80
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Gebruiksvoorschriften
Onder winterse omstandigheden
Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet
de sneeuw worden verwijderd voordat de
achterklep automatisch wordt geopend.
Bij vorst kan de achterklep vastvriezen
waardoor het automatisch openen niet
werkt: ontdooi de achterklep door het
interieur te verwarmen en probeer het
daarna opnieuw.
Bij het wassen van de auto
Als u de auto in een automatische wasstraat
laat wassen, vergeet dan niet om de auto
eerst te vergrendelen om te voorkomen dat
de achterklep per ongeluk wordt geopend.
Resetten van de elektrisch
bedienbare achterklep
Deze handeling is noodzakelijk als de klep
niet meer beweegt, bijvoorbeeld na detectie
van een obstakel of het loskoppelen en weer
aansluiten van de accu.
F o
p
en, indien nodig, de achterklep
handmatig.
F
S
luit de achterklep volledig en handmatig.
Neem als het probleem hierdoor niet wordt
verholpen contact op met het P
e
ugeot
-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
toegang tot de auto
83
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het "Keyless entry and start"-systeem.
Blokkering van de
ruitbediening achter
ter bevestiging gaat het verklikkerlampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
ti
jdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
o
pen de ruit volledig en sluit de ruit.
te
lkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten,
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast.
2
toegang tot de auto
85
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Als het schuif-/kanteldak door regen
of het wassen van de auto nat is
geworden, wacht dan tot het volledig
droog is alvorens het dak te bedienen.
op
en het schuif-/kanteldak niet als het
met sneeuw of ijs is bedekt - Kans op
beschadiging!
ge
bruik alleen kunststof werktuigen om
het schuif-/kanteldak sneeuw- of ijsvrij
te maken.
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of
armen uit het geopende dak - Kans op
ernstig letsel!
SluitenF Houd het voorste deel van de schakelaar B
ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak sluit en stopt als u de
schakelaar loslaat.
Laat de auto nooit achter met geopend
schuif-/kanteldak.
Antiklemvoorziening
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
De antiklemvoorziening werkt doeltreffend tot
een snelheid van 120 km/h.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het schuif-/kanteldak
of bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
schuif-/kanteldak worden gereset:
F
d
ruk op het achterste deel van de
schakelaar B tot het schuif-/kanteldak
volledig is geopend,
F
h
oud het achterste deel van de schakelaar B
gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt.
Controleer geregeld de staat van de rubbers
van het schuif-/kanteldak (aanwezigheid van
vuil, dode bladeren enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger
voor dat het schuif-/kanteldak volledig is
gesloten en houd de spuitmond van de
hogedrukreiniger altijd op meer dan 30 cm
van de rubbers.
Als het dak gedeeltelijk of volledig
geopend is:
F
d
ruk om het dak volledig te
sluiten kort op het voorste deel
van de schakelaar B, tot voorbij
het zware punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar
drukt, wordt de beweging van het
dak onderbroken. Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is:
F
d
ruk om het dak te sluiten tot de volledig
opengekantelde stand kort op het voorste
deel van de schakelaar B, zonder het
zware punt te passeren.
F
d
ruk om het dak volledig te sluiten
nogmaals op het voorste deel van de
schakelaar B .
Als het dak gedeeltelijk of volledig is
opengekanteld:
F
d
ruk om het dak volledig te sluiten kort
op het voorste deel van de schakelaar B,
zonder het zware punt te passeren.
2
toegang tot de auto
86
3008-2_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2016
Openen en sluiten van het zonnescherm
Openen
F Houd het achterste deel van de schakelaar A ingedrukt, zonder het zware
punt te passeren: het zonnescherm opent
en stopt als u de schakelaar loslaat. Als tijdens het gelijktijdig sluiten van het
schuif-/kanteldak en het zonnescherm,
het zonnescherm het dak dreigt in te
halen, houdt het scherm op te bewegen
tot het schuif-/kanteldak volledig is
gesloten.
Het sluiten van het zonnescherm is afhankelijk van
de stand van het schuif-/kanteldak: het scherm
kan slechts tot het voorste gedeelte van het
beweegbare deel van het dak worden gesloten.
Sluiten
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt, wordt
de beweging van het zonnescherm onderbroken.
Antiklemvoorziening
Als het zonnescherm tijdens het sluiten op een
obstakel stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het zonnescherm of
bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
scherm worden gereset:
F
druk op het achterste deel van de schakelaar A
t ot het scherm volledig is geopend,
F
h
oud het achterste deel van de
schakelaar
A gedurende ten minste
3
seconden ingedrukt.
F
D
ruk op het achterste deel van
de schakelaar A , tot voorbij het
zware punt; het zonnescherm
wordt volledig geopend.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt, wordt
de beweging van het zonnescherm onderbroken. F
D
ruk op het voorste deel van
de schakelaar A , tot voorbij het
zware punt; het zonnescherm
wordt volledig gesloten.
F
H
oud het voorste deel van de schakelaar
A
ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren; het zonnescherm sluit en stopt
als u de schakelaar loslaat.
toegang tot de auto
223
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
on
der andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
6
Rijden
224
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Resetten
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
Waarschuwing te lage bandenspanning
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
C
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld.
F R ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
g
e
bruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
ee
n visuele controle is dus niet
voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist
is.
Rijden
225
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Touchscreen
Monochroom scherm C
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
er v
erschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het P
e
ugeot
-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Deze functie kan worden gereset via
het menu "
Persoonlijke instelling -
configuratie " van het scherm.
F
S
electeer het menu " Parameters van de
auto definiëren ".
F
S
electeer het menu " Hulp bij het rijden".
F
S
electeer het menu " Bandenspanning".
F
Sel
ecteer de functie " Resetten".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
ee
n geluidssignaal om aan te geven dat het
resetten is gelukt. Het resetten van de functie kan
worden uitgevoerd via het menu
Rijden
van het touchscreen.
F
S
electeer in het menu Rijden het tabblad
" Parameters ".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Resetten bandenspanningscontrole ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
er k
linkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
6
Rijden
252
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Detectie verslapping aandacht
Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee uur.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de functie alleen het systeem "Signaal rijtijd" of daarnaast ook het systeem " Waarschuwing oplettendheid bestuurder".
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het
detecteert dat de bestuurder langer dan twee uur
heeft gereden met een snelheid van meer dan
65 km/h zonder dat hij een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Deze systemen zijn hulpmiddelen
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.ga n
iet rijden als u moe bent. Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg voor meer informatie over het menu
het gedeelte met betrekking tot het scherm van
uw auto in de rubriek "Instrumentenpaneel".
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact. Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende woorwaarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
s
inds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Rijden