MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Het voertuig kan uitgerust zijn met een
multifunctioneel display dat de bestuurder nuttige
informatie verschaft afhankelijk van de eerder
gemaakte instellingen.
STANDAARDSCHERM
Het standaardscherm toont de volgende informatie
fig. 19:
ADatum
BKilometerteller (afgelegde afstand in km of mijlen).
CKlok.
DBuitentemperatuur (voor bepaalde versies/
markten, waar voorzien) (voor Natural Power en
Comfort-Matic versies met
buitentemperatuursensor, is het display in het Trip
Menu, zie "Trip Computer").
EStand hoogteregeling koplampen (alleen bij
ingeschakeld dimlicht).
FAanduiding Start&Stop-functie (voor bepaalde
versies/markten).
GGear Shift Indicatie (voor bepaalde versies/
markten)
OpmerkingWanneer een portier wordt geopend,
wordt het display ingeschakeld en worden het tijdstip
en het aantal afgelegde kilometers of mijlen enkele
seconden weergegeven.
BEDIENINGSKNOPPEN
Om de schermpagina en de betreffende opties
naar beneden te doorlopen of om de
weergegeven waarde te verhogen.
fig. 19F0T0421fig. 20F0T0500
25
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PARKEERVERLICHTING
Draai met de sleutel in stand STOP of met
uitgenomen sleutel, de draaiknop van de linker
hendel eerst in stand
en vervolgens in standof
.
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
branden. Met de richtingaanwijzerhendel kunt u
kiezen aan welke zijde de verlichting moet worden
ingeschakeld.
DIMLICHT
Draai de draaiknop in stand
.Ophet
instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.
GROOTLICHT
Trek de hendel, met de draaiknop in stand
,inde
richting van het stuur (2e niet vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.
Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het
dimlicht weer ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek, onafhankelijk van de stand van de draaiknop, de
hendel naar het stuur (1e niet vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde stand fig. 51:
omhoog (stand 1): inschakeling rechter
richtingaanwijzers;
omlaag (stand 2): inschakeling rechter
richtingaanwijzers;
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
of
knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als
de auto weer rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren
van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts
weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de
hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.
fig. 51F0T0431
57
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
"Lane change"-functie (rijbaanwisseling)
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt
aangeven, moet u de linker hendel korter dan een
halve seconde in de onvergrendelde stand zetten.
De richtingaanwijzer van de gekozen richting zal
3 keer knipperen en vervolgens automatisch worden
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een
bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in
stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuur te trekken.
Telkens als de hendel wordt bediend wordt de
verlichtingsduur met 30 seconden verlengd, tot
maximaal 210 seconden; na afloop van deze periode
wordt de verlichting automatisch uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het
controlelampje
op het instrumentenpaneel
branden en verschijnt er een bericht op het display
(zie het hoofdstuk "Lampjes en berichten")
gedurende de tijd die de functie actief blijft. Het
lampje gaat branden als de hendel voor het eerst
bediend wordt en blijft branden totdat de functie
automatisch uitschakelt. Telkens als de hendel wordt
bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het
stuur getrokken.
58
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
(waar voorzien)
Deze functie werkt uitsluitend als de contactsleutel
in stand MAR staat.
Inschakelen
Als u de draaiknop in stand
zet, schakelt de
achterruitwisser als volgt in:
in intervalstand als de ruitenwissers voor niet zijn
ingeschakeld;
synchroon (met de helft van de wisfrequentie van
de ruitenwissers voor) als de ruitenwissers voor
zijn ingeschakeld;
continu als de achteruit is ingeschakeld en de
functie is ingeschakeld.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de
achteruit inschakelt, gaat automatisch ook
de achterruitwisser continu wissen.
Door de hendel in de richting van het dashboard te
duwen (niet vergrendelde stand), wordt de
achterruitensproeier ingeschakeld. Als u de hendel
langer dan een halve seconde naar het dashboard
geduwd houdt, wordt ook de achterruitwisser
ingeschakeld. Als de hendel wordt losgelaten, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma ingeschakeld,
zoals bij de ruitenwissers voor.
Uitschakelen
De werking stopt als de hendel wordt losgelaten.
Gebruik de achterruitwisser niet om lagen
sneeuw of ijs van de achterruit te
verwijderen. In die omstandigheden grijpt ,
als de achterruitwisser te zwaar worden belast , de
beveiliging in, die ervoor zorgt dat de
achterruitwissers enkele seconden worden
uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt
hervat , wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
60
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PLAFONDVERLICHTING ACHTER MET
VERWIJDERBARE ZAKLANTAARN
(indien aanwezig)
Het lampje gaat automatisch branden als u de
zijschuifdeuren (indien aanwezig) of de achterdeuren
opent en dooft als u de betreffende deur sluit.
