60
Met automatische airconditioning
en gescheiden regeling
Programma zicht
InschakelenF
D
ruk op de toets " zicht" om de
voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
Uitschakelen F
D
ruk nogmaals op de toets
" zicht " of op " AUTO"; het lampje
in de toets gaat uit en dat van de
toets " AUTO " gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
U kunt deze stand bovendien tijdelijk
gebruiken om sneller warme of koele lucht
te verkrijgen. F
Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren;
het symbool verschijnt of het
verklikkerlampje gaat aan
(afhankelijk van de uitvoering).
F Druk nogmaals op deze toets om de toevoer van buitenlucht
weer in te schakelen. Het
symbool verdwijnt of het
verklikkerlampje gaat uit
(afhankelijk van de uitvoering).
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in – Kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit!
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Met verwarming
Zet de knoppen van de
aanjagersnelheid, de temperatuur
en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
Met handbediende
airconditioning
Inschakelen
F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid,
de temperatuur en de luchtverdeling
in de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op de toets A /C: het lampje van de toets gaat uit.
F
S
chakel de airconditioning in
door op de toets A /C te drukken;
het lampje van de toets gaat
branden.
Ergonomie en comfort
79
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd
wel voorzichtig en matig uw snelheid. Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de lampjes STOP
en ABS, een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een storing in
de elektronische remdrukregelaar
(REF).
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Antispinregeling
(ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Werking
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Uitschakelen
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn deze systemen uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Uitschakelen met de toets
F D ruk op deze toets.
Het verklikkerlampje van de toets gaat aan.
De systemen ASR en DSC grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
5
Veiligheid
106
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad
enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan
de handrem aan en zet de versnellingsbak
in de neutraalstand of in de stand N of P,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan de
motor, versnellingsbak en het elektrische systeem
van uw auto ernstig beschadigen.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en vergt
daarom extra aandacht van de bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware voor werpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te
benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij
voor elke 1.000
m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15
cm en houd daarbij rekening
met de golven die kunnen worden veroorzaakt
door andere gebruikers;
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
108
Starten-afzetten van de
motor
Contactslot
1.Stand Stop .
2. Stand Contact .
3. Stand Starten .
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Starten
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de startblokkering.
Auto met handgeschakelde versnellingsbak
:
zet de versnellingshendel in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in.
Auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in de
stand N en trap het rempedaal stevig in. Auto met automatische transmissie
: zet de
selectiehendel in de stand P of N en trap het
rempedaal stevig in.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel te
draaien.
Rijden
109
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als de
wielen tegen een trottoirband zijn gedraaid)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel.
F
D
raai de sleutel rechtsom naar de stand 3
(Star ten) .
F
L
aat de sleutel los zodra de motor draait.
Elektronische startblokkering
In de originele sleutel is een gecodeerde chip
aangebracht. Als het contact wordt aangezet, kan
alleen worden gestart als de code van de chip
wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact
wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de
motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel maximaal linksom in de stand
1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsover wegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto kunnen
anders namelijk zijn uitgeschakeld.
Zet de wielen in de rechtuitstand voordat
u de motor afzet: dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot. Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft staan, zal
het contact na een uur automatisch worden
afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
6
Rijden
110
Parkeerrem
Ontgrendeling
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom
geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken. Zorg er voor dat u de
hendel van de parkeerrem volledig
omlaag zet.
Vergrendelen
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
Draai bij het parkeren van de auto op een
steile helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de handrem aan, schakel een
versnelling in (de achteruitversnelling als de
auto bergafwaarts is geparkeerd) en zet het
contact uit.
Vergeet bij vertrek voordat u de auto start
niet dat de auto in de versnelling staat. Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
117
Bij BlueHDi-dieseluitvoeringen met een
handgeschakelde versnellingsbak kan het
systeem u onder bepaalde rijomstandigheden
verzoeken om de versnellingsbak in de
neutraalstand te zetten, om het tijdelijk afzetten
van de motor mogelijk te maken (STOP-stand van
het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de
letter N weergegeven op het instrumentenpaneel.Voorbeeld:
-
u r
ijdt in de derde versnelling.
-
u t
rapt het gaspedaal in.
-
h
et systeem kan u dan adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
Het systeem past het schakeladvies aan de
rijomstandigheden (helling, belading van de
auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder
(veel vermogen nodig, accelereren, remmen
enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen. Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.Hill Start Assist
De Hill Start Assist zorgt er voor dat uw auto
ongeveer 2
seconden op zijn plaats wordt
gehouden als u het rempedaal loslaat, zodat u
de tijd heeft om uw voet naar het gaspedaal te
verplaatsen zonder dat de auto in beweging komt.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als de stand A is geselecteerd.
Bij een auto met automatische transmissie: als de
stand D is geselecteerd.
6
Rijden
118
De Hill Start Assist werkt alleen als:
- d e auto volledig stil wordt gehouden met het
rempedaal ingetrapt,
-
d
e hellingshoek aan bepaalde voorwaarden
voldoet,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Trek de parkeerrem handmatig aan als u de
auto moet verlaten ter wijl de motor draait.
Controleer dan of het verklikkerlampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
Storingen
Bij een storing in het systeem blijven
deze verklikkerlampjes branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Stop & Start
Het systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand)
als u stopt (bij rood licht, opstoppingen,...). De
motor wordt automatisch gestart (START-stand)
als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
STOP- stand
Het verklikkerlampje " ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor wordt in de stand-bystand
gezet.
Auto met e- HDi- of BlueHDi- dieselmotor en
elektronisch gestuurde versnellingsbak :
-
s
nelheid lager dan 6 km/h.
-
se
lectiehendel in de stand N .
Of
-
r
empedaal ingetrapt.
Rijden