Page 129 of 304

ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
(ACC)
(waar aanwezig)
126) 127) 128) 129) 130) 131)
49) 50) 51) 53) 53) 54) 55)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
Het systeem zorgt ervoor dat de auto
met de gewenste snelheid blijft rijden
zonder dat het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt. Daarnaast kan een
bepaalde afstand ten opzichte van de
voorligger worden gehandhaafd (deze
afstand kan door de bestuurder worden
ingesteld).
Adaptieve Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 119 bevindt,
om vast te stellen of er een andere auto
te dicht bij uw auto in de buurt komt.Het systeem zorgt bovendien voor nog
meer rijcomfort via de elektronische
Cruise-Control, die handig is tijdens het
rijden op de snelweg of op wegen met
weinig verkeer.
Het gebruik van het systeem op drukke
wegen buiten de stad of op
stadswegen levert geen voordeel op.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Als de sensor geen voorligger
waarneemt, wordt de ingestelde
snelheid gehandhaafd.
Als de sensor een voorligger
waarneemt, remt het systeem
automatisch om te voorkomen dat de
voorligger dichter dan de ingestelde
afstand wordt genaderd. Wanneer
achter een voertuig wordt gereden, zal
het systeem remmen of accelereren om
de afstand te bewaren zonder de
ingestelde snelheid te overschrijden.Het is raadzaam om het systeem in de
volgende situaties uit te schakelen:
tijdens het rijden in dichte mist, harde
regen, sneeuw, drukke of afwijkende
rijomstandigheden (bijvoorbeeld als er
wegwerkzaamheden zijn op de
snelweg);
op een weg met veel bochten, ijzige,
besneeuwde of gladde wegen of
wegen met steile beklimmingen en
afdalingen;
op een in- of uitvoegstrook of op een
afrit;
bij gebruik van een aanhanger;
als de omstandigheden het niet
toelaten om veilig te rijden met een
constante snelheid.
Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptieve Cruise
Control”
om een veilige afstand te
houden tussen voertuigen (een bericht
hierover wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”
om het voertuig
met een vooraf gekozen snelheid te
laten rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren
via de knop op het stuur (zie verderop
voor instructies).
De "elektronische Cruise-Control" past
de snelheid niet aan op voorliggers.
119P2000076-000-000
127
Page 130 of 304

Houd altijd rekening met de
verkeersomstandigheden bij het kiezen
van de snelheid.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Inschakelen
Druk kort op de knop
fig. 120 om
het systeem in te schakelen.
Als het systeem is ingeschakeld en
klaar is voor gebruik, wordt dit met een
bericht aangegeven op het display. Ook
ziet u een grijs symbool voor het
systeem (zoals weergegeven in
fig. 121 ).
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt
u kort op de knop
om het systeem
uit te schakelen. Op het display
verschijnt een bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden
ingesteld als de snelheid hoger is dan
30 km/h en lager dan 160 km/h. Als de
gewenste rijsnelheid is bereikt, drukt u
op de knop SET + of SET – en de
ingestelde snelheid verschijnt op het
display.
Als het systeem is ingesteld, wordt het
bijbehorende symbool (fig. 121 ) wit
weergegeven.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
BELANGRIJK Als u het gaspedaal weer
indrukt, kan de ingestelde snelheid
worden overschreden.
Terwijl het gaspedaal is ingedrukt:
ziet u gedurende een paar seconden
een bericht;
kan het systeem de afstand tussen
uw auto en de voorligger niet regelen. In
dit geval wordt de snelheid uitsluitend
bepaald door de stand van het
gaspedaal.
Het systeem treedt weer in werking
zodra het gaspedaal wordt losgelaten.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal is ingetrapt;
als de auto op de handrem staat;
als de remmen oververhit zijn;
120P2000060-000-000
121P2000077-000-000
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 304

als de pook in R (achteruit), vrij of 1
(1e versnelling ingeschakeld) staat
(versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als de pook in P (parkeren), R
(achteruit) of N (vrijstand) staat (versies
met automatische versnellingsbak of
automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling);
als het koppelingspedaal is ingetrapt;
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als het motortoerental een
maximumdrempel overschrijdt (versies
met handgeschakelde versnellingsbak
en versies met automatische
versnellingsbak/automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling)
of onder een minimumdrempel valt
(alleen versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
bij automatisch remmen door het Full
Brake Control-systeem;
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;
als de motor is uitgeschakeld:
als de radarsensor geen vrij zicht
heeft (in dat geval moet de bumper
worden schoongemaakt bij de sensor).Als het systeem is ingesteld, kunnen de
bovenstaande omstandigheden ook tot
gevolg hebben dat het systeem wordt
geannuleerd of uitgeschakeld. De
momenten waarop dit gebeurt,
verschillen per situatie.
BELANGRIJK Als het systeem is
ingesteld, kunt u door het intrappen van
het gaspedaal harder rijden dan de
ingestelde rijsnelheid. Het systeem
wordt dan niet automatisch
uitgeschakeld, maar de werking wordt
wel beperkt. U kunt het systeem dan
ook beter uitschakelen.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden
verhoogd via de knop SET +.
Druk eenmaal op de knop SET +om
de snelheid met 1 km/h te verhogen.
Met elke volgende druk op de knop
wordt de snelheid met 1 km/h
verhoogd.
Houd de knop SET + ingedruktom
de snelheid in stappen van 10 km/h te
verhogen totdat u de knop loslaat. De
toename van de ingestelde snelheid
wordt op het display weergegeven.Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te
houden.
Druk eenmaal op de knop SET –om
de snelheid met 1 km/h te verlagen.
Met elke volgende druk op de knop
wordt de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Houd de knop SET – ingedruktom
de snelheid in stappen van 10 km/h te
verlagen totdat u de knop loslaat. De
afname van de snelheid wordt op het
display weergegeven.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Door het gaspedaal ingedrukt te
houden, kunt u de auto sneller laten
rijden dan de ingestelde snelheid. Druk
in dat geval op de knop SET + (of SET
–) om de huidige snelheid van de auto
op te slaan.
Als u de knop SET – indrukt om de
snelheid te verlagen, wordt automatisch
het remsysteem geactiveerd als de
nieuwe snelheid niet kan worden bereikt
met remmen op de motor alleen.
Het systeem handhaaft de ingestelde
snelheid ook als u een helling of berg
op- of afrijdt. Een lichte schommeling
van de snelheid is dan echter normaal,
zeker bij kleine hoogteverschillen.
129
Page 132 of 304

Bij versies met een handgeschakelde
versnellingsbak kan worden geschakeld
terwijl het systeem actief is om de
versnelling te kiezen die het best past
bij de ingestelde snelheid en het
systeem ingeschakeld te laten.
Het systeem wordt geannuleerd
wanneer u het koppelingspedaal
ingetrapt houdt of de versnellingspook
langer dan een bepaalde tijd in de
vrijstand zet.
De automatische versnellingsbak (of
automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling) kan naar een lagere
versnelling schakelen als een helling
wordt afgereden of geaccelereerd
wordt. Dit is normaal en noodzakelijk
om de ingestelde snelheid te
handhaven.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld
tijdens het rijden als de remmen
oververhit raken.
ACCELERATIE BIJ
INHALEN
Wanneer met een snelheid van meer
dan 50 km/u achter een voertuig wordt
gereden met de adaptieve
Cruise-Control aan, zal bij het
inschakelen van de richtingaanwijzer
extra worden geaccelereerd om sneller
te kunnen inhalen.Bij auto's met stuur links wordt de
inhaalassistent geactiveerd als de
linkerrichtingaanwijzer wordt
ingeschakeld en bij auto's met stuur
rechts als de rechterrichtingaanwijzer
wordt ingeschakeld.
In landen waar rechts wordt gereden,
werkt de inhaalassistent alleen als de
linker rijbaan wordt gebruikt om een
voorligger in te halen (voor landen waar
rechts wordt gereden, geldt de
tegengestelde activeringslogica).
Het systeem herkent automatisch de
gewijzigde richting van het verkeer op
het moment dat het verkeer niet meer
rechts rijdt maar links. In dat geval
wordt de inhaalassistent alleen
ingeschakeld wanneer het
referentievoertuig aan de linkerkant
wordt ingehaald.
De extra acceleratie vindt plaats op het
moment dat de bestuurder richting naar
links aangeeft.
De inhaalassistent werkt dan niet meer
aan de linkerzijde tot die vaststelt dat
de auto weer links rijdt.
BELANGRIJK Voor versies met
automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling werkt de
ECO-functie ook op de
acceleratierespons van de adaptieve
Cruise-Control. Als meer responsief
gedrag gewenst is, kan de ECO-functieworden uitgeschakeld of het gaspedaal
worden bediend. In dit laatste geval zal
de normale adaptieve Cruise-Control
worden hervat als het pedaal wordt
losgelaten.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Als de cruisecontrol tijdelijk niet is
gebruikt maar nog wel is ingeschakeld,
kunt u weer gaan rijden met een eerder
ingestelde snelheid door kort op de
knop RES te drukken en even uw voet
van het gaspedaal te halen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt
dan hersteld.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
BELANGRIJK Gebruik deze functie
alleen als de weg- en
verkeersomstandigheden dit toestaan.
Als u via deze functie een eerder
gebruikte snelheid oproept, moet u er
altijd op bedacht zijn dat het voertuig
ineens harder of zachter kan gaan
rijden. Het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan leiden tot
ernstige ongevallen met fatale afloop.
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 304

DE AFSTAND TUSSEN
VOERTUIGEN INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en uw
voorligger kan worden ingesteld op
1 streepje (kort), 2 streepjes
(gemiddeld), 3 streepjes (lang) of
4 streepjes (maximaal) (zie fig. 122 ).
De gehanteerde afstanden zijn relatief
ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd
tussen uw voertuig en de voorligger
blijft constant en varieert tussen1 seconde (voor de korte afstand van
1 streepje) en 2 seconden (voor de
maximale afstand van 4 streepjes).
De ingestelde afstand wordt met een
symbool op het display weergegeven
bij “Driver Assist”.
Bij het eerste gebruik van het systeem
is de afstand ingesteld op 4 streepjes
(het maximum). Nadat de afstand is
aangepast door de bestuurder, wordt
de nieuwe afstand ook opgeslagen
zodra het systeem is uitgeschakeld en
weer is ingeschakeld.
De afstand verkleinen
Druk kort op de knop
om de
ingestelde afstand te verkleinen.
De afstand wordt met elke druk op de
knop één streepje korter.
De ingestelde snelheid wordt
gehandhaafd als er geen voorliggers
zijn. Als de kortst mogelijke afstand is
bereikt, wordt met de volgende druk op
de knop de langste afstand ingesteld.
Als in dezelfde rijbaan een voertuig
wordt waargenomen dat langzamer
rijdt, wordt dit op het display gemeld bij
“Driver Assist”. De snelheid van de auto
wordt dan automatisch aangepast door
het systeem om de ingestelde afstand
te behouden, onafhankelijk van de
ingestelde snelheid.De ingestelde afstand wordt behouden
totdat:
de voorligger versnelt tot een
snelheid die hoger is dan de ingestelde
snelheid;
de voorligger de rijbaan verlaat of niet
meer binnen het bereik is van de sensor
van de adaptieve cruisecontrol;
de afstand wordt aangepast;
de adaptieve cruisecontrol wordt
uitgeschakeld/geannuleerd.
BELANGRIJK Er gelden beperkingen
voor de maximale remwerking die door
het systeem kan worden toegepast. De
bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Als het systeem vaststelt
dat de remkracht onvoldoende is om
de ingestelde afstand te handhaven,
wordt de bestuurder via een bericht
gewaarschuwd dat de voorligger te
dicht is genaderd. Er klinkt ook een
geluidssignaal. In dit geval is het
raadzaam om direct het rempedaal in te
trappen om een veilige afstand tot de
voorligger te behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van het voertuig
bevinden. Het niet in acht nemen van
122P2000094-000-000
131
Page 134 of 304

deze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.
UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de
functie uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid geannuleerd:
de knopvan de adaptieve
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt;
de startinrichting wordt in de stand
STOP geplaatst.
In de volgende gevallen wordt de
functie geannuleerd (de ingestelde
snelheid en afstand worden
opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;
als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).Als deze voorwaarden optreden terwijl
het systeem de auto langzamer laat
tijden om afstand te houden met een
voorganger, bestaat de kans dat de
auto indien nodig verder wordt
afgeremd, ook nadat het systeem is
geannuleerd of uitgeschakeld vanwege
het bereiken van de minimale snelheid
voor de cruisecontrol.
WAARSCHUWING
BEPERKTE
SYSTEEMWERKING
Als het speciale bericht op het display
wordt weergegeven, kan er sprake zijn
van een beperking van de werking van
het systeem.
Deze beperking kan veroorzaakt
worden door een fout of belemmering
van de radarsensor.
Wanneer er een belemmering wordt
aangegeven, maak dan de sensorzone
in de bumper, aangegeven in fig. 119,
schoon en controleer of het bericht is
verdwenen.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben
beperkt ophouden, zal het systeem
naar een normale en volledige werking
terugkeren. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
VOORZORGSMAATREGELEN
TIJDENS HET RIJDEN
Het systeem werkt mogelijk niet goed
onder bepaalde rijomstandigheden (zie
hieronder). De bestuurder moet het
voertuig daarom altijd onder controle
hebben.
Bij gebruik van een aanhanger
Het wordt afgeraden om het systeem in
te schakelen als er een aanhanger is
aangekoppeld.
Voertuig niet uitgelijnd
De mogelijkheid bestaat dat het
systeem een voertuig over het hoofd
ziet dat op dezelfde rijbaan rijdt maar
dat niet langs dezelfde rijrichting is
uitgelijnd, of een voertuig dat ineens
van rijbaan verandert. In deze
omstandigheden kan niet worden
gegarandeerd dat er voldoende afstand
tot de voorliggers wordt behouden. Het
niet-uitgelijnde voertuig kan afwisselend
de rijrichting betreden of verlaten,
waardoor de auto onverwachts gaat
remmen of versnellen.
Sturen en bochten
Als het systeem is ingeschakeld terwijl u
bochten fig. 123 instuurt, bestaat de
kans dat de snelheid en acceleratie
worden beperkt om de stabiliteit van
het voertuig te garanderen, zelfs als er
geen voorliggers in de buurt zijn.
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 304

