Controleer voordat u de ruitenwissers
bij koud weer gebruikt, of de
wisserbladen niet aan het glas
vastgevroren zitten. Als de ruitenwissers
gebruikt worden terwijl de wisserbladen
aan het glas vastgevroren zitten, kan de
motor doorbranden.
Probeer de ruitensproeier niet langer
dan 20 seconden onafgebroken te
gebruiken. Schakel de ruitensproeier
niet in als het vloeistofreservoir leeg is.
Hierdoor kan de motor doorbranden.
Controleer regelmatig het peil van de
ruitensproeiervloeistof in het reservoir
en vul indien nodig bij.
Voeg bij koud weer een aanbevolen
sproeieroplossing toe, waardoor de
ruitensproeiervloeistof in het reservoir
niet bevriest. Doet u dit niet dan kan de
ruitensproeier stoppen met werken en
kunnen de onderdelen van het systeem
beschadigen.
BELANGRIJK
63)Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.64)Eventuele waterstrepen kunnen de
ruitenwissers onnodig doen inschakelen.
65)Als de ruitensproeier bij koud weer
gebruikt wordt, kan de
ruitensproeiervloeistof die tegen de ruit
wordt gesproeid, bevriezen en het zicht
belemmeren. Verwarm de ruit met de
achterruitverwarming voordat de
ruitensproeiers worden gebruikt.
66)Met de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" en de hendel in
de stand "AUTO", kunnen de ruitenwissers
in de onderstaande situaties automatisch
worden geactiveerd. Als uw handen
bekneld raken, kan dit leiden tot letsel of
defecte ruitenwissers. Zorg ervoor dat de
contactschakelaar in de stand "LOCK"
staat of zet de bedieningsmodus op "OFF",
of zet de hendel in de stand "OFF" om de
regensensor uit te schakelen: als het
buitenoppervlak van de voorruit wordt
gereinigd, en u de regensensor raakt of
met een doek reinigt; als u een
automatische wasstraat gebruikt; als een
fysieke schok op de voorruit of op de
regensensor plaats heeft.
BELANGRIJK
21)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
AIRCONDITIONINGS-
SYSTEEM
Luchtroosters
1 — Middenrooster
2 — Zijrooster
Opmerking Plaats geen dranken op het
instrumentenpaneel. Als spetters in de
ventilatoren van de airconditioning
terechtkomen, kan het systeem
beschadigen.
Afstellingen van de luchtstroom en
stroomrichting
Middenroosters
Beweeg de knop (1) om de
luchtstroomrichting af te stellen.
Beweeg de knop (1) zover mogelijk
naar binnen om het luchtrooster te
sluiten.
99AHA106492
61
172)Draai altijd de contactschakelaar naar
de stand "LOCK" of zet de
bedieningsmodus op "OFF", voordat de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde wordt bediend, om het
risico op ernstig of dodelijk letsel te
verkleinen. Als u dit niet doet, zou dit
nadelige gevolgen voor de werking van de
airbag kunnen hebben; wacht ten minste
60 seconden nadat u de contactschakelaar
in de stand "LOCK" of de
bedieningsmodus op "OFF" hebt gezet,
voordat u de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde bedient.
Het SRS-airbagsysteem is ontworpen om
genoeg spanning vast te houden om de
airbag op te blazen; neem na bediening
van de de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde altijd de
sleutel uit de schakelaar. Als u dit niet doet,
zou dit kunnen leiden tot een onjuiste stand
van de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde; schakel de
aan-/uitschakelaar van de frontairbag aan
passagierszijde alleen UIT als een
kinderzitje op de voorste passagiersstoel is
aangebracht; installeer geen kinderzitje op
de voorste passagiersstoel, als het
indicatielampje "OFF" niet gaat branden,
terwijl de aan-/uitschakelaar van de
frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld. We raden u aan het
systeem te laten nakijken bij een Fiat
Servicepunt; laat niemand op de voorste
passagiersstoel zitten als het
indicatielampje "OFF" blijft branden, terwijl
de aan-/uitschakelaar van de frontairbag
aan passagierszijde AAN is gezet. We
raden u aan het systeem te laten nakijken
bij een Fiat Servicepunt.173)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen
hinderen en tevens de inzittenden ernstig
kunnen verwonden.
174)Plaats niets op of bevestig niets aan
het instrumentenpaneel boven het
dashboardkastje. Als de airbag wordt
opgeblazen zou dit een inzittende kunnen
raken en verwonden.
175)Bevestig geen accessoires aan of zet
geen accessoires voor de voorruit. Deze
objecten zouden het opblazen van de
airbag kunnen verhinderen of inzittenden
kunnen verwonden als de airbag wordt
opgeblazen.
176)Bevestig geen extra sleutels of
accessoires (harde, puntige of zware
voorwerpen) aan de contactsleutel.
Dergelijke voorwerpen zouden het
opblazen van de knie-airbag aan
bestuurderszijde kunnen verhinderen of
weg kunnen vliegen en ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.
177)Bevestig geen accessoires aan de
onderkant van het instrumentenpaneel aan
bestuurderszijde. Dergelijke voorwerpen
zouden het opblazen van de knie-airbag
aan bestuurderszijde kunnen verhinderen
of weg kunnen vliegen en ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.178)Plaats geen pakketten, huisdieren of
andere voorwerpen tussen de airbags en
de bestuurder of de voorpassagier. Dit zou
van invloed kunnen zijn op de werking van
de airbag of letsel kunnen veroorzaken als
de airbag wordt opgeblazen.
179)Direct na het opblazen van de airbag,
zijn verschillende componenten van het
airbagsysteem heet. Raak deze
componenten niet aan. Er bestaat een
risico op brandwonden.
180)Het airbagsysteem is ontworpen om
één keer te werken. Als de airbags
eenmaal opgeblazen zijn geweest, werken
ze niet meer. Ze moeten dan naar behoren
worden vervangen en we raden u aan het
volledige airbagsysteem bij een Fiat
Servicepunt te laten nakijken.
181)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
182)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
183)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
146
VEILIGHEID
het voertuig, veroorzaakt door een
aanhangwagen, wordt gedetecteerd.
Als het Trailer Stability Assist-systeem
de remmen bedient, gaan de remlichten
branden. Raadpleeg voor meer
informatie over het trekken van een
aanhangwagen "Aanhangwagens
trekken".
83) 84)
Opmerking Als het TSA-systeem in
werking treedt, kan de carrosserie van
het voertuig gaan trillen en kunnen er
werkingsgeluiden uit de motorruimte
komen. Deze omstandigheden duiden
op een normale werking van het
systeem, niet op een storing.
Opmerking Het TSA-systeem treedt in
werking als het voertuig een snelheid
van ca. 55 km/u of hoger heeft.
Opmerking Als het TSA-systeem werkt,
knippert het ESC-indicatielampje.
Opmerking Als de ESC niet werkt,
werkt het TSA-systeem ook niet.
BELANGRIJK
214)Als heuvelopwaarts moet worden
gereden, vertrouw er dan niet op dat Hill
Start Assist gebruikt kan worden om het
voertuig stil te houden, als alternatief op
het intrappen van het rempedaal. Dit zou
kunnen leiden tot een ongeval.215)Draai de contactschakelaar niet naar
de stand "LOCK" of "ACC" en zet de
bedieningsmodus niet op "ACC" of "OFF",
als Hill Start Assist is geactiveerd. Hill Start
Assist zou kunnen stoppen met werken,
wat zou kunnen leiden tot een ongeval.
BELANGRIJK
77)Vertrouw niet teveel op Hill Start Assist
om achteruitrijbeweging van het voertuig te
voorkomen. Onder bepaalde
omstandigheden, als het voertuig bijv.
zwaar beladen is, als de weg zeer steil of
glad is, of als een aanhangwagen aan het
voertuig is gekoppeld, zakt het voertuig,
ondanks dat Hill Start Assist is
ingeschakeld, toch terug als het rempedaal
niet voldoende wordt ingetrapt.
78)Hill Start Assist is niet ontworpen om
het voertuig meer dan 2 seconden stil te
houden op hellingen.
79)Als het waarschuwingslampje brandt,
werkt Hill Start Assist niet. Trek voorzichtig
op.
80)Zet uw voertuig op een veilige plek stil
en zet de motor af. Start de motor opnieuw
en controleer of het waarschuwingslampje
uit is gegaan. Als dit het geval is, werkt Hill
Start Assist weer naar behoren. Als het
waarschuwingslampje blijft branden of
regelmatig weer aangaat, hoeft het voertuig
niet direct te worden stilgezet, maar moet
het voertuig wel worden nagekeken bij een
Fiat Servicepunt.
81)Stop de motor niet terwijl het voertuig
rijdt. Met afgezette motor is het stuurwiel
bijzonder moeilijk te bewegen, wat zou
kunnen leiden tot een ongeval.82)Laat het stuurwiel niet helemaal naar
één kant gedraaid staan. Hierdoor zou het
stuurbekrachtigingssysteem kunnen
beschadigen.
