Page 209 of 267
Verzorging van de auto207Zekeringenkast inbagageruimte
Links achterin ondergebracht.
Verwijder de afdekking om bij de
zekeringen te komen.
MinizekeringenNr.Stroomkring1Versterker2Vierwielaandrijving3–4Selectieve katalysatorreductie5Selectieve katalysatorreductie6Selectieve katalysatorreductie7Selectieve katalysatorreductie8Reserve9Reserve10Reserve11–12Reserve13–14–15Reserve16–17–18–
Page 210 of 267
208Verzorging van de autoZekeringen S/BNr.Stroomkring1400W-trafo (DC/DC)2400W-trafo (DC/DC)3–4–5–6–7–8–9–BoordgereedschapGereedschap
Auto's met bandenreparatieset
Het gereedschap en de bandenrepa‐
ratieset zitten rechts achter in de bagageruimte.
Bandenreparatieset 3 217.
Auto's met reservewiel
De krik en het gereedschap liggen in
een opbergvak in de bagageruimte
op het reservewiel.
Wiel verwisselen 3 220.
Reservewiel 3 222.
Page 211 of 267

Verzorging van de auto209Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als winterbanden 3 247.
De sticker met de snelheidslimiet in
overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.Gebruik van winterbanden kan leiden
tot minder grip op droge wegen, meer rijgeluid en snellere slijtage van het
profiel. Houd na omschakeling naar
winterbanden rekening met een
gewijzigd weg- en remgedrag.
Als winterbanden worden gebruikt,
moet u ervoor zorgen:
● dat banden van hetzelfde merk en profieltype op alle vier de wiel‐
posities worden gebruikt;
● dat alleen radiaalbanden van hetzelfde type en eenzelfde
draagvermogen en snelheidsin‐
dex worden geplaatst als de
originele fabrieksbanden.
Winterbanden met eenzelfde snel‐
heidsindex als de originele fabrieks‐
banden zijn mogelijk niet leverbaar
voor banden met snelheidsindex H,
V, W, Y en ZR. Als winterbanden met
een lagere snelheidsindex worden
gebruikt, mag u nooit de maximaal
toegestane rijsnelheid van de band
overschrijden.Aanduidingen op banden
Bijv. 215/60 R 16 95 H215:bandbreedte in mm60:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte), percentageR:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat16:velgdiameter in inch95:kengetal voor draagvermogen,
95 komt bijv. overeen met
690 kgH:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:tot 160 km/uS:tot 180 km/uT:tot 190 km/uH:tot 210 km/uV:tot 240 km/uW:tot 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.
Page 212 of 267

210Verzorging van de autoPrestaties 3 243.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning De bandenspanning minstens om de14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.Bandenspanning 3 247.
De bandeninformatiesticker in de
linker of rechter portieropening
vermeldt de originele bandenmaat en de bijbehorende bandenspannings‐
waarden.
Voor landen buiten de Europese unie is de belasting van de band bepalendvoor de bandenspanning.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Pomp het reservewiel altijd op tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden
verschillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 241.
2. Bepaal de desbetreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 247.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de banden‐
spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Page 213 of 267

Verzorging van de auto2119Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in de bandenspanningentabel verwijzennaar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de
bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van
wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center.
Midlevel-display:
Selecteer de pagina
Bandenspanningcontrole in het menu
Informatiemenu voertuig ? op het
Driver Information Center 3 100.
Uplevel-display:
Page 214 of 267

212Verzorging van de auto
Selecteer de pagina
Bandenspanningcontrole in het menu
Info op het Driver Information Center
3 100.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het desbetreffende wiel
aangegeven in een bericht op het Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur
van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 210.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 97.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 247.
Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. Roep de hulp van een werkplaats in.
Na het op spanning brengen moet u
mogelijk een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 106.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen spanningssensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. Het
controlelampje w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
Page 215 of 267

Verzorging van de auto213worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Vervang bij opgeschroefde
sensoren het ventiel en de afdicht‐
ring. Bij opgeklikte sensoren moet het
hele ventiel worden vervangen.
Beladingsstatus van de auto Stem de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 247 en selecteer de juiste instelling
in het menu Bandenbelasting op het
Driver Information Center,
Informatiemenu voertuig 3 100 . Deze
instelling is de referentie voor de
bandenspanningswaarschuwingen.
Het menu Bandbelasting verschijnt
wanneer de auto stilstaat en de hand‐ rem aangetrokken is. Bij auto's met
automatische versnellingsbak moet
de keuzehendel op P staan.
Midlevel-display:
Selecteer de pagina Bandbelasting in
het menu Informatiemenu
voertuig ? op het Driver Informa‐
tion Center 3 100.
● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Uplevel-display:Selecteer de pagina
Bandenbelasting in het menu Opties
op het Driver Information Center 3 100.
● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
Page 216 of 267

214Verzorging van de autonadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
jet storingslampje w en het waar‐
schuwingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleer‐
gereedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de huidige actieve stand wordt verlicht
tot de sensor is gekoppeld.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt twee minuten voor het koppe‐
len van de positie van het eerste wiel
en vijf minuten voor het koppelen van
de positie van alle vier de wielen. Bij
het overschrijden van deze tijd stopt
het koppelen en moet u opnieuw
beginnen.De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Druk op MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig op het Driver Information
Center te selecteren.
5. Draai aan het stelwiel om naar het
bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Midlevel-display:
Uplevel-display: