airconditioning is ingeschakeld.
OTLE055036
5-58
Rijden met uw auto
Als de ECO-modus geactiveerd is:
• Accelereert de auto mogelijkminder snel wanneer het gaspedaal
geleidelijk wordt ingetrapt.
• Nemen de prestaties van de airconditioning mogelijk af.
• Wijzigt mogelijk het schakelpatroon van de double clutch transmissie.
• Kan het motorgeluid sterker worden.
De bovenstaande situaties zijn
normale omstandigheden als de
ECO-modus is geactiveerd om het
brandstofverbruik te verlagen. Beperking werking ECO-modus: Indien onderstaande situaties zich
voordoen terwijl de ECO-modus in
werking is, wordt de werking van de
modus beperkt zonder dat dit aan
het ECO-controlelampje te zien is.
• Als de koelvloeistoftemperatuur
laag is:
Het systeem wordt beperkt totdat de
motorprestaties weer normaal zijn.
• Bij het oprijden van een helling:
Het systeem wordt beperkt om het
vermogen te vergroten als er een
helling op wordt gereden, omdat
het motorkoppel beperkt is.
• Tijdens het rijden met de selectiehendel van de Double
clutch-transmissie in de modus
voor handmatig schakelen:
Het systeem wordt beperkt in
overeenstemming met de stand
van de selectiehendel.
•
Als het gaspedaal gedurende enkele
seconden stevig wordt ingetrapt:
Het systeem wordt beperkt omdat
wordt bepaald dat de bestuurder
sneller wil gaan rijden.
SPORT-modus
De SPORT-modus zorgt voor een dynamisch
rijgedrag door het
automatisch aanpassen
van de regeling van de
stuurbekrachtiging, de
motor en de transmissie.
• Als de SPORT-modus is geselecteerd door op de toets
DRIVE MODE te drukken, brandt
het controlelampje SPORT
(oranje).
• Als de motor opnieuw gestart wordt, is de rijmodus weer de
COMFORT-modus. Als de SPORT-
modus gewenst is, kan deze weer
opnieuw geselecteerd worden metde toets DRIVE MODE.
5-120
Rijden met uw auto
Wegrijden vanuit stilstand opeen helling
1. Zet de selectiehendel in stand P (parkeren, Double
clutchtransmissie) of in de vrijstand
(handgeschakelde transmissie),
houd het rempedaal ingetrapt en:
• Start de motor.
• Zet de transmissie in de eersteversnelling of in stand D.
• Ontgrendel de parkeerrem.
2. Laat het rempedaal langzaam los.
3. Rijd langzaam vooruit tot de aanhanger los komt van de
blokken.
4. Stop en laat de blokken door iemand oprapen en opbergen.
Onderhoud bij het rijden met
een aanhanger
Uw auto heeft vaker onderhoud
nodig wanneer u regelmatig met een
aanhanger rijdt. Belangrijke zaken
die speciale aandacht verdienen zijn:
de motorolie, de double clutch
transmissie, de smering van de
aandrijfassen en de koelvloeistof. De
toestand van de remmen moet ook
regelmatig gecontroleerd worden.
Alle zaken staan in dit
instructieboekje beschreven. De
index is hierbij een handig
hulpmiddel. Het is verstandig deze
gedeeltes te lezen voordat u met een
aanhanger op pad gaat. Vergeet ookniet de aanhanger en de trekhaak teonderhouden.
Volg het onderhoudsschema van de aanhanger en controleer de
aanhanger regelmatig. Voer de
controle bij voorkeur ieder keer uit
wanneer u gaat rijden. Het is van het
grootste belang dat detrekhaakmoeren en -bouten
vastzitten. Om schade aan de auto te
voorkomen:
• Vanwege de hogere belasting
tijdens het rijden met een
aanhanger, kan bij warm weer of bijhelling op rijden de motor
oververhit raken. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter
aangeeft dat de motor oververhit
raakt, schakel dan de
airconditioning uit en breng de auto
op een veilige plaats tot stilstand
om de motor af te laten koelen.
• Schakel de motor niet uitwanneer de koelvloeistoftempe-
ratuurmeter oververhitting
aangeeft. (Laat de motorstationair draaien om de motor
te koelen)
• Als met een aanhanger gereden wordt, moet de double clutch
transmissie vaker worden
gecontroleerd.
• Als uw auto niet is uitgerust meteen airconditioning, moet u een
extra ventilator laten monteren
om de koeling van de motor te optimaliseren als u een
aanhanger trekt.
AANWIJZING
6-6
Wat te doen in een noodgeval
Om schade aan uw auto te
voorkomen:
• Gebruik alleen een 12V-voedingsbron (accu of
startbooster) om de auto met
een hulpaccu te starten.
• Probeer uw auto niet aan te duwen.
Informatie Een onjuist afgevoerdebatterij kan schadelijk zijn
voor het milieu en voor de
gezondheid. Voer de accu
volgens de wettelijke
voorschriften af.
Startprocedure met behulp van
een hulpaccu
1. Plaats de auto's zo dicht bij elkaar dat de startkabels de afstandtussen de accu's kunnen
overbruggen, maar zorg ervoor
dat de auto's elkaar niet raken.
2. Voorkom te allen tijde dat u in aanraking komt met ventilatoren
of andere bewegende onderdelen,
ook al draaien de motoren niet.
3. Schakel alle elektrische verbruikers, zoals het
audiosysteem, de verlichting, de
airconditioning, enz. uit. Zet deselectiehendel in stand P
(parkeren, Double clutch-
transmissie) of de vrijstand
(handgeschakelde transmissie)
en activeer de parkeerrem. Zet de
motor van beide auto's UIT.
i
AANWIJZING•Bij het optillen van een accu met een kunststof behuizingkan door de druk accuzuur
naar buiten komen. Houd bijhet optillen uw handen aan de
zijkant van de accu.
•Probeer uw auto niet met een
hulpaccu te starten als de
lege accu bevroren is.
•Laad NOOIT een accu bij terwijl de accukabels nog
aangesloten zijn.
•Het ontstekingssysteem werkt
met hoogspanning. Raak deze
onderdelen NOOIT aan als demotor draait of als het contactin stand ON staat.
•Voorkom dat de startkabel (+)
en (-) elkaar raken. Anders
kunnen vonken ontstaan.
•De accu kan scheuren of
exploderen wanneer u een
ontladen of bevroren accu
start met behulp van eenhulpaccu.
Pb