H38
LLAA DDEENN VV AA NN EE LLEE KK TTRR IISS CC HH EE AA UU TTOO (( DD RRUU PPPP EELLLLAA AA DDPPRR OO CCEE DD UU RREE)) (( VV EERR VV OO LLGG ))
Laadstatuscontrolelampje draagbare lader
RegeleenheidControlelampjeDetails
PLUG
Aan: Voeding ingeschakeld
Knippert: Storing thermosensor plug
Aan: Bescherming hoge temperatuur plug
Knippert: Waarschuwing hoge temperatuur plug
POWERAan: Voeding ingeschakeld
CHARGEKnippert: Laden in energiebesparingsmodus, alleen
controlelampje CHARGE brandt.
FAU LTKnippert: Laden onderbroken
CHARGE LEVEL
Laadstroom 12 A
Laadstroom 9 A
Laadstroom 6 A
VEHICLE
Laadstekker aangesloten
Laden
Knippert: Laden niet mogelijk
(Groen)
(Groen) (Blauw) (Rood)(Rood)
H39
Laadstatuscontrolelampje draagbare lader
NRRegeleenheidStatus / Diagnose / TegenmaatregelNRRegeleenheidStatus / Diagnose / Tegenmaatregel
1
Laadstekker aangesloten op auto (brandt groen)
Storing thermosensor plug (knippert groen)
Bescherming hoge temperatuur plug (knippert rood)
Waarschuwing hoge temperatuur plug (brandt rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
2- Laadstekker aangesloten op auto (brandt groen)
3
- Tijdens het laden
4
- Vóór aansluiten van laadstekker op auto (knippert rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
H40
LLAA DDEENN VV AA NN EE LLEE KK TTRR IISS CC HH EE AA UU TTOO (( DD RRUU PPPP EELLLLAA AA DDPPRR OO CCEE DD UU RREE)) (( VV EERR VV OO LLGG ))
NRRegeleenheidStatus / Diagnose / TegenmaatregelNRRegeleenheidStatus / Diagnose / Tegenmaatregel
5
- Aangesloten op auto (knippert rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
6
- Na aansluiten van laadstekker op auto (knippert rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
7
Storing thermosensor plug (knippert groen)
Bescherming hoge temperatuur plug (knippert rood)
Waarschuwing hoge temperatuur plug (brandt rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
8- Energiebesparingsmodus (knippert groen)
H50
RRIIJJ DD EENN MM EETT EE EENN EE LLEE KK TTRR IISS CC HH EE AA UU TTOO (( VV EERR VV OO LLGG ))
Waarschuwings- en
controlelampjes (met
betrekking tot elektrische auto)
Controlelampje READY
Dit controlelampje gaat branden:
Als de auto gereed is om weg te rijden.
- AAN: Normaal rijden is mogelijk.
- UIT: Normaal rijden is niet mogelijk
of er is een storing opgetreden.
- Knippert: Rijden in noodgeval. Als het controlelampje Ready UIT gaat of gaat knipperen, is er een
probleem aanwezig in het systeem.
In dat geval adviseren we u de autote laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje voor onderhoud
Dit waarschuwingslampje gaat
branden :
Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3seconden branden en gaat dan uit.
Als zich een probleem voordoet met het hybrideregelsysteem,
zoals sensoren, enz.
Als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of na het
starten van de auto niet uitgaat,
adviseren we u de auto te latencontroleren door een officiële
HYUNDAI -dealer.
Waarschuwingslampje
laag vermogen
Dit waarschuwingslampje gaat
branden:
Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3seconden branden en gaat dan uit.
Als het vermogen beperkt is voor de veiligheid van de elektrische
auto.
Het vermogen wordt begrensd om
de volgende redenen.
- Het niveau van de
hoogspanningsbatterij ligtbeneden een bepaalde drempelof de spanning neemt af
- De temperatuur van de elektromotor of
hoogspanningsbatterij is te hoogof te laag
- Er is een probleem met het koelsysteem of er is een storing
die normaal rijden onmogelijkmaakt
2-32
Veiligheidssysteem van uw auto
Het veiligheidsgordelsysteem met
gordelspanner bestaat hoofdzakelijk
uit de volgende onderdelen. De
plaats hiervan wordt in bovenstaande
afbeelding aangegeven:
(1) Waarschuwingslampje AIRBAG
(2) Blokkeerautomaat met gordelspanner
(3) Airbagmodule De sensor die de airbagmodule
activeert, is verbonden met de
veiligheidsgordels met
gordelspanner. Het
waarschuwingslampje AIRBAG inhet instrumentenpaneel zal nadat
de startknop in stand ON is gezet
ongeveer 6 seconden branden enmoet daarna uitgaan.
Als de gordelspanner niet goed
werkt, zal het
waarschuwingslampje branden,
ook al werkt de airbagmodule goed.
Als het waarschuwingslampje nietgaat branden als de auto AAN
gezet wordt, blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden, laat
de veiligheidsgordels met
gordelspanner en/of de airbags dan
zo spoedig mogelijk controleren
door een officiële Hyundai-dealer. Informatie
Zowel de veiligheidsgordel met gordelspanner voor de bestuurder
als die voor de voorpassagier kan bij
bepaalde frontale aanrijdingen en
aanrijdingen van opzij worden
geactiveerd.
De gordelspanners zullen ook worden geactiveerd als de
veiligheidsgordels op het moment
van de aanrijding niet gedragen
worden.
Wanneer de veiligheidsgordels met gordelspanner geactiveerd worden,
kan een luide knal hoorbaar zijn en
kan er fijn stof, dat doet denken aan
rook, zichtbaar worden in het
passagierscompartiment. Dat zijn
normale verschijnselen en het stof is
niet schadelijk.
Het fijne stof is niet giftig, maar kan huidirritatie veroorzaken. Tevens
dient langdurig inademen van het
stof vermeden te worden. Was de
aan het stof blootgestelde huid
zorgvuldig na een ongeval waarbij
de veiligheidsgordels met
gordelspanner zijn geactiveerd.
iAANWIJZING
OLMB033040/Q
2-58
Veiligheidssysteem van uw auto
Hoe werkt het airbagsysteem?
De onderdelen van het aanvullend
veiligheidssysteem zijn: (1) Bestuurdersairbagmodule/Knie-airbagmodule bestuurder
(2) Voorpassagiersairbagmodule(3) Zijairbagmodules/zijairbagsensoren
(4) Curtain airbagmodules
(5) Blokkeerautomaten met gordelspanners
(6) Waarschuwingslampje AIRBAG(7) Airbagmodule (SRSCM)
(8) Airbagsensoren voor
(9) Druksensoren opzij (10) Controlelampje
voorpassagiersairbag ON/OFF
(alleen voorpassagiersstoel)
(11) ON/OFF-schakelaar voorpassagiersairbag
De SRSCM controleert constant alle
componenten van het systeem als
de startknop in stand ON staat, om
te bepalen of een aanrijding zwaargenoeg is om de airbags of de
gordelspanners te activeren.
(Vervolg)
Hang geen andere
voorwerpen dan kleding aan
de jashaak. Anders kan bij een
ongeval de auto beschadigd
raken of kan persoonlijk letsel
ontstaan, in het bijzonder als
de airbag geactiveerd wordt.
Laat passagiers niet met het
hoofd of andere delen van het
lichaam tegen het portier
leunen, hun armen uit het
raam steken of voorwerpen
tussen de portieren en dezitplaatsen steken.
Open of repareer de curtain
airbags niet.
OAEE036061L
2-59
Veiligheidssysteem van uw auto
2
Waarschuwingslampje
AIRBAG
Het waarschuwingslampje AIRBAG op het dashboard geeft het in de
afbeelding weergegeven symbool
voor de airbag weer. Het systeem
controleert het elektrische systeem
van de airbag op storingen. Het
systeem controleert het elektrische
systeem van de airbag op storingen.
Het branden van dit lampje duidt op
een mogelijk probleem met hetairbagsysteem.Tijdens een gemiddelde of zware
frontale aanrijding detecteren desensoren dat de auto snel
decelereert. Als deze deceleratie
groot genoeg is, zal de regelmodule
de airbags vóór activeren op hetjuiste tijdstip en met de benodigde
kracht. De airbags vóór bieden de
bestuurder en voorpassagier extra
bescherming bij frontale aanrijdingen
waarbij de veiligheidsgordels alleen
niet voldoende zijn. Indien nodig
bieden de zijairbags extra
bescherming bij een zijdelingse
aanrijding door het bovenlichaam
extra te ondersteunen.
De airbags worden uitsluitend
geactiveerd (indien nodig
opgeblazen) als de startknop instand ON staat.
De airbags worden bij bepaalde aanrijdingen van voren of opzij
geactiveerd om de inzittenden te
beschermen tegen ernstig letsel.
Bij een storing in het aanvullend
veiligheidssysteem wordt de
airbag bij een ongeval mogelijk
niet correct opgeblazen.
Hierdoor neemt de kans op
ernstig letsel toe.
Als een van de volgende
omstandigheden zich voordoet,
is er sprake van een storing in
het aanvullendveiligheidssysteem:
Het lampje gaat niet ongeveer
zes seconden branden als de
startknop in stand ON wordt
gezet.
Het lampje gaat na ongeveer
zes seconden niet uit, maar
blijft branden.
Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
Het lampje knippert als het contact in stand ON staat.
We adviseren u het aanvullendveiligheidssysteem zo snel
mogelijk door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten
controleren als een van deze
omstandigheden zich voordoet.
WAARSCHUWING
2-60
Veiligheidssysteem van uw auto
Er is geen bepaalde snelheid waarbijde airbags worden geactiveerd. Of de
airbags worden geactiveerd, hangt
voornamelijk af van de kracht en de
richting van de aanrijding. Deze twee
factoren bepalen of de sensoren een
elektronisch activeringssignaal
uitzenden.
Of de airbags al dan niet worden opgeblazen, is afhankelijk van een
aantal factoren, zoals de rijsnelheid,
de hoek van de aanrijding, de massa
en de stijfheid van de bij de aanrijding
betrokken auto's of objecten. Ook
andere factoren kunnen een rolspelen.
De airbags vóór worden direct volledig opgeblazen, waarna ze
meteen weer leeglopen. Het is vrijwel
onmogelijk om tijdens een ongeval
waar te nemen dat de airbags worden
opgeblazen. Het is aannemelijker datu de leeggelopen airbags na de
aanrijding uit het stuurwiel of hetdashboard ziet hangen. Om bescherming te bieden
moeten de airbags snel worden
opgeblazen. De snelheid waarmee
een airbag wordt opgeblazen moet
zo hoog zijn om de airbag tussen
de inzittende en de onderdelen van
de auto op te kunnen blazen
voordat de inzittende in contact
komt met die onderdelen. De
snelheid waarmee de airbags
worden opgeblazen, beperkt de
kans op ernstig letsel en vormt
daarom een belangrijk deel van het
ontwerp van de airbags.
Het snel opblazen van een airbag
kan echter ook letsel zoals
schaafwonden in het gezicht,
blauwe plekken en botbreuken
veroorzaken, omdat de snelheid
waarmee de airbags worden
opgeblazen tot gevolg heeft dat de
airbags met veel kracht uitzetten. Er zijn zelfs omstandigheden
waaronder het contact met de
airbag tot ernstig letsel kan leiden,
vooral wanneer de inzittende zeerdicht bij de airbag zit.
U kunt voorzorgsmaatregelennemen om de kans op letsel door
een zich opblazende airbag te
beperken. Het grootste risico loopt u
als u te dicht bij de airbag zit. Een
airbag heeft vrije ruimte nodig om op
te blazen. De bestuurder dientdaarom de afstand tussen het
midden van het stuurwiel en de
borstkas zo groot mogelijk te
houden, waarbij hij de auto nog wel
onder controle moet kunnen blijvenhouden.