Verplaats het voertuig ca. 10 m voor
een betere verdeling van het
afdichtmiddel. Stop het voertuig op een
veilige wijze, schakel de handrem in
en herstel de druk met de zwarte
vulleiding L fig. 132 tot de vereiste
waarde is bereikt. Als ook 15 minuten
na het starten de druk minder dan
1,8 bar / 26 psi is, rij dan niet verder,
maar neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Zet de auto, na ongeveer 8 km / 5 mijl
fig. 133 gereden te hebben, op een
veilige en geschikte plaats, met de
handrem ingeschakeld. Neem de
compressor en herstel de druk met de
zwarte vulleiding L fig. 132.Als de weergegeven druk hoger is dan
1,8 bar / 26 psi, herstel dan de druk
en rij voorzichtig zo snel mogelijk naar
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Indien de druk echter lager is dan 1,8
bar / 26 psi, rij dan niet verder, maar
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
OPPOMPEN
Ga als volgt te werk:
stop de auto op een veilige manier,
zoals hierboven beschreven, en schakel
de handrem in;
neem de zwarte vulleiding uit en
schroef deze stevig op het ventiel van
de band. Volg daarna de onderstaande
instructies.
Druk op de ontluchtingsknop M fig. 130
om eventuele overmatige bandendruk
weg te nemen.VERVANGING
FILTERELEMENT
Ga als volgt te werk:
gebruik alleen originele
filterelementen, die kunnen worden
aangeschaft bij het Fiat Servicenetwerk.
druk op de ontgrendelknop en til
het filterelement op, om het te
verwijderen (zie bovenstaande
beschrijving).
BELANGRIJK
130)WAARSCHUWING Overschrijd de
snelheid van 80 km/h niet. Vermijd abrupt
accelereren of remmen. De Fix&Go-kit
voorziet in een tijdelijke reparatie, daarom
moet de band zo snel mogelijk onderzocht
en gerepareerd worden door een
specialist. Alvorens de kit te gebruiken,
controleren of de band niet buitensporig
beschadigd is en dat de velg in goede
conditie is, gebruik de kit anders niet en bel
pechverhelping. Verwijder vreemde
voorwerpen niet uit de band. Laat de
compressor niet langer dan 20 minuten
achter elkaar aan staan -
oververhittingsgevaar.
131)De informatie die vereist is door het
voorschrift dat van toepassing is, staat
vermeld op het etiket van de verpakking
van de Fix&Go kit. Lees het etiket op het
busje vóór gebruik, vermijd oneigenlijk
gebruik. De kit dient gebruikt te worden
door volwassenen en mag niet gebruikt
worden door kinderen.
132F0Y0629C
133F0Y0628C
138
NOODGEVALLEN
GROOTLICHT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
draai het wiel helemaal naar binnen;
draai de schroeven A fig. 138 los
en verwijder de klep B;
verwijder het deksel C fig. 137;
maak het samenstel stekker
en lamphouder D los, door dit naar
buiten te trekken;
verwijder de lamp E uit de stekker F
en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp in de
stekker, controleer of hij goed vast zit;
monteer het samenstel stekker
en lamphouder D weer in zijn zitting;
monteer deksel C weer op zijn
plaats.
STADSLICHTEN/
DAGRIJVERLICHTING
(DRL)
Stadslichten/dagrijverlichting (DRL)
(versies met ledlampen)
Neem voor de vervanging van de
lampen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Dagrijverlichting (DRL)
(versies met gloeilampen)
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
draai het wiel helemaal naar binnen;
draai de schroeven A fig. 138 los
en verwijder de klep B;
verwijder het deksel D fig. 137;
draai de lamphouder E fig.
140 linksom, verwijder de lamp F uit
stekker G en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp in de
stekker, controleer of hij goed vast zit;
monteer de lamphouder E weer in
zijn zitting en draai hem rechtsom,
tot hij hoorbaar vastklikt;
monteer deksel D weer op zijn
plaats.
RICHTINGAANWIJZERS
ZIJKANT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
druk op het lampenglas A fig. 141
om de inwendige borgveer B fig. 142 in
te drukken en trek de lichtunit naar
buiten;
draai de lamphouder C linksom,
verwijder de lamp D en vervang hem;
monteer de lamphouder C in het
lampenglas A fig. 141 en draai hem
rechtsom;
monteer de lichtunit en controleer of
de inwendige borgveer B fig. 142
goed vastzit.
138F0Y0145C
139F0Y0025C
140F0Y0026C
142
NOODGEVALLEN
breng de lamp/lamphouderunit D
weer aan door hem rechtsom te
draaien;
sluit de stekker C weer aan;
sluit de klep en controleer of hij goed
gesloten is;
draai de bevestigingsbout B vast.
500L WAGON-versies
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
open de bagageruimte, verwijder de
sierlijst, draai de vier
bevestigingsbouten A fig. 153 los en
verwijder lichtunit B;
maak de stekker los en draai de
lamphouder C linksom fig. 154;
verwijder lamp D uit de lamphouder
en vervang hem;
monteer de nieuwe lamp in de
lamphouder, controleer of hij goed vast
zit;
monteer de lamphouder C in het
lampenglas, draai hem rechtsom en
sluit de stekker weer aan;
monteer de lichtunit B fig. 153 weer
op de juiste wijze door de vier
bevestigingsbouten A vast te draaien,
en sluit vervolgens de bagageruimte.
DERDE REMLICHT
Dit zijn ledlampjes. Deze bevinden zich
in de achterklep. Neem voor het
vervangen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.KENTEKENVERLICHTING
Ga als volgt te werk om de lampen te
vervangen:
verwijder lampenglas A fig. 155;
verwijder de lamp B fig. 156 uit de
zijdelingse veercontacten en vervang
hem;
153F0Y0032C
154F0Y0029C
155F0Y0030C
156F0Y0031C
145
monteer de nieuwe lamp en zorg
voor een optimale vergrendeling tussen
de veercontacten, en monteer
lampenglas A fig. 155.
BELANGRIJK
132)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
133)In halogeenlampen bevindt zich
gas onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
BELANGRIJK
64)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de lamp per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
65)Laat de lampen bij voorkeur vervangen
door het Fiat Servicenetwerk. De correcte
werking en regeling van de
buitenverlichting is van fundamenteel
belang voor de rijveiligheid en is bovendien
een wettelijke vereiste.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
134) 135) 136) 137) 138) 139)66)
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringen zijn in drie
zekeringenkasten gegroepeerd die zich
in de motorruimte, onder het
dashboard en in de bagageruimte
bevinden.
REGELEENHEID
MOTORRUIMTE
Draai voor toegang tot de zekeringen
de twee schroeven A fig. 157 los en
verwijder het deksel B in de richting
aangegeven door de pijl.BELANGRIJK Draai, voordat het deksel
B fig. 157 verwijderd wordt, de twee
bajonetschroeven A langzaam linksom
(met behulp van de bijgeleverde platte
schroevendraaier) totdat ze loskomen.
Dit wordt aangegeven door het
omhoog komen van de koppen.
Monteer, na het vervangen van de
zekering, het deksel B weer op
de zekeringenkast.
De zekeringenkast fig. 158 zit naast de
accu.
157F0Y0071C
158F0Y0072C
146
NOODGEVALLEN
ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE
fig. 160
GEBRUIKERSZEKERING AMPÈRE
Elektrische verstelling lendensteun voorstoel F1 15
Elektrische verwarming voorstoelen F2 15
Hi-Fi-systeemF3 20
Elektrisch zonnescherm schuifdak F5 20
Elektrisch schuifdakF6 20
BELANGRIJK
134)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
135)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
136)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
137)Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
138)Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
ontkoppeld.
139)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem (motor, versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
66)Als de motorruimte moet worden gewassen, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringenkast en de motortjes
van de ruitenwissers terechtkomt.
150
NOODGEVALLEN
Kabels loskoppelen
Neem, als de motor gestart is, de
kabels als volgt los:
ontkoppel het uiteinde van de
minkabel (–) van de massa op de motor
van de auto met de lege accu;
koppel het andere uiteinde van de
minkabel (–) los van de minklem (–) van
de hulpaccu;
koppel het uiteinde van de pluskabel
(+) los van de plusklem (+) van de
hulpaccu;
sluit een uiteinde van de pluskabel
(+) af van de plusklem (+) van de auto
met de lege accu.
Als het vaak nodig is om een noodstart
uit te voeren, laat de accu en het
laadsysteem van de auto dan
controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden.
BELANGRIJK Onthoud dat de
rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang
de motor niet is gestart. Om die reden
is meer kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en het
stuur.BELANGRIJK Alle accessoires (bijv.
mobiele telefoons, enz.) aangesloten op
de stopcontacten van het voertuig
verbruiken stroom, ook als ze niet
worden gebruikt. Als deze apparaten te
lang bij afgezette motor aangesloten
blijven, kan de accu leeglopen met
vermindering van de levensduur van de
accu en/of startproblemen tot gevolg.