Zodra u de bocht uit bent, wordt de
eerder ingestelde snelheid hersteld.
BELANGRIJK Bij hele nauwe bochten
kunnen de prestaties van het systeem
afnemen. In dat geval is het beter om
het systeem even uit te schakelen.
Het systeem gebruiken in
heuvelachtig terrein
Als u rijdt in heuvelachtig of bergachtig
gebied, is het mogelijk dat voertuigen
op dezelfde rijbaan niet worden
waargenomen. De prestaties van het
systeem kunnen minder zijn afhankelijk
van snelheid, belading,
verkeersomstandigheden en
hellingsgraad.
Veranderen van rijbaan
Het is mogelijk dat de aanwezigheid
van een voertuig pas wordt vastgesteld
nadat het voertuig de andere rijbaan
volledig heeft verlaten.In een dergelijke situatie kan niet
worden gegarandeerd dat er voldoende
afstand wordt gehouden tot het
voertuig dat van rijbaan verandert. Het
is dan ook raadzaam om altijd zeer
goed op te letten, zodat u indien nodig
zelf kunt remmen.
Kleine voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen (zoals
fietsen en motoren fig. 125 ) die aan de
zijkant van de rijbaan rijden of die de
rijbaan vanaf de zijkant betreden,
worden pas waargenomen op het
moment dat ze de rijbaan volledig
hebben betreden.In deze omstandigheden kan niet
worden gegarandeerd dat er voldoende
afstand tot de voorliggers wordt
behouden.
Stilstaande voorwerpen en
voertuigen
Het systeem kan alleen bewegende
voertuigen of voorwerpen waarnemen.
Zo grijpt het systeem bijvoorbeeld niet
in als de voorligger de rijbaan verlaat en
het voertuig daarvoor stilstaat.
Het is daarom zeer belangrijk dat u altijd
heel goed oplet en altijd het rempedaal
kunt intrappen als dat nodig is.
123P2000043-000-000
124P2000045-000-000125P2000044-000-000
133
Page 136 of 304

Voorwerpen en voertuigen die zich
in tegengestelde of kruiselingse
richting verplaatsen
Het systeem kan niet de aanwezigheid
vaststellen van voorwerpen of
voertuigen die zich in tegengestelde of
kruiselingse richting verplaatsen
fig. 126 en wordt dan ook niet
geactiveerd in die situaties.
MODUS ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
De modus Electronic Cruise Control is
beschikbaar om met een constante
snelheid te rijden, in aanvulling op de
modus Adaptive Cruise Control (ACC).
Als het voertuig is uitgerust met de
functie Adaptieve cruisecontrol (ACC),
werkt de elektronische Cruise-Control
op dezelfde manier als de ACC
(namelijk door het indrukken van deknop
van de Cruise-Control), met
deze verschillen:
de afstand tussen het voertuig en het
voertuig ervoor wordt niet gehandhaafd;
de functie werkt ook als de sensor
van de radar is bedekt.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
BELANGRIJK
126)Het is belangrijk dat u altijd zeer goed
blijft opletten tijdens het rijden en altijd het
rempedaal kunt intrappen als dat nodig is.
127)Het systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
128)De functie wordt niet geactiveerd bij
aanwezigheid van voetgangers, voertuigen
die tegemoetkomen in de tegengestelde
rijrichting of die in kruiselingse richting
bewegen en stilstaande voorwerpen (zoals
een voertuig dat voor een stoplicht staat of
langs de weg staat met pech).
129)De functie kan geen rekening houden
met de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, en
omstandigheden die slecht zicht
veroorzaken (zoals mist).130)De functie kan geen rekening houden
met de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, en
omstandigheden die slecht zicht
veroorzaken (zoals mist).
131)De functie kan niet de maximale
remkracht uitoefenen: de auto wordt niet
volledig tot stilstand gebracht.
BELANGRIJK
49)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw.
50)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
51)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
52)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Fiat
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
53)Knoei niet met de sensor van de radar
en voer er geen werkzaamheden aan uit.
Neem in geval van een storing van de
sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
126P2000046-000-000
134
STARTEN EN RIJDEN