Page 73 of 267

Opbergen71Kentekenplaathouder inklappen
Til de kentekenplaathouder op en
klap deze naar voren toe.
Draagsysteem achterzijde
inschuivenVoorzichtig
Zorg ervoor dat alle inklapbare
onderdelen, zoals de wielhouders
en bevestigingen, goed wegge‐
borgen zijn. Anders raakt het
draagsysteem achterzijde moge‐
lijk beschadigd bij een poging tot
uitschuiven.
Duw de ontgrendelingshendel
omhoog en houd deze vast. Til het systeem iets op en druk het op debumper totdat het vastklikt.
De ontgrendelingshendel moet naar
zijn beginstand terugkeren.9 Waarschuwing
Roep de hulp van een werkplaats
in, als het systeem niet goed kan
worden uitgeschoven.
Bagageruimte
Bagageruimte vergrotenVoorzichtig
Klap eerst de achterbankzitting
neer alvorens de rugleuning van
de achterbank neer te klappen.
Doet u dit niet, dan kan de achter‐ bank beschadigd raken.
1. Duw de hoofdsteunen omlaag door de vergrendeling in te druk‐
ken.
Let op
Om voldoende ruimte te hebben
voor de omgang met de achterbank‐ zitting, schuift u de voorstoel naar
voren en zet u de rugleuning van de
voorstoel rechtop.
Page 74 of 267

72Opbergen
2. Trek aan de lus onder het zitting‐kussen en klap het zittingkussen
neer.
3. Trek aan de ontgrendelingshef‐ boom boven op de achterbankru‐gleuning.
4. Klap de rugleuning naar voren en omlaag.
5.Steek de gordels van de buitenste
zitplaatsen in de gordelgeleiders.
Om de rugleuning terug te zetten in
de oorspronkelijke positie, trekt u de
veiligheidsgordel uit de gordelgelei‐ ders en haalt u de rugleuning
omhoog.
Druk de rugleuning stevig op zijn plaats.9 Waarschuwing
Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen
stevig op hun plaats vergrendeld
zijn alvorens te gaan rijden. Het
nalaten hiervan kan lichamelijk
letsel of schade aan de bagage of de auto tot gevolg hebben bij
krachtig remmen of een botsing.
Controleer of de veiligheidsgordels
niet klem raken door de verankering.
De veiligheidsgordel achter in het
midden kan blokkeren wanneer u de
rugleuning omhoog trekt. Als dat
gebeurt, laat de gordelband dan hele‐
maal terugrollen en begin opnieuw.
Page 75 of 267

Opbergen73Als de veiligheidsgordel nog steeds
geblokkeerd is, klap dan het zitting‐
kussen neer en probeer het
nogmaals.
Als u de zitting van de achterbank
weer terug wilt plaatsen, zet dan de achterzijde van de zitting in zijn
oorspronkelijke stand en zorg ervoor dat de lussen van de veiligheidsgor‐
del niet gedraaid of onder de zitting
geklemd zijn; druk vervolgens de
voorzijde van de zitting stevig naar
beneden totdat deze vergrendelt.Voorzichtig
Zet de veiligheidsgordel en gespen tussen de rugleuning en
één van de kussens bij het terug‐
klappen van de rugleuning van de achterbank. Let erop dat de
gordels en de gespen niet onder
een achterbankkussen klem
komen te zitten.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor‐
dels niet gedraaid of beklemd
raken in de rugleuning en in hun juiste positie geplaatst zijn.
Bagageruimte-afdekking
Leg niets op de afdekking.
Demonteren Bevestigingsbanden loshaken van
achterklep.
De afdekking achteraan optillen en
naar voren duwen.
Verwijder het deksel.
Vastmaken
Afdekking in de zijgeleiders aanbren‐
gen en omlaagklappen.
Bevestigingsbanden vasthaken aan
achterklep.
Vloerafdekking
bagageruimte
Afdekking laadruimte
Pas de handgreep en til de klep op.
Page 76 of 267
74Opbergen
Hang de klep aan de haak op de
zijwand.
Sjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek onder de vloe‐
rafdekking in de bagageruimte opber‐ gen. Zet deze met de spanband vast.
Verbanddoos
EHBO-set in het opbergvak op de
linkerzijwand van de bagageruimte
opbergen.
Page 77 of 267

Opbergen75Dakdragersysteem
Dakdrager
De dakdrager heeft aan het dak
bevestigde zijrails.
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Contact
opnemen met uw werkplaats voor
meer informatie.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderaan leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 74.
● Losse voorwerpen in de laad‐ ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet
af.● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid
van de bestuurder niet belemme‐ ren. Plaats geen losse voorwer‐pen in het interieur.
● Rijd niet met een geopende achterklep.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (typeplaatje 3 236) en het
EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin
deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
Page 78 of 267
76Opbergen(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
● De toegestane daklast is 75 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐ systeem en de lading.
Page 79 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen77Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................78
Stuurwielverstelling ...................78
Stuurbedieningsknoppen ...........78
Verwarmd stuurwiel ...................78
Claxon ....................................... 79
Wis- en wasinstallatie voorruit ...79
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 81
Buitentemperatuur .....................81
Klok ........................................... 82
Elektrische aansluitingen ...........84
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................85
Snelheidsmeter ......................... 85
Kilometerteller ........................... 85
Dagteller .................................... 85
Toerenteller ............................... 86
Brandstofmeter .......................... 86
Brandstofkeuzeschakelaar ........87
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 88
Service-display .......................... 88
Controlelampen ......................... 89
Richtingaanwijzers ....................93Gordelverklikker ........................94
Airbag en gordelspanners .........94
Airbag-deactivering ...................95
Laadsysteem ............................. 95
Storingsindicatielamp ................95
Rem- en koppelingssysteem .....95
Antiblokkeersysteem (ABS) .......96
Schakelen .................................. 96
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 96
Lane Departure Warning ...........96
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............96
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....96
Traction Control-systeem UIT ...97
Voorverwarming ........................97
AdBlue ....................................... 97
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 97
Motoroliedruk ............................. 97
Te laag brandstofpeil .................98
Startbeveiliging .......................... 98
Rijverlichting .............................. 98
Grootlicht ................................... 98
Grootlicht-assistent ....................98
Adaptive Forward Lighting .........98
Mistlamp .................................... 99
Mistachterlicht ........................... 99
Cruise control ............................ 99Voorligger gedetecteerd ............99
Snelheidsbegrenzer ..................99
Verkeersbordherkenning ...........99
Portier open ............................... 99
Displays ..................................... 100
Driver Information Center ........100
Info-Display ............................. 104
Boordinformatie ......................... 106
Geluidssignalen .......................107
Batterijspanning .......................107
Persoonlijke instellingen ............108
Telematicaservice ......................113
OnStar ..................................... 113
ERA GLONASS .......................117
Page 80 of 267
78Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem en
de cruise control bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Cruise control 3 161
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door het led-lampje in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor.