Bedienen
VOORZICHTIG
● Om de motor niet t e be
schadigen, mag de
naald van de toerenteller slechts beperkte
tijd in de rode zone blijven.
● Vermijd hoge motortoerentallen als de mo-
tor nog koud is, g
eef niet vol gas en belast de
motor niet sterk. Milieu-aanwijzing
Door op voorhand op te schakelen, vermin-
dert z
owel het brandstofverbruik als het la-
waai. Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental per
minuut
aan ›
››
afb. 115 1 .
D e t
oer ent
eller geeft u, samen met de toeren-
talindicatie, de mogelijkheid om de motor
van uw wagen altijd te gebruiken op het
meest geschikte toerental.
Het begin van het rode veld in de toerenteller
geeft het voor alle versnellingen maximaal
toelaatbare motortoerental aan voor een in-
gereden motor die op bedrijfstemperatuur is.
Schakel op voordat dit veld wordt bereikt bij
wagens met schakelbak of plaats de keuze-
hendel in de stand "D", of haal uw voet van
het gaspedaal bij wagens met automatische
transmissie. Beter is het echter om de hoge toerentallen
te mijden en te lett
en op de versnellingsindi-
caties. Voor aanvullende informatie, zie
››› pag. 32, Indicatie van de versnellin-
gen. VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller 1
››› afb. 115
m ag de r
ode zone slechts kort bereiken, dit
om te voorkomen dat de motor beschadigd
raakt. Milieu-aanwijzing
Vroeg opschakelen helpt om brandstof te be-
spar en, de uit
stoot te beperken en rijgeluiden
te verminderen! Aanwijzingen op het display
Bij het inschakelen van het contact kan op
het
di
sp
lay van het instrumentenpaneel
››› afb. 115 3 uiteenlopende informatie
w eer
ge
geven worden, naargelang de uitvoe-
ring van de wagen:
● Motorkap, achterklep en portieren geopend
››› p
ag. 33.
● Waarschuwings- en informatieberichten
››› p
ag. 33.
● Afgelegde afstand ›››
p
ag. 110.
● Tijd ›››
p
ag. 109. ●
Navigatieaan
wijzingen.
● Buitentemperatuur ›››
p
ag. 32.
● Kompas ››› pag. 109.
● K
euzehendelstand ››› p
ag. 187.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
versnel
lingsbak) ›››
pag. 32.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
versc
hillende instellingsopties ›››
pag.
30
● Service-intervalindicatie ›››
p
ag. 37.
● Tweede snelheidsindicatie ›››
p
ag. 30.
● Snelheidssignaal ›››
p
ag. 36.
● Statusindicatie van het start-stopsysteem
››› p
ag. 199.
● Indicatie van de staat van het actieve cilin-
derbeheer (ACT ®
)* ›››
pag. 195
● Borden herkend door het systeem van ver-
keerst
ekenherkenning ››› pag. 241
● Staat van rijden met laag verbruik (ECO)
››› p
ag. 109
● Motorcode (MKB).
Kilometers
tand
De totale kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
108
Inleiding tot het Easy Connect-systeem*
Inleiding tot het Easy Con-
nect -
sy s
teem*
Systeeminstellingen (CAR)* Menu CAR (Setup) Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 27
Druk de Easy Connect-toets en de functie-
toets Set
up in om de instellingen-menu's te
k iez
en.
Het aant
al beschikbare menu's en de bena-
ming van de verschillende opties voor de me-
nu's hangt af van de elektronica en de uitrus-
ting van de wagen.
Door op de menutoets te drukken, opent u
telkens het laatste menu dat is geactiveerd.
Als het selectievakje van de functietoets is
gemarkeerd , is de functie actief.
Door op de menutoets te drukken opent u
t elk
ens
het laatste menu dat is geactiveerd.
De wijzigingen in de instelmenu's worden au-
tomatisch opgeslagen bij het verlaten van de
menu's.
Functietoetsen in het me-
nu Instellingen van
de wagenBlz.
