69
4008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Blokkering van de
ruitbediening aan
passagierszijde en achter
Resetten van de
ruitbediening
Als de schakelaar omlaag staat,
werkt alleen de ruit van het
bestuurdersportier.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
F
D
ruk, voor de veiligheid van uw kinderen,
op de schakelaar 5 om de ruitbediening
aan passagierszijde en achter, ongeacht
de stand van de ruiten, te blokkeren.
Met behulp van de schakelaar van het
bestuurdersportier:
F
t
rek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten en laat de schakelaar
vervolgens los,
F
t
rek de schakelaar opnieuw gedurende
ten minste 1
seconde omhoog nadat de
volledig gesloten stand van de ruit bereikt
is. Als de schakelaar omlaag staat, is de
ruitbediening geblokkeerd.
Als de schakelaar omhoog staat, is de
ruitbediening niet geblokkeerd.
Als een ruit niet automatisch sluit of als
drie keer achter elkaar de beveiliging
tegen beknellen is geactiveerd, moet
u de werking van de ruitbediening
resetten.
2
Toegang tot de auto
114
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Het bandenspanningscontrolesysteem
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
altijd waakzaam blijven.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch en permanent de spanning van de vier banden zodra het contact is aangezet.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden ten opzichte van de in het systeem opgeslagen
referentiespanning detecteert. Deze referentiespanning moet worden gereset als de spanning van een band is aangepast of een wiel is verwisseld.
Het systeem functioneert als de identificatiecodes van de sensoren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats in het systeem zijn
opgeslagen.
U kunt twee sets banden in het geheugen van het systeem laten opslaan (bijvoorbeeld: wielen met zomerbanden en wielen met winterbanden).Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie
.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1
uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10
km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3
bar.
Rijden
115
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning
brandt dit verklikkerlampje
permanent in combinatie met de
weergave van een melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle. De waarschuwing wordt weergegeven
totdat de referentiespanning, na het
op spanning brengen, repareren of
vervangen van de band(en), is gereset.
Als een band of meerdere banden
is/zijn gerepareerd of vervangen,
moeten de identificatiecodes van de
sensoren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
worden opgeslagen.
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor. Daarom heeft het geen zin om
het systeem te resetten na de montage
van het reservewiel.
F
C ontroleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Resetten van de
referentiespanning
Controleer voordat u het systeem
reset of de spanning van de vier
banden is aangepast aan de
gebruiksomstandigheden van de auto
en overeenkomt met de voorgeschreven
waarden die zijn vermeld op de
bandenspanningssticker.
Het bandenspanningscontrolesysteem
waarschuwt niet als de spanning op het
moment van resetten onjuist is.
Elke keer dat de spanning van een of meer
banden is aangepast of een of meer wielen zijn
gewisseld, moet het systeem worden gereset.
4
Rijden
116
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
U kunt het systeem resetten via het
menuscherm, bij aangezet contact, stand "ON"
en stilstaande auto.
F Druk meerdere keren op de knop INFO
onder het instrumentenpaneel, links van
het stuurwiel.
F
Selecteer "RESETTEN" (afhankelijk van
het instrumentenpaneel in het menu
2/3
of 3/3).
F
H
oud vervolgens de knop INFO
minimaal 3
seconden ingedrukt om het
bandenspanningscontrolesysteem te
resetten.
Het knipperen van het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat het systeem
wordt gereset. De waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is alleen betrouwbaar
als het systeem wordt gereset op het
moment dat de vier banden de juiste
spanning hebben.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met een
melding, duidt dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven
als:
-
e
en of meer wielen niet zijn voorzien
van een sensor (bijvoorbeeld als een
reservewiel is gemonteerd),
-
d
raadloze apparatuur die gebruikmaakt
van dezelfde golflengte zich in de buurt van
de auto bevindt,
-
s
neeuw of ijs zich heeft opgehoopt in de
wielkasten of op de velgen,
-
d
e spanning van de batterij van het
bandenspanningscontrolesysteem
onvoldoende is,
-
d
e identificatiecodes van de druksensoren
van de velgen niet zijn opgeslagen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de tweede in het systeem
opgeslagen set banden is gemonteerd,
wordt de waarschuwing voor een
storing weergegeven zolang de tweede
set niet in het configuratiemenu is
geselecteerd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer
na een lekke band het wiel met de
originele velg, dat is voorzien van een
sensor.
Rijden
192
4008_nl_Chap08_En-cas-de panne_ed01-2016
F Als na ongeveer 10 minuten de juiste
spanning nog niet is bereikt, kan de band
niet worden gerepareerd; neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om u
verder te helpen.
