INTERIEUR
Interieurvoorzieningen
1 — Portiergreep
2 — Ventilatieroosters
3 — Schakelflipper
4 — Instrumentengroep
5 — Radio
6 — Handschoenenkastje/opbergvak7 — Stoelen
8 — Klimaatregeling
9 — Versnellingshendel
10 — Contactschakelaar
11 — Bedieningselementen van
cruisecontrol12 — Bedieningselementen display in
instrumentengroep
13 — Koplampschakelaar
14 — Schakelaar elektrische
raambediening/portiervergrendeling
9
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
LET OP!
geadviseerd dat u uw voertuig naar een
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
— Waarschuwingslampje laag brand-
stofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt tot ongeveer
9,1 liter (2,4 gal), gaat dit lampje aan en
blijft het branden tot er brandstof wordt bij-
gevuld.
Een enkel waarschuwingssignaal klinkt bij
een laag brandstofpeil.
— Controlelampje onderhoud Stop/
Start-systeem — indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om aan te geven
dat het Stop/Start-systeem niet correct werkt
en moet worden nagekeken.
— Waarschuwingslampje Forward Col-
lision Warning (FCW) uit
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat For-
ward Collision Warning is uitgeschakeld.
— Lampje Service Forward Collision
Warning (FCW)
Dit lampje wijst op een mogelijke systeemsto-
ring met het FCW-systeem. Raadpleeg de
paragraaf "Forward Collision Warning" in het
hoofdstuk "Veiligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje laag niveau ruiten-
sproeiervloeistof — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als het peil van de
ruitensproeiervloeistof laag is.
— Controlelampje Onderhoud adaptive
cruisecontrol (ACC)
Dit lampje gaat branden wanneer de ACC niet
werkt en onderhoud nodig heeft. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje 4WD LOW — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
91
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1,6 km (1 mijl) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Sportmodus
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
— Controlelampje Stop/Start actief —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de Stop/
Start-functie zich in de modus "Autostop"
bevindt.
— controlelampje rijstrookdetectie —
indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie is
continu groen wanneer beide rijstrookmarke-
ringen zijn gedetecteerd en is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-wingen op het display in de instrumenten-
groep en een voelbare waarschuwing in het
stuurwiel als een rijstrook onbedoeld wordt
verlaten. Raadpleeg de paragraaf "Rijstrook-
detectie — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
Witte verklikkerlampjes
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control gereed is, maar niet is ingesteld.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
dat is uitgerust met Adaptieve cruisecontrol
(ACC), is ingeschakeld en zich in de READY-
status (status gereed) bevindt. Raadpleeg de
paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
93
STARTEN EN RIJDEN
STARTPROCEDURES — BENZINE-
MOTOREN.................161
Automatische versnellingsbak......161
Normaal starten...............161
STARTPROCEDURES —
DIESELMOTOREN...........163
Automatische versnellingsbak.......164
Normaal starten...............164
HANDREM................164
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK .....................166
Sleutelblokkering..............167
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .167
ECO-modus..................167
Achttraps automatische transmissie . . .168
SPORTMODUS — INDIEN
AANWEZIG................171
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................171
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I —
indien aanwezig...............171
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II —
indien aanwezig...............171
Schakelstanden...............172
Schakelprocedures.............173
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig...................175
QUADRA-LIFT — INDIEN
AANWEZIG................176
Omschrijving................176
Standen van de luchtvering........178
Berichten Display in
instrumentengroep.............179
Bediening..................179
SELEC-TERRAIN — INDIEN
AANWEZIG................181
Selec-Terrain-modus selecteren......181
Berichten Display in de
instrumentengroep.............182
SELEC-TRACK — INDIEN AANWE-
ZIG (SRT).................182
Custom....................183
Actief dempingssysteem..........183
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN
AANWEZIG................183
Automatische modus............184
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt.............184
De motor starten in de stand autostop .185