ESC-systeem:››› pag. 183
Banden››› pag. 314
Assistentie voor de bestuurder››› Tab. op pag. 27
Parkeren en manoeuvreren››› pag. 259
Verlichting››› Tab. op pag. 27
Achteruitkijkspiegels en ruiten-
wissers››› Tab. op pag. 27
Openen en sluiten››› Tab. op pag. 27
Multifunctie-scherm››› Tab. op pag. 27
Datum en tijd››› Tab. op pag. 27
Eenheden››› Tab. op pag. 27
Service››› pag. 108
Fabrieksinstellingen››› Tab. op pag. 27 ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d aar
aan verbonden risico van ver-
wondingen. Het bedienen van het Easy Con-
nect-systeem kan u van het verkeer afleiden. 113
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Lichten en zicht
wanneer de wagen stopt. Deze worden auto-
m ati
sc
h uitgeschakeld wanneer de wagen
opnieuw gaat rijden. ATTENTIE
● Een op de we g s
tilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
talys
ator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De wag en
accu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijke bep
alingen in acht.Parkeerlicht
Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
(r
ec
hter of
linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des-
betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlicht kan uitsluitend worden inge-
schakeld als het contact uit staat en de knip- perlicht- en grootlichthendel in de midden-
stand st
aat na te zijn bediend.
Parkeerlicht aan beide zijden Als het contact uit en de lichtschakelaar in de
stand
staat, gaat bij het vergrendelen van
de wagen van buitenaf het parkeerlicht aan
beide zijden van de wagen branden. Hierbij
worden uitsluitend het stadslichten in beide
koplampen en de achterlichten gedeeltelijk
ontstoken.
Snelwegverlichting* Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
g
en
s die
voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Activering: bij het ov
erschrijden van 110
km/u (68 mpu) gedurende meer dan 30 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
omhoog geplaatst voor een grote zichtbaar-
heid op de weg voor de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het v
erlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mpu) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet naar normale stand. In het buitenland rijden De lichtbundel van het dimlicht is asymme-
trisc
h: het
deel van de weg waarop wordt ge-
reden, wordt extra verlicht.
Indien een wagen die is geproduceerd voor
een land waarin rechts wordt gereden, naar
een land gaat waarin links wordt gereden (of
vice versa), moet normaliter een deel van het
glas van de koplamp worden afgeplakt met
zelfklevende maskers of de afstelling van de
koplampen worden aangepast om de overige
bestuurders niet te verblinden.
In dergelijke gevallen worden bepaalde ver-
lichtingswaarden voorgeschreven die moeten
worden ingehouden binnen het verlichtings-
veld. Dit wordt ook wel "reisverlichting" ge-
noemd.
De lichtverdeling die halogeen- en full-led ko-
plampen hebben maakt het mogelijk om te
voldoen aan de eisen gesteld aan "reisver-
lichting" zonder de noodzaak tot afplakken
of opnieuw afstellen. Let op
"Reisverlichting" is slechts voor een korte
periode toeg e
staan. Als iemand van plan is
om een grote afstand in een land waarin aan
tegenovergestelde zijde wordt gereden, af te
gaan leggen, dient deze naar een officiële
servicewerkplaats te gaan om de verlichting
te laten afstellen. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaal de s
ituaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. Ruitenwisser voor en achter
Ruiten w
isserhendelLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 26 VOORZICHTIG
Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
ruitenw i
ssers in werking zijn, maken deze de
slag af en keren terug in de ruststand. Wan-
neer het contact weer wordt ingeschakeld,
blijft de ruitenwisser werken in dezelfde wis-
stand. Bij vorst, sneeuw en andere obstakels
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruitenwissermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruitenw
isser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig los
van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het dr
oog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken. ●
Voord at
u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerste keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 62. Let op
● De v oorruitw
isser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruitenw
issers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval. Verwarmbare ruitensproeiers
De v
er
warming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
146
Trekhaak voor aanhangwagen en aanhangwagen*
Trekhaak voor aanhangwa-
g en en aanh
ang
wagen*
Rijden met aanhangwagen Inleiding tot thema Houd rekening met de specifieke voorschrif-
ten v
an het
land in kwestie met betrekking
tot het rijden met aanhangwagen en het ge-
bruiken van een trekhaak.
