Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is. Het bovenste gordelgedeelte moet
over de schouder en schuin over de
borst liggen. Het onderste
gordelgedeelte moet over het bekken
(zoals aangegeven in fig. 65) en dus
niet over de buik liggen. Gebruik nooit
voorwerpen (clips, klemmen enz.)
die een goede aansluiting van de gordel
op het lichaam verhinderen.Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden
met één veiligheidsgordel voor beiden
fig. 66. Steek geen enkel voorwerp
tussen de gordel en het lichaam van
een inzittende.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
zorg altijd dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd.
Vervang de gordels ook altijd als de
gordelspanners in werking zijn
getreden;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze
droog blijven;
vervang de gordels als ze sporen
van slijtage of beschadiging vertonen.
gebruik water en neutrale zeep
om de gordels met de hand te wassen.
Spoel de gordels en laat ze in de
schaduw drogen. Gebruik nooit
agressieve reinigingsmiddelen,
bleekwater of verf of welke chemische
middelen of stoffen die het weefsel
van de gordel kunnen aantasten.
BELANGRIJK
84)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanners te laten vervangen nadat
ze in werking zijn getreden.
64F1D0123
65F1D0124
66F1D0125
82
VEILIGHEID
85)Voor optimale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
86)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
87)Nadat een gordel aan een zware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de veiligheidsgordel
compleet met de verankeringen,
bevestigingsbouten en de gordelspanner
worden vervangen. Ook als er geen
zichtbare schade is, kan de gordel toch
verzwakt zijn.
BELANGRIJK
37)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan
100 °C gedurende ten hoogste zes uur)
kunnen de gordelspanners beschadigen of
in werking doen treden. Neem contact
op met een dealer van het Fiat
Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
KINDERZITJES
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
88) 89) 90) 91)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen! Dit is een
wettelijke verplichting in alle EU-landen,
conform de Europese richtlijn
2003/20/EG. Kinderen met een lengte
van minder dan 1,50 meter en tot de
leeftijd van 12 jaar moeten beschermd
worden door geschikte kinderzitjes
en moeten op de achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken.Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de
eigenschappen van de gebruikte
kinderzitjes, wordt geadviseerd om
kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de
rijrichting in te monteren (tot het kind
minstens 3–4 jaar oud is), omdat die
stand bij een ongeval de meeste
bescherming biedt.
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes, die aan
het voertuig bevestigd kunnen worden
met behulp van de veiligheidsgordels of
met de ISOFIX-bevestigingsbeugels.
Het wordt geadviseerd altijd het voor
het kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor
de kinderen waarvoor het is bedoeld.
In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44,
die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9 - 18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
83
Groep 3 22 - 36 kg
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Dit poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met
neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar gemaakt
worden door het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden
op verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als
een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
BELANGRIJK
99)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.100)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
101)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen
de rijrichting in op de passagiersstoel
van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
102)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het menu van het
instrumentenpaneel, de beschrijving in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf "Setup-
Menu".
103)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
104)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
105)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.106)Als, wanneer de startinrichting op
MAR is gedraaid, het
waarschuwingslampje
niet gaat
branden of tijdens het rijden blijft branden,
dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen. In dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners mogelijk niet
in werking treden bij een botsing of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, per
ongeluk in werking treden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
107)Bij een storing van het “gele” lampje
gaat het “rode” lampjebranden
en wordt, bij bepaalde versies/markten, de
explosieve lading van de passagiersairbag
en de zijairbags uitgeschakeld. Als het
"rode" lampje brandt, laat het systeem dan
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden (zie vorige
waarschuwing).
108)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
109)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig
letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
110)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
98
VEILIGHEID
111)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.112)Het waarschuwingslampjevan de
airbag geeft de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje niet
brandt, is de passagiersbescherming
ingeschakeld. Het kan vanuit het menu
worden uitgeschakeld; in dat geval gaat het
waarschuwingslampje branden. Wanneer
de auto wordt gestart (startsleutel in stand
MAR), brandt het waarschuwingslampje
ongeveer 8 seconden, als ten minste
5 seconden na de vorige uitschakeling zijn
verstreken. Als dit niet gebeurt, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Als
de motor binnen 5 seconden opnieuw
wordt in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampjes: schakel de auto uit, wacht
minstens 5 seconden en schakel weer in.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het waarschuwingslampje niet
de werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar wordt
alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de autocondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren. (Ook in landen
waarin de uitschakelfunctie van de
passagiersbescherming niet geboden
wordt, wordt de test van het
waarschuwingslampje uitgevoerd, dat
minder dan een seconde gaat branden
wanneer de sleutel naar MAR wordt
gedraaid, en vervolgens weer dooft.)
113)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners.
Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.114)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
115)Als het “rode” lampje
niet enkele
seconden gaat branden wanneer de
contactsleutel in de stand MAR is
gedraaid, dan is het “rode” lampje mogelijk
defect. In dat geval gaat het
lampje,
enkele seconden later, knipperen. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door
het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
99
DE MOTOR STARTEN
116) 117)
38) 39) 40) 41)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
VERSIES MET
HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Benzineversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand.Voor
0.9 TwinAir Turbo 0.9 TwinAir
Turbo-versies:trek de handrem aan
en zet de versnellingspook in z'n vrij
of trap het koppelingspedaal volledig in,
als een andere versnelling dan de
vrijstand is ingeschakeld;
voor alle versies (behalve 0.9
TwinAir en 0.9 TwinAir Turbo): trap
het koppelingspedaal volledig in,
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.Dieselversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de
versnellingspook in de vrijstand en draai
de contactsleutel naar MAR: het
lampje
enop het
instrumentenpaneel gaat branden;
wacht tot de lampjesen
uitgaan en trap dan het
koppelingspedaal volledig in zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het
waarschuwingslampje
dooft. Laat
de contactsleutel los zodra de motor
start.BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als,
met de contactsleutel op MAR, de
instrumentenpaneel
waarschuwingslampjes
enop
het display blijven branden (uitsluitend
voor benzineversies), dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP en
dan weer naar MAR te draaien. Als het
lampje
blijft branden, probeer
dan met de andere sleutels die bij de
auto zijn geleverd. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als de
motor nog steeds niet gestart kan
worden.
VERSIES MET DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
118)
Het starten van de motor kan zowel
met een ingeschakelde versnelling als in
de vrijstand (N) gebeuren.
Het rempedaal moet echter altijd
ingetrapt zijn als een andere versnelling
dan de vrijstand is ingeschakeld. Het
wordt daarom aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N) te
zetten voordat de motor wordt gestart.
101
LPG EN NATURAL POWER
VERSIES
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
42)
DE MOTOR AFZETTEN
43)
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
de temperatuur in de motorruimte
te laten zakken.
BELANGRIJK
116)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
117)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.118)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
38)Als hetlampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
39)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
40)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
41)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.42)Daarom moet er altijd benzine in de
tank zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling van
de werking op LPG naar de werking op
benzine te garanderen, als er hoge
prestaties vereist zijn.
43)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
102
STARTEN EN RIJDEN
TIJDENS PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Wacht op versies uitgerust met
Dualogic versnellingsbak tot de P wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met Dualogic-
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op P te hebben geplaatst).
Handrem
119) 120) 121)
De handremhendel bevindt zich tussen
de voorstoelen.
Handrem inschakelen: trek hefboom
A fig. 81 omhoog tot het voertuig
geremd is.Handrem uitschakelen: trek hefboom
A en stukje omhoog en houd knop B
ingedrukt; controleer of het lampje
op het instrumentenpaneel uit gaat.
BELANGRIJK
119)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel
uit het contactslot als de auto wordt
verlaten en neem de sleutel mee.
120)De auto moet geremd worden na
enkele klikken van de hendel; indien niet,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
121)In geval van parkeermanoeuvres
op wegen met een helling, moeten
de voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als de auto op een
steile helling wordt geparkeerd, blokkeer
de wielen dan met wiggen of stenen.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
122)44)
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en schakel de hendel in de
gewenste stand (het schema is
aangegeven op de pookknop fig. 82).
Ombij de versies 0.9 TwinAir, 0.9
TwinAir Turbo en 1.2 8V 69 pk
de achteruitversnelling in te schakelen
vanuit de vrijstand, de ring A fig. 82
die onder de knop zit omhoog trekken
en tegelijkertijd de pook naar rechts
en naar achteren verplaatsen.
Ombij de versie 1.3 16V MultiJetvanuit
de vrijstand de achteruitversnelling R
in te schakelen, verplaatst u de hendel
naar rechts en vervolgens naar
achteren.
B
A
81F1D0146
A
82F1D0069
103
ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de ECO-knop fig. 87 om de
functie in te schakelen.
Wanneer de ECO-functie is
ingeschakeld, is het voertuig ingesteld
voor een rijstijl die gekenmerkt wordt
door een lager brandstofverbruik.
Wanneer de functie actief is, brandt de
LED op de knop.
Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
START&STOP-
SYSTEEM
125)126)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden. Hierdoor neemt het verbruik, de
uitstoot van schadelijke gassen en
geluidsoverlast af.
BEDIENINGSWIJZE
Modus motor uitschakelen: bij
stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
De motor opnieuw starten: trap het
koppelingspedaal in om de motor
weer te starten.HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
fig. 88 op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
Led uit: systeem uitgeschakeld.
LED aan: systeem uitgeschakeld.
BELANGRIJK
125)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
87F1D0140
88F1D0040
109