F
M
aak de compressor los en berg de
reparatieset op.
Laat de compressor niet meer dan
10
minuten onafgebroken werken.
Als de compressor extreem warm is,
schakel hem dan onmiddellijk uit en
koppel hem los. Laat de compressor
minimaal 30
minuten afkoelen. Maak na de reparatie zo snel mogelijk
een afspraak met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vertel de technicus dat u gebruik hebt
gemaakt van de bandenreparatieset. Na
controle kan de technicus u vertellen of
de band gerepareerd kan worden of dat
deze vervangen moet worden.
Als de auto is voorzien van het
bandenspanningscontrolesysteem
blijft het verklikkerlampje te lage
bandenspanning branden tot het
systeem is gereset (zie de rubriek
"Bandenspanningscontrolesysteem"). F
P
lak de sticker met de snelheidslimiet op
het middelste gedeelte van het stuurwiel.
F
G
a direct rijden maar rijd niet harder dan
80
km/h om het afdichtmiddel over de
binnenzijde van de band te verdelen. F
Z
et na 10 km of 5 minuten de auto stil en
controleer de staat van de gerepareerde
band en controleer met de compressor de
spanning van de band. Als de spanning
iets is afgenomen, moet u de band weer op
de juiste spanning brengen. Herhaal deze
handeling na 10
km of 5 minuten: als de
band niet op de juiste spanning blijft, is het
lek niet goed gedicht. Neem dan contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
Als de spanning in orde is, draai dan zorgvuldig
de dop op het ventiel van de band. Rijd met
maximaal 80
km/h naar een dealerbedrijf dat
deel uitmaakt van het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storingen verhelpen
214
4008_nl_Chap08_En-cas-de panne_ed01-2016
Keer de polariteiten niet om en gebruik uitsluitend een lader voor 12V-accu's.
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.
Het aanduwen van een auto met een CVT-transmissie om de motor te starten is niet
toegestaan.
Loskoppelen van de
accukabels
Om er zeker van te zijn dat de laadtoestand
van de accu voldoende is om de motor
starten, is het raadzaam de accu los te
koppelen wanneer u gedurende langere tijd
geen gebruikmaakt van uw auto.
Doe het volgende voordat u de accukabels
loskoppelt:
F
S
luit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, dak).
F
S
chakel alle stroomverbruikers uit
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
e n z .) .
F
Z
et het contact uit en wacht 4 minuten.
Neem eerst de minpool (-) van de accu los.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 minuut
a lvorens de motor te starten, zodat de
elektronische systemen geïnitialiseerd
kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich
na deze handeling toch nog problemen
voordoen.
U moet zelf de volgende systemen en
gegevens resetten (raadpleeg hiervoor de
desbetreffende rubrieken):
-
D
e sleutel met afstandsbediening of de
elektronische sleutel (afhankelijk van
de uitvoering).
-
H
et elektrische zonnescherm/de
elektrische zonneschermen.
-
D
e elektrische ruitbediening.
-
D
e datum en de tijd.
-
D
e voorkeuzezenders. Een aantal functies is niet beschikbaar
als de laadtoestand van de accu
onvoldoende is.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden. Risico van explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig
en corrosief zuur).
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het
Stop & Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt de functie pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8
uur), niet is gebruikt.
Storingen verhelpen
283
4008_NL_CHAP10B_MITSU6_ED01-2016
Niveau 1Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Display uit Scherm uitschakelen.
Raak het scherm aan of druk op een willekeurige toets om het weer in
te schakelen.
Systeem Tijd
Het instellen van de tijd door middel van het RDS-signaal, de tijdszone \
en de zomertijd kiezen.
Taal De taal kiezen (English, Français, Deutsch, Nederlands, Português\
,
Español, Svenska, Italiano, Dansk, Vlaams, polski, Norsk).
Paren Een autorisatie kiezen "Selecteer aan te sluiten apparaat",
"Apparaat registreren", "Passkey instellen: vast", "Wachtwoord
instellen".
Eenheid De eenheden voor de berekening van de afstand (km of mijl) en de
temperatuur (°C of °F) kiezen.
Indeling toetsenbord Het type toetsenbord voor het invoeren van gegevens kiezen
(alfabet of pc).
Reset Alle Standaardwaarden (fabrieksinstelling) terugzetten.
Na het resetten het systeem opnieuw opstarten.
TP stand-by Verkeersinformatie (TP) in- of uitschakelen.
Beeldregeling Helderheid
Beeldkwaliteit instellen voor wat betreft: licht, contrast, zwartbalans.\
Contrast
Zwartniv
Klokscherm