De wagen werd in de eerste plaats ontwik-
keld voor het vervoer van personen, maar
kan ook worden gebruikt met aanhangwagen
als de geschikte technische uitrusting aan-
wezig is. Dit extra gewicht heeft invloed op
de levensduur, het brandstofverbruik en de
prestaties van de wagen, en onder bepaalde
omstandigheden kunnen de service-interval-
len korter op elkaar volgen.
Het rijden met aanhangwagen betekent een
extra inspanning voor de wagen en vereist
meer concentratie van de bestuurder.
In de winter moeten winterbanden geplaatst
worden aan de wagen en ook aan de aan-
hangwagen.
Maximaal toegestane disselkogeldruk
De maximaal toegestane disselkogeldruk van
de trekhaak is 85 kg. Wagens met start-stopsysteem
Als
de w
agen beschikt over af fabriek of na-
derhand door SEAT gemonteerde trekhaak,
werkt het start-stopsysteem zoals gebruike-
lijk. Er moeten geen bijzondere factoren in
acht worden genomen.
Als het systeem de aanhangwagen niet her-
kent of de trekhaak niet naderhand is inge-
bouwd door SEAT, moet het start-stopsys-
teem worden uitgeschakeld door te drukken
op de overeenkomstige toets aan de onder-
zijde van de middenconsole; dit moet gebeu-
ren voordat u begint te rijden met de aan-
hangwagen, het systeem moet ook geduren-
de de hele rit uitgeschakeld blijven ››› .
W ag
ens
met rijprofielkeuze
Als u gaat rijden met aangekoppelde aan-
hangwagen, wordt het gebruik van het rijpro-
fiel Eco niet aanbevolen. Selecteer bij voor-
keur een van de andere beschikbare rijprofie-
len voordat u begint te rijden met een aan-
hangwagen. ATTENTIE
Gebruik de aanhangwagen nooit om perso-
nen te v er
voeren, dit kan hun leven in gevaar
brengen en is bovendien mogelijk verboden. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de trekhaak kan licha-
melijk let sel
en ongevallen tot gevolg heb-
ben.
● Gebruik de trekhaak enkel indien hij in per-
fecte st
aat en correct bevestigd is.
● Wijzig of repareer de trekhaak in geen ge-
val.
● Om het
risico op letsels door aanrijdingen
van achter
en te beperken en te vermijden dat
voetgangers of fietsers gewond raken wan-
neer u parkeert, moet u de kogelkop altijd
wegklappen of uitbouwen wanneer u geen
aanhangwagen gebruikt.
● Monteer nooit een trekhaak "met verdeling
van het gew
icht" of "compensatie van de la-
ding". De wagen is niet geschikt voor dit type
trekhaken. De trekhaak kan falen en de aan-
hangwagen kan loskomen van de wagen. ATTENTIE
Het rijden met aanhangwagen en het trans-
porter en
van zware of grote voorwerpen heeft
invloed op de rijeigenschappen, waardoor on-
gevallen kunnen ontstaan.
● De last altijd bevestigen met geschikte rie-
men of banden die in een goede s
taat verke-
ren.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het w
eer, het wegdek en het verkeer.
● Aanhangwagens met hoog zwaartepunt
hebben meer kans
om te kantelen. » 271
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Controleren en bijvullen
brandstofsysteem wordt beschadigd, indien
op deze brand
s
tof wordt gereden.
● Brandstoftoevoegingen, zogenaamde
"vloeistof
verbeteraars", benzine of dergelij-
ke middelen mogen niet aan de dieselolie
worden toegevoegd.
● Bij slechte kwaliteit van de diesel kan het
noodzakelijk
zijn om uit het brandstoffilter
ook tussen de in het Serviceplan vermelde in-
tervallen water af te tappen. Geadviseerd
wordt om dit in een gespecialiseerde werk-
plaats te laten uitvoeren. Een ophoping van
water in het filter kan tot motorstoringen lei-
den. Uitlaatgasreinigingssysteem
v
oor w
agen
s met dieselmotor
(AdBlue ®
)
Inleiding tot thema Om de uitstoot van verontreinigende stoffen
t
e beperk
en, ku
nnen in dieselmotoren SCR-
katalysatoren gebruikt worden (SCR = Selec-
tive Catalytic Reduction of Selectieve Katalyti-
sche Reductie). Met behulp van de speciale
ureumoplossing AdBlue ®
zet de SCR-kataly-
sator stikstofoxide om in stikstof en water.
De AdBlue ®
wordt in een afzonderlijke tank
van de wagen opgeslagen ››› pag. 298. ATTENTIE
Als het AdBlue ®
-peil t e l
aag is en het contact
wordt uitgeschakeld, kan de motor niet meer
gestart worden. Ook niet met de starthulp!
● Vul voldoende AdBlue ®
bij wanneer de auto
nog c
a. 1000 km kan rijden, of vroeger.
● Rijd de tank van AdBlue ®
nooit helemaa
l
leeg. ATTENTIE
AdBlue ®
is een irriterende en corrosieve
vloeis t
of die verwondingen kan veroorzaken
als ze in contact komt met de huid, ogen of
luchtwegen.
● Voordat u verpakkingen van AdBlue ®
ge-
bruikt, dient u altijd de g
ebruiksaanwijzing in
acht te nemen. Als de gebruiksaanwijzing
juist gevolgd wordt, is het niet waarschijnlijk
dat de gebruiker in contact komt met de Ad-
Blue ®
.
● Komt de AdBlue ®
in contact met
de ogen,
spoel ze dan onmiddellijk met overvloedig
water gedurende minstens 15 minuten en
raadpleeg een arts.
● Komt de AdBlue ®
in contact met
de huid,
spoel het betreffende gebied dan onmiddel-
lijk met overvloedig water gedurende min-
stens 15 minuten en raadpleeg een arts in ge-
val van irritatie van de huid.
● Indien u AdBlue ®
inneemt, spoel dan on-
mid
dellijk uw mond met overvloedig water
gedurende minstens 15 minuten. Het braken niet opwekken zolang een arts het niet aan-
beveelt. R
aa
dpleeg onmiddellijk een arts. VOORZICHTIG
AdBlue ®
tast de laklagen van de wagen,
ku n
ststof, kleren, tapijten enz. aan. Indien u
het product morst, reinig het dan zo snel mo-
gelijk met een vochtige doek en overvloedig
koud water.
● Verwijder gekristalliseerde AdBlue ®
met
warm water en een s
pons. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
De motor kan niet
gestart worden!
Het AdBlue-niveau
is te laag.Parkeer de wagen op een geschik-
te en effen plaats, met naleving
van de veiligheidsmaatregelen, en
vul de minimaal vereiste hoeveel-
heid AdBlue
®
››› pag. 298 bij.
Gaat geel branden
Het AdBlue
®
-ni-
veau is laag.
Vul AdBlue ®
bij binnen het aange-
geven aantal kilometer ››› pag.
298. SEAT raadt aan om daarvoor
een gespecialiseerde werkplaats
te raadplegen.
» 297
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
– Mot ork
ap in de v
ergrendeling laten vallen.
Niet nadrukken ››› .
ATTENTIE
● Om vei ligheid
sredenen moet de motorkap
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de kap goed in het
slot is gevallen, nadat u de motorkap hebt
gesloten. Dat is het geval als de motorkap
nergens boven de aangrenzende carrosserie-
delen uitsteekt.
● Als u tijdens het rijden merkt dat de ver-
grendeling niet
vastzit, direct stoppen en de
motorkap sluiten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken. Motorolie
A l
g emene aan
wijzingenDe motor wordt af fabriek voorzien van een
s
pec
ial
e multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst.
De specificaties die op de volgende bladzijde
staan (VW-normen) moeten op de verpakking vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie zo
wel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Technische
Dienst of een gespecialiseerde werkplaats,
volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 51, Eigen-
schappen van de olie .
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers).
Als op de binnenkant van de omslag van het
Onderhoudsprogramma de aanduiding PR
QI6 voorkomt, betekent dit dat voor de wa-
gen een service-interval met lange duur van
toepassing is, terwijl de aanduidingen QI1,
QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een onder-
houdsinterval op basis van tijd of kilometers.
Variabele onderhoudsintervallen (Service-In-
tervallen met Lange Duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en
rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter- vallen kunnen verlengen (service-intervallen
met lang
e duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsinter
vallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en LongLife-olie
niet beschikbaar is, mag met oliesoorten
voor vaste onderhoudsintervallen
››› pag. 51 maximaal 0,5 liter eenmalig
worden bijgevuld.
Vaste onderhoudsintervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in-
terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan olie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 51,
Eigenschappen van de olie . In dit geval geldt
voor uw wagen een vast onderhoudsinterval
van 1 jaar of 15.000 km (wat het eerst wordt
bereikt) ››› brochure Onderhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
ACEA A2 of ACEA A3 (benzinemotoren) resp.
ACEA B3 of ACEA B4 (dieselmotoren) hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld.
302
Aanwijzingen
VOORZICHTIG
Vul geen koelvloeistof bij als geen vloeistof
meer aanwez ig i
s in het expansiereservoir! Er
kan zo lucht in het koelsysteem terechtko-
men. In dat geval, niet verder rijden. Roep de
hulp van vakmensen in. Gevaar voor motor-
schade! VOORZICHTIG
De originele additieven mogen niet worden
gemengd met k
oelvloeistoffen die niet zijn
goedgekeurd door SEAT. Deze mengsels kun-
nen ernstige schade veroorzaken aan de mo-
tor en het koelsysteem.
● Als de vloeistof in het expansiereservoir
niet lila i
s maar bijvoorbeeld bruin, dan is het
additief G13 waarschijnlijk gemengd met een
niet-geschikte koelvloeistof. In dat geval
moet de koelvloeistof direct worden ververst.
Anders kan de werking van de wagen ernstig
verstoord worden en kan de motor defect ra-
ken! Milieu-aanwijzing
De koelvloeistof en de toevoegingen kunnen
het milieu v
ervuilen. Indien een bedrijfsvloei-
stof vrijkomt, moet die op een daartoe ge-
schikte wijze worden opgevangen en op mili-
euvriendelijke wijze worden afgevoerd. Remvloeistof
R em
vloei s
tof bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 52
Remvloeistofpeil controleren
Het remvloeistofpeil moet tussen de marke-
ringen MIN en MAX liggen.
Als het vloeistofpeil echter in korte tijd sterk
daalt of onder de MIN-markering zakt, kan
het remsysteem lek zijn. Roep de hulp van
vakmensen in. Een controlelampje in het in-
strumentenpaneel bewaakt ook het remvloei-
stofpeil ›››
pag. 111.
Bij wagens met rechts stuur zit het reservoir
aan de andere zijde van het motorcomparti-
ment.
Remvloeistof verversen
In het Onderhoudsprogramma vindt u de re-
guliere intervallen voor vervanging van de
remvloeistof. Het wordt aanbevolen deze
vloeistof te laten vervangen in een erkend
servicecentrum van SEAT, tijdens een inspec-
tieservice. ATTENTIE
● Remvloei s
tof alleen in de gesloten origine-
le verpakking en buiten het bereik van kinde-
ren bewaren - vergiftingsgevaar!
● Bij te oude remvloeistof kan het bij grote
belastin
g van de remmen tot belvorming in
het remsysteem komen. Hierdoor worden de
remwerking en bijgevolg de rijveiligheid ver-
minderd. Gevaar voor ongelukken. VOORZICHTIG
De remvloeistof mag niet in contact komen
met de lak
van de wagen, omdat deze vloei-
stof etsend is. Reservoir ruitensproeiervloei-
s
t
of
R uit
ensproeiervloeistofpeil controle-
ren en vloeistof bijvullen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 52
Controleer regelmatig het ruitensproeier-
vloeistofpeil en vul dit zo nodig bij.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevat rei-
nigingsvloeistof voor de voorruit, de achter-
ruit en de koplampsproeiers*.
● Open de motorkap ›››
p
ag. 300.
306