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................185
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................186
CRUISECONTROL...........186
Activering...................186
De gewenste snelheid instellen.....187
De snelheid aanpassen...........187
Snelheid hervatten.............188
Accelereren om in te halen........188
Uitschakelen.................188
STARTEN EN RIJDEN
159
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) ....................188
Activering..................189
Gewenste snelheid instellen........189
De snelheid aanpassen...........189
Hervatten...................191
Uitschakelen.................191
Volgafstand instellen............191
Modus wijzigen...............192
PARKSENSE PARKEERHULPSYS-
TEEM....................193
ParkSense sensoren.............193
ParkSense in-/uitschakelen........193
Display in de instrumentengroep.....193
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................194
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........195
ParkSense sensoren.............195
In-/uitschakelen...............196
In- en uitschakelen.............196
Rijden met aanhanger...........196
Algemene waarschuwingen........197
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM
PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG................197
RIJSTROOKDETECTIE........198
Werking van rijstrookdetectie.......198
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen. . .199
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie . .199
Status van rijstrookdetectie wijzigen . . .200
PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA......201
Symbolen en berichten op het display. .201
BRANDSTOF TANKEN —
BENZINEMOTOR............201
Noodontgrendeling voor
brandstofvulklep...............203
TANKEN — DIESELMOTOR. . . .204
Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden...................206
Brandstofopslag - dieselbrandstof. . . .206
Diesel Exhaust Fluid (DEF)........206
Opslag van Diesel Exhaust Fluid (DEF) . .207
Diesel Exhaust Fluid (DEF) bijvullen. . .207
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER..............210
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — Niet-SRT. . . .210
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — SRT.......211
Trekhaakkap verwijderen (Summit-
modellen) — indien aanwezig.......212
Trekhaakkap verwijderen
(SRT-modellen) — indien aanwezig . . .213
DE AUTO SLEPEN ACHTER
EEN CAMPER...............215
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................215
Slepen achter een camper - modellen
met tweewielaandrijving..........216
Slepen achter een camper —
Quadra-Trac I (tussenbak met één
versnelling) modellen met
vierwielaandrijving.............216
Slepen achter een camper —
Quadra–Trac II/Quadra–Drive II
modellen met vierwielaandrijving.....217
STARTEN EN RIJDEN
160
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen" in uw gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen
Druk op de schakelaar STOP/START OFF (in
de rij schakelaars). Het lampje in de schake-
laar dooft.
Raadpleeg voor meer informatie over het Stop/
Start-systeem de paragraaf "Stop/Start-systeem"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" in uw gebrui-
kershandleiding op
www.mopar.eu/owner.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.OPMERKING:
Om de correcte werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig ontworpen dat het sys-
teem wordt uitgeschakeld als u gelijktijdig
meerdere functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het systeem op-
nieuw in werking worden gesteld door op de
aan/uit-knop van de cruisecontrol te drukken
en de gewenste snelheid opnieuw in te stel-
len.
Activering
Druk op de toets aan/uit om de cruisecontrol
in te schakelen. CRUISE CONTROL READY
(Cruisecontrol gereed) wordt weergegeven op
het display in de instrumentengroep om aan
te geven dat de cruisecontrol is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de toets aan/uit om het
systeem uit te schakelen. CRUISE CONTROL
OFF (Cruisecontrol uit) wordt weergegeven op
het display in de instrumentengroep om aan
te geven dat de cruisecontrol is uitgescha-
keld. Het systeem moet worden uitgescha-
keld wanneer het niet wordt gebruikt.
Cruisecontrol-schakelaars
1 — Druk op Cancel
2 — Druk op Set+/Accel
3 — Druk op Resume
4 — Druk op On/Off
5 — Druk op Set-/Decel
STARTEN EN RIJDEN
186
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecontrol inge-
schakeld te laten wanneer u deze niet
gebruikt. U kunt het systeem dan per on-
geluk instellen en sneller rijden dan u wilt.
U kunt dan de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorzaken. Laat
het systeem altijd uitgeschakeld als u het
niet gebruikt.
