BELANGRIJK Onder de motorkap bevindt zich een
plaatje met een korte samenvatting van de hiervoor
beschreven handelingen voor het openen/sluiten
van de motorkap (zie fig. 97).
BELANGRIJK
Om veiligheidsredenen moet de
motorkap tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de
motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het
rijden merkt dat de motorkap niet goed is
vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de
motorkap op de juiste wijze.
IMPERIAAL/SKIDRAGER
BEVESTIGINGSPUNTEN
De bevestigingspunten bevinden zich op de punten
A, B, C fig. 98.
DAKRAILS
(indien aanwezig)
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met twee dakrails
fig. 99 waarop verschillende accessoires geplaatst
kunnen worden voor het vervoer van diverse
voorwerpen (ski's, surfplanken enz.).
BELANGRIJK
Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke
bepalingen betreffende de maximale
afmetingen.
fig. 97F0T0215fig. 98F0T0154
84
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Koplampverstelling
Druk op de knoppen
ofop het
bedieningspaneelfig. 100.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt
visueel de stand van de bijbehorende instelling
weergegeven.
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 - vijf personen.
Stand 2 - vijf personen + bagage in de bagageruimte.
Stand 3 - bestuurder en bagage tot aan maximum
laadvermogen in de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de
koplampen telkens als het gewicht van de lading
wijzigt.
MISTLAMPEN AFSTELLEN
(indien aanwezig)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Fiat
Servicenetwerk.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land
waar de auto oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere weghelft wordt
gereden, moeten, om verblinding van tegenliggers
te voorkomen, delen van de koplamp worden
afgedekt overeenkomstig de wegenverkeerswetgeving
van het betreffende land.
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem,
voorkomt dat tijdens het remmen de wielen
blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en
de pedaaldruk, en verhindert daarmee het
doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor
blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een
elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic
Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt
tussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het
remsysteem is een inrijperiode van ongeveer 500 km
nodig: tijdens deze periode moet bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen vermeden worden.
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder
dit aan een lichte trilling van het rempedaal, die
gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het
noodzakelijk is de snelheid aan te passen aan de
beschikbare grip op het wegdek.
MECHANISCHE BRAKE ASSIST (regeling bij
noodstops)
(indien aanwezig)
Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld,
herkent noodstops (op basis van de snelheid
waarmee het rempedaal wordt ingetrapt) en
86
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Als alleen het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden (er verschijnt ook een melding op het
multifunctionele display - indien aanwezig),
stop dan onmiddellijk en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk. Als er vloeistof lekt uit het
hydraulische systeem, wordt de werking van
zowel het conventionele remsysteem als het ABS
in gevaar gebracht .
ESC-SYSTEEM (Electronic Stability
Control)
(indien aanwezig)
Het ESC-systeem verbetert de richtingscontrole en
stabiliteit van het voertuig onder diverse
rijomstandigheden. Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van het voertuig door de
remkracht naar de juiste wielen te sturen. Ook
het door de motor geleverde koppel kan verlaagd
worden om de controle over het voertuig te
behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van de in het
voertuig gemonteerde sensoren om de baan
te bepalen die de bestuurder wil volgen en vergelijkt
deze met de werkelijke baan van het voertuig.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van de gewenste
baan, grijpt het ESC-systeem in om het overstuur
of onderstuur van de auto te corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer het voertuig meer
draait dan overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten
Onderstuur: treedt op wanneer de auto minder
draait dan overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Het ESC-systeem omvat ook de volgende
subsystemen:
Hill Holder
ASR
MSR
HBA
88
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is het
voertuig voorzien van dit systeem. Pas het
rijgedrag steeds aan de conditie van het
wegdek, het zicht en het verkeer aan. De
bestuurder is altijd verantwoordelijkheid voor
de verkeersveiligheid.
STORINGSMELDINGEN
In geval van storing wordt het ASR systeem
automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel branden en verschijnt er een
melding op de multifunctionele display (voor
bepaalde versies/markten) (zie het hoofdstuk
“Lampjes en meldingen”). Neem in dit geval zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.HYDRAULISCHE BRAKE ASSIST
(remondersteuning bij noodstop)
(indien aanwezig)
Het HBA-systeem is een integraal deel van het
ESC-systeem en is ontworpen om de remcapaciteit
van het voertuig te verbeteren tijdens een noodstop.
Het systeem detecteert het noodremmen door de
snelheid en de kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past vervolgens de
optimale remdruk toe. Dit kan de remweg verkorten
en dus vormt het HBA-systeem een aanvulling op
het ABS.
Er wordt maximale assistentie van het HBA-systeem
verkregen als het rempedaal zeer snel wordt
ingetrapt; tevens moet het rempedaal continu, dus
niet intermitterend, ingetrapt worden tijdens het
remmen, om voordelen van het systeem te
verkrijgen. Verminder niet de druk op het rempedaal
zolang geremd moet worden. Het HBA-systeem
wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
BELANGRIJK
Het HBA-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten toenemen.
fig. 101F0T0504
92
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te
kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een
veilige afstand tot het voertuig vóór hem te
houden.
BELANGRIJK
Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle
stuurbeweging maakt terwijl het systeem in
werking is, dan kan de automatische
remingreep gestopt worden (bijv. om een
eventuele manoeuvre om het obstakel
te vermijden mogelijk te maken).
BELANGRIJK
De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of
met optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand kor ter dan 10 cm:
dit kan tot oogletsel leiden. De laserstraal is
ook aanwezig als de sleutel op MAR staat ,
maar dan werkt hij niet , is hij niet beschikbaar
of handmatig uitgeschakeld via het Setup-
menu.
BELANGRIJK
Het systeem werkt voor voer tuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine
voer tuigen (bijv. fietsen of motorfietsen) of
mensen, dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen)
en meer in het algemeen alle obstakels die
het door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn met
modder) worden niet in aanmerking genomen.
95
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 104 en detecteren de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd.
Als de afstand t.o.v. het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het
geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt automatisch een geluidssignaal geactiveerd.De frequentie van het geluidssignaal:neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt;
het blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Meetbereik
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een bericht op het
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
fig. 104F0T0155
100
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De door de sensoren verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remmen van vrachtwagens
of pneumatische boor) in de buurt van het
voertuig.
De detectie van obstakels in het hoge gedeelte
van de auto kan niet gegarandeerd zijn (vooral
bij bestelversies en chassis/cabine), aangezien het
systeem obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid tijdens het
parkeren en andere gevaarlijke
handelingen ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of
zich geen personen (vooral kinderen), dieren
of obstakels in de buurt van de auto bevinden.
De parkeersensor moet als een hulpmiddel voor
de bestuurder beschouwd worden. De
bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als deze met lage snelheid
worden uitgevoerd.
START&STOP SYSTEEM
(indien aanwezig)
VOORWOORD
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor
af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden. Dit verhoogt de
efficiency van de auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de geluidsoverlast.
WERKING
Stopmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Bij stilstaande auto wordt de motor uitgeschakeld als
de versnelling in vrij staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
De motor stopt als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal.
De motor wordt ook uitgeschakeld als het
rempedaal niet is ingetrapt, maar als de keuzehendel
in de stand N staat.
OpmerkingDe motor wordt alleen automatisch
uitgeschakeld als daarvoor met een snelheid hoger
dan ongeveer 10 km/h is gereden, om herhaaldelijk
afslaan van de motor tijdens de rit te voorkomen als
stapvoets wordt gereden.
102
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als de motor wordt uitgeschakeld verschijnt het
symbool fig. 105 op het display, afhankelijk van de
uitrusting.
Herstartmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw
te starten.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Zet de versnellingspook vanuit de stand N in een
willekeurige versnelling, of laat het rempedaal los of
zet de versnellingspook in de stand (+), (-) of R.
HANDMATIG IN- EN UITSCHAKELEN
Het systeem kan met de knop op het dashboard
afgebeeld in fig. 106 worden in- en uitgeschakeld. Als
het systeem is uitgeschakeld, brandt het lampje op
de knop. Bovendien worden bij specifiekeuitvoeringen extra identificatiegegevens op het
dashboard gegeven m.n. het bericht voor de in- en
uitschakeling van het Stop&Start systeem.
OMSTANDIGHEDEN WAARONDER DE
MOTOR NIET WORDT UITGESCHAKELD
Bij ingeschakeld systeem wordt de motor onder
bepaalde omstandigheden om redenen van comfort,
emissiebeperking en veiligheid niet afgezet:
koude motor;
zeer koude buitentempertuur, speciaal symbool
voorzien;
accu onvoldoende opgeladen;
regeneratie van het roetfilter in uitvoering (enkel
bij dieselmotoren);
niet gesloten bestuurdersportier;
veiligheidsgordel bestuurder niet omgedaan;
fig. 105F0T0425fig. 106F0T0426
103
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER