Page 137 of 267

Klimaatregeling135Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 145.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van de klimaat‐ regeling als volgt met de toetsen en
draaiknoppen veranderen. Wanneer
u een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor de gewenste afstelling. Het led-
lampje in de knop brandt om active‐
ring aan te geven.l:naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de
achtergrond ingeschakeld om te helpen voorkomen dat ruiten
beslaan)M:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐ fende instelling deactiveren of AUTO
indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop
brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Ingeschakelde koeling verhindert
mogelijk een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 145.
Eco verschijnt op het display wanneer
de koeling wordt uitgeschakeld.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op 4 om de hand‐
matige luchtrecirculatiemodus te acti‐ veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
Page 138 of 267
136Klimaatregelingna verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Airconditioning bij afgezette
motor
Wanneer het contact is uitgescha‐
keld, kan de resterende warmte of
koude in het systeem worden
gebruikt voor klimaatregeling in de
passagiersruimte.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel rechtsom te draaien. Stel de
hoeveelheid lucht bij de roosteruitlaat met het stelwiel af.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel linksom te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 139 of 267

Klimaatregeling137Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
ventilatieopeningen onder de voorruit
en de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam de klimaat‐
regeling jaarlijks, te beginnen
drie jaar na aflevering van de nieuwe
auto, op het volgende te laten contro‐
leren:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 140 of 267
138KlimaatregelingLet op
Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
deerde broeikasgassen.
Page 141 of 267

Rijden en bediening139Rijden en bedieningRijtips......................................... 140
Controle over de auto ..............140
Sturen ...................................... 140
Starten en bediening .................140
Nieuwe auto inrijden ................140
Contactslotstanden ..................141
Aan/Uit-knop ............................ 141
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 143
Motor starten ........................... 143
Uitrol-brandstofafsluiter ...........145
Stop/Start-systeem ..................145
Parkeren .................................. 147
Uitlaatgassen ............................. 148
Roetfilter .................................. 148
Katalysator .............................. 149
AdBlue ..................................... 149
Automatische versnellingsbak ...152
Versnellingsbakdisplay ............152
Keuzehendel ........................... 153
Handmatige modus .................154
Elektronische rijprogramma's ..154
Storing ..................................... 155
Stroomonderbreking ................155Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 156
Rijsystemen ............................... 156
Vierwielaandrijving ..................156
Remmen .................................... 157
Antiblokkeersysteem ...............157
Handrem .................................. 158
Remassistentie ........................158
Hellingrem ............................... 158
Rijregelsystemen .......................159
Traction Control .......................159
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 160
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 160
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 161
Cruisecontrol ........................... 161
Snelheidsbegrenzer ................163
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 165
Indicatie afstand tot voorligger 167
Parkeerhulp ............................. 168
Achteruitkijkcamera .................169
Verkeersbordherkenning .........172
Lane Departure Warning .........175Brandstof ................................... 177
Brandstof voor benzinemotoren .....................177
Brandstof voor dieselmotoren . 178
Brandstof voor lpg-aandrijving . 179
Tanken .................................... 179
Trekhaak .................................... 184
Algemene informatie ...............184
Rijgedrag en aanhangertips ....184
Aanhanger trekken ..................185
Page 142 of 267

140Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen
werken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 145.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt door het stoppen van de motor
of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Er verschijnt een melding op het Info-
Display.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
10 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet tekrachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk zodat de accu
geladen kan worden.
Roetfilter 3 148.
Page 143 of 267

Rijden en bediening141Contactslotstanden0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief tot de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies
werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het oranje led-lampje in
de toets brandt. Het stuurslot wordt
losgezet en sommige elektrische
functies werken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop zes secon‐
den ingedrukt zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het
groene led-lampje in de toets brandt,
de dieselmotor gloeit voor. De contro‐ lelampjes branden en de meeste
elektrische functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische versnel‐
lingsbak) in en druk nogmaals op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.Contact uit
Druk in elke modus kort op
Engine Start/Stop of wanneer de
motor draait en de auto stilstaat.
Sommige functies blijven actief totdat
Page 144 of 267

142Rijden en bedieninghet bestuurdersportier wordt
geopend, mits het contact van
tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk langer dan twee seconden op
Engine Start/Stop of druk er binnen
vijf seconden twee keer kort op
3 143.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
● Het bestuurdersportier geopend is.
Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.
9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
1. Plaats de elektronische sleutel in de voorste bekerhouder van de
middenconsole. Leg alleen de
elektronische sleutel in de lengte‐
richting plat op het zendergebied,
met de toetsen omhoog; zoals
afgebeeld.
2. Bedien met stand P (parkeer‐
stand) of N (neutraalstand) inge‐
schakeld het rempedaal en druk op Engine Start/Stop .
Vervang de batterij van de elektroni‐ sche sleutel zo spoedig mogelijk.