Bij gesloten deuren kunt u het lampje in-/uitschakelen
door op de schakelaar A fig. 57 te drukken.
De schakelaar A kan in 3 standen worden gezet:
met de schakelaar in het midden (stand 0) wordt
de verlichting ingeschakeld bij het openen van een
deur;
met de schakelaar omhoog gezet (stand 1) blijft de
verlichting altijd ingeschakeld;
met de schakelaar omlaag gezet (stand2-AUTO
OFF) blijft de verlichting altijd uitgeschakeld.ZAKLANTAARNFUNCTIE
(indien aanwezig)
Deze bevindt zich aan de rechterzijde in de
laadruimte. Deze dient als vaste verlichting en als
uitneembare zaklantaarn.
Om de draagbare draagbare zaklantaarn A fig. 58 te
gebruiken, moet u op knop B drukken en hem te
verwijderen in de richting van de pijl. Druk
vervolgens op schakelaar C om de verlichting in of
uit te schakelen.
Als het plafondlampje zich op de steun bevindt,
wordt de batterij van de zaklamp automatisch
opgeladen.
Het laden van het lampje bij stilstaande auto en
contactsleutel in de stand STOP of uitgenomen duurt
maximaal 15 minuten
AUTO
AUTO
OFF
fig. 57F0T0116
A
UT
O
fig. 58F0T0115
65
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
Deze worden ingeschakeld als op schakelaar A fig. 59
wordt gedrukt, ongeacht de stand van de
contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, gaan op het
instrumentenpaneel de controlelampjes
en
branden. Om de lichten uit te schakelen, nogmaals
de schakelaar A indrukken.
BELANGRIJK Het gebruik van de
waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de
wegenverkeerswet van het land waarin u rijdt. Houdt
u aan de voorschriften.
Noodstop
(indien aanwezig)
In geval van een noodstop gaan tegelijkertijd de
waarschuwingsknipperlichten en dewaarschuwingslampjes op het dashboard
en
automatisch branden. De functie wordt
uitgeschakeld wanneer het rempedaal niet meer hard
worden ingetrapt. Deze functie voldoet aan de
nieuwe wettelijke voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
Gaan branden, als de buitenverlichting brandt, door
op de knop
fig. 60 te drukken. Op het
instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.
De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals
indrukt.
fig. 59F0T0049fig. 60F0T0501
67
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Rijd nooit met open dashboardkastje:
het kan de passagier in geval van een
botsing verwonden.VOORSTE STOPCONTACT (12V)
Dit bevindt zich op de tunnelconsole fig. 64 en werkt
alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
Til deksel B op om fig. 64 te gebruiken.
STOPCONTACT ACHTER (12V)
Dit bevindt zich op de bagageruimte fig. 65 en werkt
alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
AANSTEKER
(voor bepaalde versies/markten)
De aansteker bevindt zich op de tunnelconsole. Druk
op knop A fig. 64 met de contactsleutel in stand
MAR, om de aansteker in te schakelen.
Na enkele seconden keert de knop terug naar de
beginstand en is de aansteker gebruiksklaar.
fig. 62F0T0187
fig. 63F0T0069fig. 64F0T0454
69
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
het openen als het sluiten. De ruit stopt in de
gewenste stand als u nogmaals op de knop A of B
drukt.
De ruitbediening is voorzien van een
beveiligingssysteem (voor bepaalde uitvoeringen/
markten, indien aanwezig) dat een eventueel obstakel
kan registreren als de ruit sluit. In dat geval
onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt
de ruitbeweging onmiddellijk omgekeerd.
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1
minuut 5 keer inschakelt, dan voert het systeem
automatisch de "recovery" uit (zelfbescherming).
Hierbij gaat de ruit telkens een klein stukje omhoog
totdat de ruit helemaal gesloten is.
Ga voor het herstellen van de juiste werking van het
systeem als volgt te werk:
open de ruiten;
of
draai de contactsleutel in de stand STOP en
vervolgens in stand MAR.
Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer
normaal.
BELANGRIJK Bij uitgenomen sleutel of sleutel in de
stand STOP kunnen de ruiten nog gedurende
ongeveer 2 minuten worden bediend. De werking
wordt onmiddellijk onderbroken als een van de
portieren wordt geopend.
BELANGRIJK
Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn.
Controleer voor en tijdens het bedienen van de
ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden
verwond door de bewegende ruit of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt . Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als u de auto
verlaat , om te voorkomen dat een
onverwachtse inschakeling van de elektrische
ruitbediening gevaar oplevert voor de
achtergebleven passagiers.
HANDMATIGE RUITBEDIENING VOOR
Op enkele uitvoeringen moeten de zijruiten voor
met de hand worden bediend.
Open of sluit de ruiten met de daarvoor bestemde
slinger.
fig. 83F0T0044
78
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER