Veiligheid
aanrijding in werking treedt of zelfs niet rea-
geer
t
.
● Laat de sleutel in geen enkel geval in de
sch
akelaar voor uitschakeling van de airbag
zitten, want de sleutel kan beschadigd wor-
den of de airbag kan bij het rijden in werking
of buiten werking gesteld worden.
● Als de voorairbag van de bijrijder buiten
werkin
g is gesteld en het controlelampje
in het dashboard niet
continu brandt, kan er een storing in het air-
bagsysteem aanwezig zijn:
–Het airbagsysteem direct door een ge-
specialiseerde werkplaats laten controle-
ren.
– Geen kinderzitje op de bijrijdersstoel ge-
bruiken! De voorairbag aan bijrijderszijde
zou zelfs bij defect kunnen worden geac-
tiveerd bij een ongeval en het kind zwaar
verwonden of zelfs doden.
– Het is niet te voorspellen of de bijrijders-
airbag bij een aanrijding zal worden ge-
activeerd! Maak uw passagiers hierop at-
tent. Veilig vervoer van kinderen
V ei
ligheid
van kinderen
Inleiding Om veiligheidsredenen en zoals de statistie-
ken met
betr
ekking tot ongevallen aantonen,
adviseren wij u om kinderen onder de 12 jaar
op de achterbank te vervoeren. Afhankelijk
van leeftijd, lichaamslengte en gewicht moe-
ten kinderen op de achterbank door een kin-
derzitje of door de aanwezige veiligheidsgor-
dels op hun plaats worden gehouden. Om
veiligheidsredenen moet dit stoeltje gemon-
teerd worden op de achterbank, achter de
stoel van de bijrijder of in het midden.
Het natuurkundige principe van een ongeval
heeft uiteraard ook betrekking op kinderen
››› pag. 81. De spieren en de botstructuur van
kinderen zijn in tegenstelling tot die van vol-
wassenen nog niet volledig ontwikkeld. Kin-
deren zijn daarom blootgesteld aan een ver-
hoogd risico op lichamelijk letsel.
Kinderen mogen alleen in speciale kinderzi-
tjes worden vervoerd om de kans op lichame-
lijk letsel te verkleinen!
Wij adviseren u voor uw wagen kindergordel-
systemen uit het originele SEAT accessoire-
programma te gebruiken dat systemen voor
elke leeftijd van het merk "Peke" omvat (niet
voor alle landen). Deze systemen zijn speciaal ontworpen en
goedg
ek
eurd en voldoen aan de regeling
ECE-R44.
SEAT beveelt aan om de kinderzitjes van de
website te gebruiken volgens onderstaande
beschrijving:
● Kinderzitjes tegen de rijrichting in (groep
0+): ISOFIX en st
eun (Peke G0 Plus + ISOFIX-
basis (RWF)).
● Kinderzitjes in de rijrichting (groep 1): ISO-
FIX en T
op Tether (Peke G1 ISOFIX DUO Plus).
● Kinderzitjes in de rijrichting voor groep 2:
veiligheid
sgordel en ISOFIX (RÖMER KIDFIX
XP ©
).
● Kinderzitjes in de rijrichting voor groep 3:
met v
eiligheidsgordel (TAKATA MAXI PLUS ©
).
Let voor het inbouwen en het gebruik van
kinderzitjes op de wettelijke bepalingen en
montageaanwijzingen van de fabrikant van
het betreffende kinderzitje. Lees in elk geval
››› pag. 91 en volg dit op.
Wij adviseren u het instructieboekje van de
fabrikant van het kinderzitje bij de wagendo-
cumentatie te voegen en altijd in de wagen
mee te nemen.
90
Veilig vervoer van kinderen
Belangrijke aanwijzingen over de
v oor
airb
ag van de bijrijder Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 23.
Neem de veiligheidsaanwijzingen van de vol-
gende hoofdstukken in acht: ● Veiligheidsafstand tot de airbag aan bijrij-
dersz
ijde ››› pag. 84.
● Voorwerpen tussen de bijrijder en de air-
bag aan bijrijder
szijde ››› in Voorairbags
op p ag. 87
Indien de v
oorairbag aan bijrijderszijde wordt
geactiveerd, vormt dat een groot gevaar voor
een kind dat met de rug naar het dashboard
is gekeerd, aangezien de airbag met zo'n
grote kracht tegen de stoel kan slaan dat dit
levensgevaarlijke letsels kan opleveren. Kin-
deren t/m 12 jaar moeten altijd op de zit-
plaatsen achterin worden vervoerd.
Om deze reden raden wij u met klem aan om
kinderen op de zitplaatsen achterin te ver-
voeren. Het is de veiligste plek van de wa-
gen. Met de sleutelschakelaar kan de bijrij-
dersairbag buiten werking worden gesteld
››› pag. 89. Vervoer kinderen in een geschikt
kinderzitje dat in overeenstemming is met de
leeftijd en de grootte van het kind ›››
pag.
