119
Auto met BlueHDi-dieselmotor en
handgeschakelde versnellingsbak:
-
z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (met 1,5 BlueHDi
motor).
-
v
ersnellingshendel in de neutraalstand en
koppelingspedaal niet ingetrapt.
Auto met PureTech-benzinemotor en
handgeschakelde versnellingsbak,
elektronisch gestuurde versnellingsbak of
automatische transmissie :
-
z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (handgeschakelde
versnellingsbak en afhankelijk van de
uitvoering van uw auto).
-
v
ersnellingshendel in de neutraalstand
en koppelingspedaal niet ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak).
-
r
empedaal ingetrapt of selectiehendel
in de stand N (elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie).
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurderportier geopend is,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e motor moet blijven draaien voor de
klimaatregeling in het interieur,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld, Het verklikkerlampje ECO knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Een teller houdt bij hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject
is geactiveerd. De teller wordt
elke keer als u het contact met de
sleutel aanzet weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens parkeermanoeuvres
zal het systeem enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling niet
werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed
op andere componenten, zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging; deze blijven
normaal functioneren.
Als u bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet opnieuw gestart wordt.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
S TA R T- s t a n d
Het verklikkerlampje ECO gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
Auto met handgeschakelde versnellingsbak :
-
k
oppelingspedaal ingetrapt.
Auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak/automatische transmissie :
-
se
lectiehendel in de stand A / D of M .
-
r
empedaal niet ingetrapt.
of
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) zijn
die dat niet toelaten.
6
Rijden
120
- Selectiehendel in de stand N.
- R empedaal niet ingetrapt.
-
V
ervolgens selectiehendel in de stand A / D
of M .
of
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden: de START-stand
wordt automatisch uitgeschakeld
Uit veiligheids- en comfortover wegingen wordt de
START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling van
een systeem of van de auto.
Het verklikkerlampje ECO knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Handmatig uitschakelen
In bepaalde situaties, bijvoorbeeld als u het
thermische comfort in het interieur op peil wilt
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Met deze schakelaar kunt u de functie Stop &
Start uitschakelen.
-
I
ndrukken.
-
H
et lampje van de schakelaar blijft branden.
-
E
r wordt een melding weergegeven.
Als u in de STOP-stand stilstaat, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Handmatig inschakelen
- Indrukken.
- H et lampje van de schakelaar gaat uit.
-
E
r wordt een melding ter bevestiging
weergegeven. Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct
weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als het contact wordt
aangezet.
Motorkap openen
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om ver wondingen als gevolg van
het automatisch starten van de motor te
voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het rijden
op overstroomde wegen.
Rijden
121
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar ECO OFF
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan. Alle verklikkerlampjes op
het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de auto met behulp
van de sleutel.Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Snelheidsbegrenzer
"LIMIT"
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de
bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Bedieningselementen op de
stuurkolom
1: Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
2 : Verhogen van de ingestelde snelheid.
3 : Verlagen van de ingestelde snelheid.
4 : Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer. De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het
zware punt van het gaspedaal, waarbij de
ingestelde snelheid is bereikt.
Echter het intrappen van het pedaal
voorbij dit weerstandspunt laat het toe de
geprogrammeerde snelheid te overschrijden.
Om de snelheidsbegrenzing te hervatten laat
u het gaspedaal geleidelijk los en keert u terug
naar een snelheid onder de geprogrammeerde
snelheid.
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden.
Selecteren
F Zet de draaiknop in de stand "
LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
De snelheid wordt ingesteld bij een draaiende motor,
als de auto stilstaat of tijdens het rijden. De minimale
snelheid die ingesteld kan worden is 30
km/h.
6
Rijden
124
Programmeren van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
-
D
ruk op de toets
SET
- of SET +.
De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/
geactiveerd en deze snelheid wordt nu door de
auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk door gas te geven
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan
knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in (afhankelijk van de
uitvoering). Bij uitvoeringen met de 1,2 PureTech 82
of 110 (Euro 6.2), of de 1,5 BlueHDi (Euro
6.2), een handgeschakelde versnellingsbak
en het Stop & Start-systeem wordt de
snelheidsregelaar niet uitgeschakeld als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt, maar blijft
de regelaar na het schakelen werken.
Her vatten
- Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling
is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen met de
procedure "Programmeren van een snelheid".
Rijden
131
Park Assist
Dit systeem signaleert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak).
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel! Het systeem meet bij het fileparkeren geen
parkeerruimtes op waarvan de afmetingen
aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan de
afmetingen van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd. Het
is dus mogelijk dat in combinatie met een
geluidssignaal een pictogram op het scherm
verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de
parkeermanoeuvre.
Als de gemonteerde banden een andere
maat hebben dan de originele banden (extra
brede banden, winterbanden enz.), kan dit
de werking van het parkeerhulpsysteem
negatief beïnvloeden.
Als Park Assist actief is, wordt voorkomen
dat Stop & Start naar de STOP-stand gaat.
In de STOP-stand wordt bij het activeren van
de Park Assist de motor weer gestart.
Fileparkeren – inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw
snelheid tot maximaal 20 km/h.
F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
6
Rijden
138
Brandstoftank
Inhoud van de tank:
- ongeveer 50
liter (benzinemotoren).
-
ongeveer 50
liter (dieselmotoren).
-
ongeveer 45
liter (BlueHDi-dieselmotoren).
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden. Er
zit er nog ongeveer 5 liter brandstof
in de tank. Als het verklikkerlampje
knippert, dan is zeer weinig
brandstof over .
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over een lege brandstoftank
(diesel) .
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel.
Ta n k e n
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor
het type motor in uw auto. Om veilig te tanken:
F
Z
et altijd eerst de motor af.
F
O
pen de brandstofvulklep 1.
F
S
teek de sleutel in de dop 2 en draai de
sleutel linksom. F
V
ul de tank volledig, maar laat het
vulpistool niet meer dan drie keer
afslaan ; doet u dit wel, dan kan dit leiden tot
storingen.
Na het tanken:
F
p
laats de vuldop terug.
F
d
raai de sleutel naar rechts en ver wijder
hem uit de tankdop.
F
s
luit de brandstofvulklep.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Tijdens het openen van de tankdop
kan een geluid van aangezogen lucht
hoorbaar zijn. Dit is normaal en wordt
veroorzaakt door de onderdruk die
ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt en weer
met de juiste brandstof worden gevuld
voordat de motor kan worden gestar t.
Als u minder dan 5 liter brandstof tankt,
wordt de stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
F V er wijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep 3 .
Praktische informatie
145
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam
uitsluitend voor uw auto goedgekeurde
allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoor waarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers
is meegeleverd.
Aanbevelingen
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien
kan de stabiliteit van de auto door de
belading worden beïnvloed.
Tijdens een lange rit: controleer bij iedere
stop of de lading goed vastzit.
Ver wijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.Motorkap
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen,...)
te beperken.Ontgrendelen
F Open het linker voorportier.
F
T
rek de hendel A aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit
te voeren om letsel als gevolg van het
automatisch inschakelen van de START-
stand te voorkomen.
7
Praktische informatie
150
Niveau
ruitensproeiervloeistof
Vul het reser voir bij wanneer dit
nodig is.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers
uitsluitend gebruik van kant-en-klare
ruitensproeiervloeistof.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reser voir, leidingen enz.) te
beschermen.
Vul het reser voir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door
het permanent branden van dit
verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
met betrekking tot een te laag
additiefniveau van het roetfilter.
Bijvullen
Het reser voir moet snel worden bijgevuld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau AdBlue
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Om te voorkomen dat de auto niet meer kan
starten – conform de voorschriften – dient u het
reser voir bij te vullen met AdBlue.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue
®, het SCR-
systeem en in het bijzonder het bijvullen van
AdBlue
®.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de
desbetreffende rubriek voor
meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie