Page 81 of 283

Opbergen79Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren we het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dakdra‐
gersysteem verwijderen wanneer het
niet wordt gebruikt.
Auto's met dakreling
Bevestig de dakdrager in de dakrails
boven de bevestigingspunten in elk
portierframe van de carrosserie.
Model zonder dakreling
Open alle portieren.
De bevestigingspunten zitten aan weerszijden in de portieropeningen.
Maak de kap van elk bevestigings‐
punt los en zet de dakdrager vast met
de bijgeleverde bouten.
Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleer of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Leg bij stapelbare
bagage de zwaarste voorwerpen
onderaan.
● Zet spullen met spanbanden vast
aan de sjorogen 3 76.
● Zet losse voorwerpen in de baga‐
geruimte vast om glijden tegen te
gaan.
● Laag de bagage niet boven de rugleuningen uitsteken.
Page 82 of 283

80Opbergen● Leg niets op de hoedenplank ofop het instrumentenpaneel en
dek de sensor boven op het
instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, parkeerrem, scha‐
kelhendel en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Leg geen losse
voorwerpen in het interieur.
● Rijd niet met een geopende achterklep.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 253) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw
auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/h.
De toegestane daklast is 85 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Page 83 of 283

Instrumenten en bedieningselementen81Instrumenten en
bedieningselement
enBedieningselementen ..................82
Stuurwielverstelling ...................82
Stuurbedieningsknoppen ...........82
Verwarmd stuurwiel ...................82
Claxon ....................................... 83
Wis- en wasinstallatie voorruit ...83
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 85
Buitentemperatuur .....................85
Klok ........................................... 86
Elektrische aansluitingen ...........87
Inductief opladen .......................89
Aansteker .................................. 89
Asbakken ................................... 90
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampjes .......................90
Instrumentengroep ....................90
Snelheidsmeter ......................... 92
Kilometerteller ........................... 93
Dagteller .................................... 93
Toerenteller ............................... 93
Brandstofmeter .......................... 94Koelvloeistoftemperatuurme‐
ter ............................................. 94
Peilsensor motorolie ..................94
Service-display .......................... 95
Controlelampen ......................... 96
Richtingaanwijzers ....................96
Gordelverklikker ........................96
Airbag en gordelspanners .........97
Airbag-deactivering ...................97
Laadsysteem ............................. 97
Storingsindicatielamp ................97
Schakel motor uit .......................98
Systeemcontrole ........................98
Rem- en koppelingssysteem .....98
Elektrische handrem ..................98
Elektrische parkeerrem defect ...98
Antiblokkeersysteem (ABS) .......99
Schakelen .................................. 99
Lane Departure Warning ...........99
Lane keep assist .......................99
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....99
Koelvloeistoftemperatuur .........100
Voorverwarming ......................100
Roetfilter .................................. 100
AdBlue ..................................... 100
Drukverliesdetectiesysteem ....100
Motoroliedruk ........................... 100
Te laag brandstofpeil ...............101
Autostop .................................. 101Rijverlichting............................ 101
Groot licht ................................ 101
Dimlicht .................................... 101
Grootlichtassistentie ................102
LED-koplampen .......................102
Mistlamp .................................. 102
Mistachterlicht ......................... 102
Regensensor ........................... 102
Cruise control .......................... 102
Adaptieve cruise control ..........102
Voorligger gedetecteerd ..........102
Dodehoeksysteem ...................102
Actieve noodrem .....................103
Snelheidsbegrenzer ................103
Portier open ............................. 103
Displays ..................................... 103
Driver Information Center ........103
Info-Display ............................. 105
Boordinformatie ......................... 107
Geluidssignalen .......................107
Batterijspanning .......................108
Persoonlijke instellingen ............108
Telematicaservice ......................112
OnStar ..................................... 112
Page 84 of 283
82Instrumenten en bedieningselementenBedieningselementen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt bepaalde bestuurdersonder‐
steuningssystemen, het Infotain‐
mentsysteem en een aangesloten
mobiele telefoon bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 163.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door het ledje in de toets.
Page 85 of 283
Instrumenten en bedieningselementen83De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm
en worden warmer dan de overige
gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 145.
Claxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
Voorruitwissers met verstelbaar
wisintervalHI:snelLO:langzaamINT:intervalschakelingOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen.
Page 86 of 283
84Instrumenten en bedieningselementenVoorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Controlelampje < 3 83.
Voorruitsproeier
Page 87 of 283

Instrumenten en bedieningselementen85Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 216.
Wis- en wasinstallatie achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de
achterruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werkingNiet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 108.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 216.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 88 of 283

86Instrumenten en bedieningselementen9Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden weergegevenop het Info-Display.
Info-Display 3 105.
Graphic-Info-Display
Druk op MENU om de menupagina te
openen.
Selecteer ˆ.
Kies Configuratie beeldscherm .
Kies Datum en tijd instellen .
Stel achtereenvolgens de juiste
datum en tijd in met de vierwegscha‐
kelaar. Bevestig met OK.
7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
desbetreffende submenu weer te geven.
Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op 12 h of 24 h te tikken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te
geven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen. Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.
Tik op + en - om de instellingen te
veranderen.
8'' Colour-Info-Display
Druk op SET en selecteer vervolgens
de OPTIES .