73
Voor uw comfort worden de instellingen van de
airconditioning de volgende keer dat de auto
wordt gestart, gehandhaafd.
Om bij koude motor de toevoer van te veel
koude lucht te beperken wordt de ventilatie
geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Regeling van de temperatuur
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op
een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.Druk op de toetsen 5
en 6
om deze
waarde te wijzigen. Een waarde van
rond de 21
zorgt voor een optimaal
comfort. Desgewenst kunt u
echter een
andere waarde instellen; een waarde
tussen 18
en 24 is gebruikelijk.
Dit systeem functioneert, als de ruiten gesloten zijn,
optimaal in elk seizoen.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
erg laag of erg hoog is, heeft het geen zin
om voor een optimaal comfort de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Automatisch programma "Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het ontdooien/ontwasemen van
de voorruit .
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen terwijl de
overige functies automatisch worden geregeld.
Het symbool AUTO verdwijnt.
Druk op de toets AUTO om terug te keren naar de
volledige automatische regeling.
In de handbediende stand kunnen
onaangename verschijnselen optreden
(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en
is het comfort niet optimaal.
Om het interieur maximaal te koelen of te
ver warmen is het mogelijk de minimale
waarde 14
of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
F
D
ruk op de blauwe toets 2
tot "LO" wordt
weergegeven of op de rode toets 2
tot "HI"
wordt weergegeven.
Airconditioning aan/uit
Bij het indrukken van deze toets wordt
de airconditioning uitgeschakeld.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Druk nogmaals op de toets om de automatische
werking van de airconditioning weer in te schakelen.
Het symbool A/C wordt weergegeven.
Toevoer van buitenlucht/recirculatie
interieurlucht
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de recirculatie van interieurlucht .
Regeling van de luchtverdeling
Druk herhaaldelijk op deze toets om de
luchtstroom te verdelen naar:
-
d
e voorruit en de zijruiten (ontwasemen of
ontdooien),
-
d
e voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters,
-
d
e voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en
de voetenruimte,
-
d
e voorruit, de zijruiten en de voetenruimte,
-
d
e voetenruimte,
-
d
e ventilatieroosters en de voetenruimte,
-
d
e ventilatieroosters.
03
Ergonomie en comfort
80
Via deze aansluiting kunt u verschillende soorten
a udiobestanden (mp3, ogg, wma, wav…) via de
luidsprekers van het audiosysteem beluisteren.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuur wiel of het bedieningspaneel van het
audiosysteem en ze weergeven op het display van
het instrumentenpaneel.
Tijdens het gebruik kan de draagbare
apparatuur automatisch worden opgeladen.
12 V-accessoireaansluiting
F Open, wanneer u een 12 V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het
kapje en sluit een geschikte adapter aan. Het aansluiten van elektrische apparatuur die
niet is goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen in de
werking van de elektrische componenten van
de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Matten
Plaatsen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan
b estuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit
het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:
F z et de stoel in de achterste stand,
F
m
aak de bevestigingen los,
F
v
erwijder vervolgens de mat.
Monteren
Terugplaatsen van de mat aan bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F
d
ruk de bevestigingen vast,
F
c
ontroleer of de mat goed vastzit.
03
Ergonomie en comfort
87
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden, gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel branden en/
of wordt er een melding weergegeven
op het display in combinatie met een
geluidssignaal.
Neem contact op met het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de lichtsensor, die samen met de
regensensor in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel is aangebracht, niet
af: aan de sensor gelieerde functies werken
dan mogelijk niet meer.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Automatische follow me
home-verlichting
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, blijft bij een geringe lichtsterkte van de
omgeving het dimlicht branden na het afzetten van
het contact.
Instellen
Via het configuratie- of instellingenmenu
van de auto kan de functie worden
geactiveerd en gedeactiveerd en
kan de tijdsduur van de follow me
home-verlichting worden ingesteld
(uitgezonderd bij monochroom display A:
vaste tijdsduur van 60
s).
LED-dagrijverlichting
De dagrijverlichting geeft de auto een herkenbare
uitstraling en bestaat uit twee sets van zes leds
die zich in de verticale "kieuwen" onder iedere
koplampunit bevinden.
Als de motor wordt gestart, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand 0
of AUTO staat.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht
handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat
de dagrijverlichting uit.
Hoogteverstelling
koplampen
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0. Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
-. Tussenstand.
1. 5
personen.
-. 5
personen + belading in de bagageruimte.
2. Alleen bestuurder + maximaal toegestane
belading in de bagageruimte. Deze stand
voldoet om verblinding van tegenliggers te
voorkomen. Bij gebruik van een hogere stand
wordt de reikwijdte van de koplamplichtbundel
beperkt.
Stand 0: basisinstelling.
04
Verlichting en zicht
89
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
wordt automatisch de ruitenwisser achter
ingeschakeld.
Instellingen
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd via het configuratie- of
instellingenmenu van de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Ruitensproeiers vóór
Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in werking en na
enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een
bepaalde periode ingeschakeld.
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld
wanneer regen wordt gedetecteerd (sensor achter
de binnenspiegel). De snelheid van de ruitenwissers
wordt automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Inschakelen
Beweeg de hendel omlaag naar de stand AUTO .
Ter bevestiging gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog naar de stand " 0".
Ter bevestiging gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel uit en wordt er een
melding weergegeven op het display. Wanneer het contact meer dan één minuut
is afgezet geweest, moet u
de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
inschakelen door de hendel omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd
met de lichtsensor aan de bovenzijde
van het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
ontdooid is.
04
Verlichting en zicht
102
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag
aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld,
bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A), waarbij de
krachten in de lengterichting van de auto en vanaf
de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond moet bevinden,
worden uitgeoefend.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de borst
en het hoofd van de inzittende voorin en het
dashboard om te verhinderen dat de inzittende naar
voren wordt geslingerd.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
neem dan altijd contact op met
het dealernetwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Zijairbags
De zijairbags beschermen de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding
en verkleinen de kans op letsel.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B ,
waarbij de krachten loodrecht op de lengteas van de
auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto worden uitgeoefend.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de heup
en de schouder van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Dity systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter) te
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding,
om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij ( B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf
de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto
worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de zijruiten.
Storing
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij het
over de kop slaan gaat de airbag mogelijk
niet af.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding gaat de airbag niet af.
05
Veiligheid
11 8
Starten – afzetten van de
motor
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die over een
geheime code beschikt. Om te kunnen starten,
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het
motormanagementsysteem enkele seconden nadat
het contact is afgezet en voorkomt zo het starten
door onbevoegden.Bij een storing in het systeem wordt
u
gewaarschuwd door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo
snel mogelijk het dealernetwerk.
Bewaar de sticker die u
bij de aflevering van
uw auto samen met de sleutels is overhandigd
zorgvuldig op een plaats buiten de auto.
Contactslot
Contact AAN
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de
auto en kan externe apparatuur worden opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de
accu voldoende opgeladen blijft.
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Starten van de motor
Het contactslot heeft 3 standen:
- S tand 1: Stop
-
S
tand 2: Contact
-
S
tand 3: Starten F
T
rek de parkeerrem aan.
F
Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de
stand N en houd vervolgens het rempedaal
stevig ingetrapt.
F A ls uw auto is uitgerust met een automatische
transmissie, selecteer dan de stand P en houd
vervolgens het rempedaal stevig ingetrapt.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel te
draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht nodig bij
het draaien aan het stuurwiel (bijvoorbeeld als
de wielen niet rechtuit staan).
F
A
uto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3
te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de sleutel in
de stand 2
(
aanzetten van het contact) om de
motor te laten voorgloeien.
06
Rijden
120
Parkeerrem
Aantrekken
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het
lampje STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer
het contact is aangezet: ze zouden de
parkeerrem kunnen vrijzetten. Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk
naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te
schakelen.
Doet u
dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links
en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de
motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
F
T
rek de parkeerremhendel volledig aan om uw
auto tegen wegrollen te beschermen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak (ETG)
Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak
met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig schakelen.
De versnellingsbak heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
-
een handmatige stand om zelf te schakelen,
met behulp van de selectiehendel of de flippers
achter het stuurwiel.
In de automatische stand kunt u
op ieder moment
zelf schakelen met de flippers achter het stuur wiel,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.
06
Rijden
124
Resetten (elektronisch
gestuurde 5-versnellingsbak)
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu
moet de versnellingsbak worden gereset.
F
Z
et het contact aan. In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen
dat de versnellingsbak automatisch gereset
moet worden: in dat geval kan de auto niet
meer rijden of schakelt de versnellingsbak niet
meer.
Storing
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat branden en de aanduiding AUTO
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Laat uw auto controleren door
het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De aanduidingen AUTO
en - -
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
S
electeer de stand N .
F
T
rap het rempedaal volledig in.
F
W
acht ongeveer 30
seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de
ingeschakelde versnelling wordt weergegeven.
F
B
eweeg de selectiehendel naar de stand A en
ver volgens naar de stand N .
F
S
tart, ter wijl u
het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal. De aanduidingen AUTO
en - -
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Volg de hierboven beschreven procedure.
Automatische transmissie
Bij de automatische transmissie met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's Sport en
Sneeuw, en handmatig schakelen. De transmissie heeft dus twee
gebruiksmogelijkheden:
-
a
utomatisch schakelen:
het schakelen wordt
elektronisch aangestuurd door de transmissie,
waarbij u kunt kiezen voor het programma
Sport voor een meer dynamische rijstijl of het
programma Sneeuw om het rijden op een
ondergrond met weinig grip te vergemakkelijken,
-
h
andmatig schakelen
: in deze stand kan de
bestuurder zelf schakelen.
Bediening van de transmissie
1 Knop selectiehendel.
2 To e t s " S" (Spor t) .
3 To e t s " T" (Sneeuw) .
Controleer voordat u
werkzaamheden onder
de motorkap uitvoert of de selectiehendel
in de neutraalstand (stand N ) staat en of de
parkeerrem is aangetrokken.
06
Rijden