BELANGRIJK
140)Kom niet te dicht bij de koelventilator
van de radiateur: de elektrische ventilator
kan inschakelen; gevaar voor
verwondingen. Sjaals, dassen of andere
loszittende kleding kunnen door de
bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
141)Verwijder alle metalen voorwerpen
(bijv. ringen, horloges, armbanden), die
zouden kunnen leiden tot een onbedoeld
elektrisch contact en daardoor ernstig
letsel.
142)De batterijen bevatten een zuur dat de
huid of de ogen kan verbranden. Accu's
produceren waterstof, dat uiterst
brandbaar en explosief is. Houd ze daarom
uit de buurt van vlammen of apparaten
die vonken kunnen afgeven.143)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open vuur
en brandende sigaretten uit de buurt van
de accu en veroorzaak geen vonken.
BELANGRIJK
67)Verbind de startkabel niet met de
minpool (–) van de lege accu. De
afgegeven vonk kan explosie van de accu
tot gevolg hebben en ernstige schade
veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke
massapunt; gebruik geen andere
blootgestelde metalen onderdelen.
68)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
152
NOODGEVALLEN
Achter
Verwijder dop A fig. 162 of fig. 163
(500L WAGON-versies) met de hand
door de onderkant in te drukken. Neem
het sleepoog B uit zijn zitting in de
gereedschapshouder en draai
het stevig op de schroefdraadpen.Versies met Dualogic
versnellingsbak
Controleer of de versnellingsbak in de
vrijstand staat (N) (door te controleren
of de auto door te duwen verplaatst
kan worden) en ga vervolgens te werk
zoals bij een auto met
handgeschakelde versnellingsbak.
Sleep de auto niet als de
versnellingsbak niet in de vrijstand kan
worden gezet en neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
145)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel op MAR en vervolgens op
STOP worden gezet, zonder de sleutel
uit het contactslot te nemen. Als de sleutel
uit het contactslot wordt genomen, wordt
automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden
bestuurd.146)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het sleepoog
volledig op de schroefdraadpen is gedraaid
alvorens de auto te slepen.
147)Houd er rekening mee dat tijdens het
slepen de rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging niet
beschikbaar zijn, waardoor voor het
bedienen van het rempedaal en het sturen
meer kracht is vereist. Gebruik voor het
slepen geen soepele kabels en vermijd
bruuske bewegingen. Controleer of er
tijdens het slepen geen delen van de auto
door de sleepverbinding kunnen worden
beschadigd. Tijdens het slepen van het
voertuig moeten alle specifieke
verkeersvoorschriften in acht genomen
worden, zowel voor wat betreft de
sleepvoorziening als het gedrag op de weg.
Start de motor niet wanneer het voertuig
wordt gesleept.
161F0Y0630C
162F0Y0631C
163F0Y0144C
154
NOODGEVALLEN
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is essentieel voor een
lange levensduur van het voertuig
onder optimale omstandigheden.
Daarom heeft Fiat een reeks controles
en onderhoudsbeurten opgesteld
die op vaste afstandsintervallen
uitgevoerd moeten worden, en, waar
aanwezig, op vaste tijdsintervallen,
zoals beschreven in het
Geprogrammeerd Onderhoudsschema.
Voor elke onderhoudsbeurt moet u
echter letten op wat er beschreven is in
het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema (bijv. het
regelmatig controleren van
vloeistofniveaus, bandendruk, enz.).
De beurten van het Geprogrammeerde
Onderhoud worden volgens een vast
tijdsschema door het Fiat
Servicenetwerk uitgevoerd. Eventuele
reparaties die nodig blijken tijdens
het uitvoeren van de diverse inspecties
en controles van het geprogrammeerd
onderhoud, mogen uitsluitend worden
uitgevoerd na uitdrukkelijke
toestemming van de eigenaar. Als de
auto dikwijls gebruikt wordt voor het
trekken van aanhangers, dan moet een
korter interval tussen de
geprogrammeerde onderhoudsbeurten
worden aangehouden.BELANGRIJK De onderhoudsbeurten
van het Geprogrammeerde Onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet laten uitvoeren van deze
werkzaamheden kan leiden tot het
vervallen van de garantie. Het is
raadzaam het Fiat Servicenetwerk
onmiddellijk te informeren over
eventuele kleine defecten en niet te
wachten tot de volgende
onderhoudsbeurt.
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke 1.000 kmof vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil;
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en druk banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking van ruitensproeier/
wissersysteem en positie/slijtage van
ruitenwisserbladen van achterruit.
Elke3000km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.Voor 0.9
TwinAir Turbo-versies: elke3.000
km het motoroliepeil controleren en zo
nodig tot het maximum bijvullen.ZWAAR GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als het voertuig gebruikt wordt onder
de volgende omstandigheden:
wetshandhaving (of beveiliging),
taxidiensten;
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
157