De gewenste snelheid instellen
Schakel de cruisecontrol in. Wanneer de auto
de gewenste snelheid heeft bereikt, drukt u
kort op de knop SET (+) of SET (-). Laat het
gaspedaal los. De auto zal nu automatisch de
gekozen snelheid handhaven. Nadat een
snelheid is ingesteld, wordt een melding
CRUISE CONTROL SET TO MPH (km/u)
(cruisecontrol ingesteld op MPH/km/u) weer-
gegeven waarin wordt aangegeven welke
snelheid is ingesteld. Een cruise-
controlelampje wordt samen met de inge-
stelde snelheid weergegeven en blijft bran-
den in de instrumentengroep wanneer de
snelheid is ingesteld.
De snelheid aanpassen
Zodra de cruisecontrol is geactiveerd, kan de
snelheid worden verhoogd of verlaagd.
De snelheid verhogen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u
de snelheid verhogen door op de knop SET
(+)te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen-
tenpaneel (indien aanwezig). Raadpleeg het
hoofdstuk “Uw instrumentenpaneel leren
kennen” in de Gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner voor meer informatie.
De verhoging van de snelheid wordt, afhan-
kelijk van de gekozen eenheid, in Ameri-
kaanse (mph) of metrische (km/u) eenheden
weergegeven:
Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd
met 1 mph. Telkens wanneer u opnieuw
kort op de knop drukt, wordt de snelheid
met 1 mph verhoogd.• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snelheid
wordt dan ingesteld.
Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd
met 1 km/u. Telkens wanneer u opnieuw
kort op de knop drukt, wordt de snelheid
met 1 km/u verhoogd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snelheid
wordt dan ingesteld.
Snelheid verlagen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u
de snelheid verlagen door op de knop SET(-)
te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via de instellingen op het instrumen-
tenpaneel (indien aanwezig). Raadpleeg het
hoofdstuk “Uw instrumentenpaneel leren
kennen” in de Gebruikershandleiding op
www.mopar.eu/owner voor meer informatie.
187
De verhoging van de snelheid wordt, afhan-
kelijk van de gekozen eenheid, in Ameri-
kaanse (mph) of metrische (km/u) eenheden
weergegeven:
Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 mph
verlaagd. Telkens wanneer u opnieuw kort
op de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verlaagd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd tot-
dat u de knop loslaat. Vervolgens wordt de
nieuwe snelheid ingesteld.
Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(-)drukt,
wordt de ingestelde snelheid met 1 km/u
verlaagd. Met ieder volgend tikje op de
toets verlaagt u de snelheid met 1 km/u.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd tot-
dat u de knop loslaat. Vervolgens wordt de
nieuwe snelheid ingesteld.Snelheid hervatten
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES.
Deze functie kan worden gebruikt bij snelhe-
den hoger dan 32 km/u (20 mph).
Accelereren om in te halen
Trap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u
normaal gesproken zou doen. Wanneer u het
pedaal loslaat, keert de auto terug naar de
ingestelde rijsnelheid.
Uitschakelen
Als u het rempedaal licht intrapt, op de toets
CANC drukt of normale remdruk uitoefent
tijdens het afremmen, wordt de cruisecontrol
uitgeschakeld zonder dat de ingestelde snel-
heid uit het geheugen wordt gewist.
Wanneer u op de toets on/off (aan/uit) drukt
of de contactschakelaar in de stand OFF
(UIT) zet, wordt de ingestelde snelheid uit
het geheugen gewist.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
Als uw voertuig is uitgerust met adaptieve
cruisecontrol, werken de bedieningselementen
precies hetzelfde als bij de cruisecontrol, met
slechts enkele uitzonderingen. Met deze optie
kunt u een bepaalde afstand instellen die u wilt
handhaven tussen u en de voorligger.
Schakelaars van Adaptive Cruise Control
1—Adaptieve cruisecontrol (ACC) aan/uit
2 — Ingestelde afstand verkleinen
3 — Ingestelde afstand vergroten
STARTEN EN RIJDEN
188