83)Vertrouw niet teveel op het
TSA-systeem. Door een glad wegdek, een
krachtige zijwind, een ongeschikt gewicht
en een slechte plaatsing van de bagage
en/of een hoge snelheid, zou het kunnen
gebeuren dat het TSA-systeem de
stabiliteit van het voertuig niet kan
herstellen. Houd tijdens het rijden altijd
rekening met de verkeers-, weg- en
weersomstandigheden, en het gewicht en
de plaatsing van de bagage.
84)Het Trailer Stability Assist-systeem
werkt niet in de volgende gevallen:1–Als
plotseling remmen of heuvelafwaarts
remmen een abrupte beweging van het
voertuig veroorzaakt, waardoor het voertuig
en de aanhangwagen een hoek vormen. 2
– Als zijwaarts wordt geslipt door plotseling
sturen.
153
DE MOTOR STARTEN
EN AFZETTEN
221)
89) 90) 91) 92) 93) 94) 95) 96) 97) 98) 99)
Adviezen voor het starten
Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem
Gebruik de startmotor niet constant
voor meer dan 10 seconden; hierdoor
zou de accu leeg kunnen raken. Als de
motor niet start, draai dan de
contactschakelaar terug naar "LOCK",
wacht een paar seconden en probeer
het vervolgens nog een keer.
Herhaaldelijk proberen terwijl de
startmotor nog draait, leidt tot schade
aan het startmechanisme.
Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem
De bedieningsmodus kan in iedere
modus worden gezet om de motor te
starten.
De startmotor draait ongeveer
15 seconden als de motorschakelaar
direct wordt losgelaten. Als de
motorschakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, terwijl de startmotor nog
draait, wordt de startmotor
uitgeschakeld. De startmotor draait
ongeveer 30 seconden terwijl de
motorschakelaar wordt ingedrukt. Als
de motor niet start, wacht dan even en
probeer de motor nog een keer te
starten.Herhaaldelijk proberen terwijl de
startmotor nog draait, leidt tot schade
aan het startmechanisme.
De motor starten
Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem
1. Steek de contactsleutel in en doe uw
veiligheidsgordel om.
2. Controleer of de parkeerrem is
ingeschakeld.
3. Trap het rempedaal stevig met uw
rechtervoet in en houd het ingetrapt.
4. Trap op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig in en zet de
versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand). Zorg ervoor dat de
versnellingspook op voertuigen met een
automatische versnellingsbak in de
stand "P" (parkeren) staat.5. Draai de contactsleutel naar de stand
"ON". Eerst gaat het indicatielampje van
de dieselvoorverwarming branden, dat
na korte tijd uitgaat om aan te geven
dat de voorverwarming is voltooid.
Opmerking Als de motor koud is, blijft
het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming langer branden.
Opmerking Draai de contactschakelaar
weer naar de stand "LOCK", als de
motor niet wordt gestart binnen circa
5 seconden nadat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming is
gedoofd. Draai vervolgens de
schakelaar naar de stand "ON" om de
motor opnieuw voor te verwarmen.
Opmerking Als de motor warm is, gaat
het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming zelfs niet aan als
de contactsleutel op "ON" wordt gezet.
Start de motor door de contactsleutel
naar rechts, naar de stand "START" te
draaien.
6. Draai de contactsleutel naar de stand
"START" zonder het gaspedaal in te
trappen en laat de sleutel los, zodra de
motor start.
Opmerking Tijdens het starten van de
motor zijn enige zachte geluiden te
horen. Deze verdwijnen zodra de motor
is opgewarmd.
247AHA106593
161
SLEPEN
Als uw voertuig gesleept moet
worden
Als het voertuig gesleept moet worden,
raden we u aan dit door een Fiat
Servicepunt of een commerciële
sleepdienst te laten doen. Vervoer het
voertuig in de volgende gevallen met
een sleepwagen.
De motor draait, maar het voertuig
rijdt niet of de motor maakt vreemde
geluiden.
Uit een inspectie van de onderkant
van het voertuig blijkt dat er olie of een
andere vloeistof lekt.
Probeer het voertuig niet te slepen als
een wiel vastzit in een greppel. Neem
voor hulp contact op met een Fiat
Servicenetwerk of een commerciële
sleepdienst.
Sleep uw voertuig uitsluitend
voorzichtig zelf en volgens de
instructies die in dit gedeelte worden
opgegeven in "Slepen in noodgevallen",
als geen sleephulp van een Fiat
Servicepunt of een commerciële
sleepdienst beschikbaar is. De
voorschriften voor het slepen kunnen
per land verschillen. We raden u aan de
voorschriften van het gebied waar u
met uw voertuig rijdt na te leven.Het voertuig slepen met een
sleepwagen
169) 170) 171) 172) 173)
314) 315) 316)
Slepen met de voorwielen van de
grond (Type B)
Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand). Schakel de
parkeerrem uit.
174)
Slepen met de achterwielen van de
grond (Type C)
Zet de versnellingspook van zowel
voertuigen met handgeschakelde als
automatische versnellingsbakken in de
stand "N" (vrijstand). Zet de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ACC" en
zet het stuurwiel met een touw of een
bevestingingsband vast in de stand
voor recht vooruit. Zet tijdens het
slepen de contactschakelaar nooit in de
stand "LOCK" of de bedieningsmodus
op "OFF".
Slepen bij pech
Als geen sleepdienst beschikbaar is in
een noodgeval, mag uw voertuig tijdelijk
worden gesleept door een touw aan de
trekhaak te bevestigen. Let op de
volgende zaken, als uw voertuig door
een ander voertuig moet worden
gesleept of als met uw voertuig een
ander voertuig gesleept moet worden.
Als uw voertuig door een ander
voertuig gesleept moet worden
1. De sleepogen zitten aan de voorkant
van het voertuig op de plaats die in de
afbeelding wordt weergegeven.
Bevestig het sleeptouw aan de
sleepogen.
405AHE100108
243
172)Als u een voertuig met automatische
versnellingsbak met de aandrijfwielen op de
grond (Type B) sleept, zoals weergegeven,
zorg er dan voor dat de onderstaande
sleepsnelheid en -afstand nooit worden
overschreden, aangezien dit zou kunnen
leiden tot schade aan de versnellingsbak.
Sleepsnelheid: 30 km/u. Sleepafstand:
80 km. Volg voor de sleepsnelheid en
-afstand de plaatselijke verkeerswetten en
-voorschriften.
173)Op voertuigen met handmatige
versnellingsbak, het voertuig niet slepen
met de achterwielen op de grond (Type B)
zoals geïllustreerd.
174)Sleep een voertuig met een
automatische versnellingsbak nooit met de
voorwielen van de grond (en de
achterwielen op de grond) (Type B), als het
transmissieoliepeil laag is. Dit zou kunnen
leiden tot ernstige en dure schade aan de
versnellingsbak.
175)De rem- en stuurbekrachtigingspomp
werken niet als de motor niet draait. Dat
betekent dat meer kracht nodig is om de
rem en het stuur te bedienen. Het voertuig
is daardoor erg moeilijk te besturen.
176)Laat de contactschakelaar nooit in de
stand "LOCK" of de bedieningsmodus op
"OFF" staan. Het stuurwiel gaat dan
namelijk op slot, waardoor u de controle
over het voertuig verliest.177)Zet de rijmodusschakelaar op
voertuigen met Super Select 4WD II in de
stand "4H", als u een ander voertuig moet
slepen. Door "2H" te selecteren zou de
temperatuur van de tussenbakolie op
kunnen lopen, waardoor het
aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel
belast, waardoor olie kan gaan lekken,
componenten vast kunnen lopen en andere
ernstige storingen veroorzaakt kunnen
worden.BESTURING ONDER
SLECHTE
RIJOMSTANDIGHEDEN
Op overstroomde wegen
Vermijd overstroomde wegen. Als u
toch op overstroomde wegen rijdt, zou
dit kunnen leiden tot de volgende
ernstige schade aan het voertuig.
Motor slaat af
Kortsluiting in elektrische
componenten
Motorschade veroorzaakt door
intreding van water
Laat uw voertuig na op overstroomde
wegen te hebben gereden, nakijken bij
een Fiat Servicepunt en laat de
benodigde maatregelen treffen of
reparaties uitvoeren.
Als door de regen, op wegen met een
laagje water of door een wasstraat
wordt gereden, zou water in de
remschijven kunnen komen, waardoor
de remmen tijdelijk slecht zouden
kunnen werken. Trap in dergelijke
gevallen het rempedaal zachtjes in om
te kijken of de remmen naar behoren
werken. Als dit niet het geval is, trap
dan het rempedaal tijdens het rijden
verschillende keren zachtjes in, om de
remblokken te drogen.
246
NOODGEVALLEN
Vervanging zekering
328) 329) 330) 331) 332) 333)
179)
1. Zet altijd, voordat u een zekering
vervangt, het desbetreffende elektrische
circuit uit en zet de contactschakelaar
in de stand "LOCK" of de
bedieningsmodus op "OFF".
2. Neem de zekeringtrekker (A) uit de
binnenkant van het zekeringenkastje in
de motorruimte.
3. Raadpleeg de tabel met de
belastingscapaciteit van de zekering,
om de zekering te controleren die is
betrokken bij het probleem.B. Zekering OK
C. Zekering gesprongen
Opmerking Als een systeem niet werkt
maar de zekering die bij dat systeem
hoort intact is, zou er sprake kunnen
zijn van een storing elders in het
systeem. We raden u aan het voertuig
na te laten kijken.
4. Zet met de zekeringtrekker een
nieuwe zekering met hetzelfde
vermogen erin.
BELANGRIJK
328)Vervang een zekering nooit door een
exemplaar met een grotere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR. Als een
hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE)
doorbrandt, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
329)Als de nieuwe zekering weer binnen
korte tijd springt, raden we u aan het
elektrische systeem te laten nakijken om de
oorzaak te achterhalen en het probleem te
verhelpen.
330)Gebruik nooit een zekering met een
grotere capaciteit dan gespecificeerd, of
een alternatief (zoals een kabel of folie).
Hierdoor zou de bedrading van het circuit
oververhit kunnen raken en brand kunnen
veroorzaken.
331)Vervang een doorgebrande zekering
nooit door metalen draden of ander
materiaal.
332)Controleer voordat een zekering
wordt vervangen, of de contactsleutel
verwijderd is en of alle stroomverbruikers
uitstaan en/of zijn ontkoppeld.
333)Als een hoofdzekering voor
veiligheidssystemen (airbagsysteem,
remsysteem), vermogenssystemen
(motorsysteem, transmissiesysteem) of de
stuurinrichting doorbrandt, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
416AA0109871
417AA0110129
418AA0087304
255
VOORZORG-
MAATREGELEN
VOOR ONDERHOUD
342) 343) 344) 345) 346) 347) 348) 349)
Regelmatig onderhoud van uw voertuig
zorgt ervoor dat de waarde en het
uiterlijk van uw voertuig zo lang mogelijk
behouden blijven. De
onderhoudswerkzaamheden zoals
beschreven in dit Instructieboek kunnen
door de eigenaar verricht worden.
We raden u aan de periodieke inspectie
en het geprogrammeerde onderhoud
door een Fiat Servicepunt te laten
verrichten.
Ingeval een storing of een probleem
wordt gedetecteerd, raden we aan het
voertuig te laten nakijken en repareren.
Dit hoofdstuk bevat informatie over
inspectie- en onderhoudsprocedures
die u zelf kunt verrichten. Volg de
instructies en voorzorgsmaatregelen
van alle verschillende procedures.
BELANGRIJK
342)Zorg er tijdens inspectie of onderhoud
aan de binnenkant van de motorruimte
voor dat de motor is afgezet en de tijd
heeft gehad om af te koelen.343)Als werkzaamheden in de
motorruimte moeten worden verricht,
terwijl de motor draait, wees dan extra
voorzichtig dat uw kleding, haar, enz. niet in
de koelventilator, aandrijfriemen of andere
bewegende delen komen.
344)Na het uitvoeren van de
onderhoudswerkzaamheden, dient u
ervoor te zorgen dat er geen
gereedschappen of kledingstukken in de
motorruimte zijn achtergebleven. Als er
gereedschappen of kledingstukken
achterblijven, kan er brand of schade aan
de auto ontstaan.
345)De koelventilator kan, zelfs als de
motor niet draait, automatisch worden
ingeschakeld. Draai de contactschakelaar
naar de stand "LOCK" of zet de
bedieningsmodus op "OFF" om veilig in de
motorruimte te kunnen werken.
346)Houd sigaretten, vonken of andere
open vlammen uit de buurt van de
brandstof en de accu. De dampen zijn
ontvlambaar.
347)Wees bijzonder voorzichtig bij
werkzaamheden rondom de accu. De accu
bevat giftig en corrosief zwavelzuur.
348)Ga niet onder uw voertuig liggen, als
het alleen door de krik wordt ondersteund.
Gebruik altijd kriksteunen.
349)Oneigenlijk gebruik van componenten
of materialen die in het voertuig zijn
gebruikt, kunnen de veiligheid van uw
personeel in gevaar brengen. We raden u
aan een specialist te raadplegen voor de
benodigde informatie.
266
SERVICE EN ONDERHOUD