92. ATTENTIE
● Als
op de bijrijdersstoel een kinderzitje
wordt gemonteerd, betekent dit bij een aan-
rijding een grotere kans op, mogelijk dode-
lijk, lichamelijk letsel bij het kind.
● Een geactiveerde bijrijdersairbag kan een
kinderz
itje, dat met de rug naar het dash-
board is gekeerd, raken en dit met volle
kracht tegen het portier, de hemelbekleding
of de rugleuning werpen.
● Nooit een kinderzitje op de bijrijdersstoel
beves
tigen waarbij het kind met de rug naar
het dashboard is gekeerd en de voorairbag in
paraatheid is – levensgevaarlijk! Wanneer
het in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk is
een kind op de bijrijdersstoel mee te nemen,
moet de voorairbag aan de bijrijderszijde bui-
ten werking worden gesteld ››› pag. 89, Voor-
airbag van de voorpassagier buiten werking
stellen*. Indien de bijrijdersstoel over een
hoogteregeling bezit, plaats deze dan zo ver
mogelijk naar achteren en in de hoogste posi-
tie. Als u een vaste stoel heeft, moet de stoel
zo ver mogelijk naar achteren worden gezet.
● In de versies zonder sleutelschakelaar voor
het uits
chakelen van de airbag dient de uit-
schakeling door een Erkende Seat Werkplaats
te worden verricht. Vergeet niet de airbag op-
nieuw in te schakelen wanneer een volwasse-
ne plaats wenst te nemen naast de bestuur-
der.
● Alle inzittenden - vooral kinderen - moeten
tijdens het
rijden de juiste zithouding aanne- men en de veiligheidsgordels juist hebben
omg
e
gespt.
● Laat nooit kinderen of baby's op schoot
meerijden - leven
sgevaarlijk!
● Sta nooit toe dat kinderen onbeschermd in
de wagen mee
gaan of tijdens het rijden in de
wagen gaan staan resp. geknield op de stoe-
len zitten. Bij een ongeval wordt uw kind zelf
ook door de wagen geslingerd en kunnen an-
dere inzittenden daardoor levensgevaarlijk
worden verwond.
● Als kinderen tijdens het rijden een verkeer-
de zithoudin
g aannemen, stellen de kinderen
zich bij plotseling remmen of een aanrijding
bloot aan een verhoogd risico op lichamelijk
letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinde-
ren die op de bijrijdersstoel worden vervoerd,
want als het airbagsysteem bij een ongeval
wordt geactiveerd, kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben.
● Een geschikt kinderzitje biedt een goede
besc
herming!
● Laat een kind nooit alleen op het kinderzi-
tje of in het
interieur, aangezien de gepar-
keerde wagen naargelang het seizoen zeer
hoge en nagenoeg dodelijke temperaturen
kan bereiken.
● Kinderen kleiner dan 1,50 m mogen niet
zonder kinder
zitje met een normale veilig-
heidsgordel worden vastgegespt omdat ze
anders bij plotseling remmen of een ongeval
letsel kunnen oplopen aan buik en hals.
● De veiligheidsgordel mag niet zijn vastge-
klemd en moet
juist zijn omgedaan ››› pag.
78. » 91
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Noodgevallen
Zekeringen en lampjes Z ek
erin
gen
Inleiding tot thema In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan v
er
scheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem k an s
troomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontst
ekingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
sta
llatie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
van gin
g van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Ge bruik
nooit zekeringen met een te hoge
strooms
terkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
tal
en draad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Sc hak
el de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekerin
g wordt vervangen, kan er ook schade
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie ontstaan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen.
● Verwijder de deksels van de zekeringen-
houders en bou
w ze weer correct in om be-
schadigingen te voorkomen. Let op
● Bij een elektri s
ch apparaat kunnen meerde-
re zekeringen horen. ●
Meer der
e apparaten kunnen gezamenlijk
met een zekering zijn beveiligd.
● Er zijn in het voertuig meer zekeringen dan
in dit hoofd
stuk vermeld worden. Deze mo-
gen alleen vervangen worden in een gespeci-
aliseerde werkplaats.
● De posities die niet bezet zijn door een ze-
kering s
taan ook niet vermeld in de tabellen.
● Enkele van de in de tabellen vermelde ver-
bruikers
horen alleen bij bepaalde type-uit-
voeringen of zijn voor optioneel verkrijgbare
uitrusting.
● Let erop dat de tabellen overeenkomen met
de stand
van de techniek tijdens het drukken
van dit instructieboekje; waardoor ze dus aan
wijzigingen onderhevig zijn. Zekeringenoverzicht, dashboard links
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
gen voor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1Trekhaak20
2Sigarettenaansteker/Accessoireaan-
sluiting20
3Soundversterker30 102
Bedienen
Afb. 123
Dashboard.112
Instrumenten en controlelampjes
Instrumenten en controlelampjes
In s
trument
en
Overzicht instrumentenpaneel Afb. 124
Instrumentenpaneel, in het dashboard. De plaats van de instrumenten hangt af van
de model- en mot
oruit
v
oering.
Toerenteller (van de draaiende motor, in
honderd omwentelingen per minuut)
››› pag. 117.
Het begin van de rode zone van de toe-
renteller geeft het maximale toerental
aan in elke willekeurige versnelling na
het inrijden en met warme motor. Vóór
1 het bereiken van dit gebied, wordt aan-
bev
o
l
en op te schakelen, de keuzehendel
in stand D te zetten of de voet van het
gaspedaal nemen ››› .
K oelvloei
s
toftemperatuurmeter ››› pag.
118.
Elementen op het display ››› pag. 116.
Instel- en weergaveknop ››› pag. 118.
2 3
4 Snelheidsmeter.
Br
and
s
tofmeter ››› pag. 119. ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d
aaraan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijden
s het rijden bedienen. » 5
6
115
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
●
Geen kl ev
ers voor de sensor op de voorruit
bevestigen. Dit kan eventueel storingen of
defecten in de automatische rijlichtregeling
veroorzaken.
● De regensensor schakelt het dimlicht in
wanneer de ruiten
wissers gedurende enkele
seconden ononderbroken wissen, en schakelt
het dimlicht weer uit als het ononderbroken
of met interval wissen gedurende enkele mi-
nuten is gestopt. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de k
op
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d
agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het donker is. De dagrij-
verlichting levert onvoldoende licht om de
weg goed te verlichten of om goed zichtbaar
te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Mistlicht
Afb. 144
Dashboard: lichtschakelaar. Mistlampen voor inschakelen*
● Schakelaar vanuit positie
,
of in
de eerste stand draaien en omhoog trekken.
Het symbool van de lichtschakelaar gaat
branden.
Mistachterlicht inschakelen (wagens met
mistlampen voor)
● Schakelaar vanuit positie ,
of in
de tweede stand draaien en omhoog trekken.
Er gaat een controlelampje aan op het paneel
voor controle- en waarschuwingslampjes.
Mistachterlicht inschakelen (wagens zonder
mistlampen voor)
● Lichtschakelaar tot tegen de aanslag draai-
en vanuit
positie , of en omhoog
trekken. Er gaat een controlelampje aan op
het paneel voor controle- en waarschuwings-
lampjes.
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 »1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Lichtbundel-hoogteverstelling Afb. 146
Dashboard: lichtbundel-hoogtever-
s t
el
ling van de koplampen. De lichtbundel-hoogteverstelling past zich af-
h
ank
elijk
van de waarde van de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand
van de auto aan. Hierdoor heeft de bestuur-
der een zo goed mogelijk zicht terwijl tegen-
liggers niet worden verblind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
146:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De
lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingstoestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorz aak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand
van de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. Alarmlichten
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties
andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verk
eer zetten.
2. Druk op de knop om de alarmlichten in te sch
akelen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
s
bak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeer
sdeelnemers erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen
verlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. Dit betekent dat zowel de controle-
lampjes van de knipperlichten als het
controlelampje van de schakelaar tegelij-
kertijd knipperen. De alarmlichten werken
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
146
Vervoeren en praktische uitrustingen
Vervoeren en praktische uit-
ru s
tin
gen
Praktische uitrustingen Dashboardkastje Afb. 155
Bijrijderszijde: dashboardkastje. Door aan de greep te trekken kan het opberg-
v
ak
w
orden geopend ››› afb. 155.
Dit opbergvak is bedoeld voor A4-formaat
documenten, een fles water van 1,5 l, etc.
In het dashboardkastje bevindt zich de cd-
speler, afhankelijk van de uitrusting. In het
overeenkomstige instructieboekje wordt uit-
gelegd hoe deze bediend moet worden. ATTENTIE
De klep van het opbergvak tijdens het rijden
altijd g e
sloten houden om het risico op ver- wondingen tijdens plotseling remmen of in
gev
a
l van een ongeluk te vermijden. Opberglade onder de voorstoelen*
Afb. 156
Opbergvak onder de rechtervoor-
s t
oel
. Om te openen
– De lade wordt geopend door aan de hand-
gr eep t
e tr
ekken.
Om te sluiten
– Druk het deksel naar binnen tot de "klik"
van de ge
sloten lade hoorbaar is. Let op
De maximale belading die het opbergvak mag
drag en bedr
aagt 1,5 kg. Opbergzak in de stoel*
Afb. 157
Opbergzak. Op de achterzijde van de rugleuning van de
v oor
s
toelen bevindt zich een opbergzak.
Opbergvak in het paneel van het voor-
portier* In dit opbergvak kunnen een fles water van
1,5 l, et
c
., w
orden opgeborgen.
155
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid