ingeschakelde achteruit (bijvoorbeeld bij achteruit
inparkeren);
automatische klimaatregeling, als nog niet de
gewenste comfortabele temperatuur is bereikt
ofwel activering MAX-DEF;
tijdens het eerste gebruik als het systeem moet
worden geïnitialiseerd;
In bovengenoemde gevallen knippert het
waarschuwingslampje fig. 105 en verschijnt er een
bericht op het display, indien aanwezig.
OMSTANDIGHEDEN WAARIN OPNIEUW
WORDT GESTART
Om redenen van comfort, emissiebeperking en
veiligheid kan de motor automatisch weer gestart
worden, zonder tussenkomst van de bestuurder,
onder de volgende omstandigheden:
accu onvoldoende opgeladen;
verminderde druk in het remsysteem, bijvoorbeeld
omdat het rempedaal enkele malen is ingetrapt;
rijdende auto, bijvoorbeeld omdat de auto op een
helling stond;
stop van de motor door het Start&Stop-systeem
van meer dan ongeveer drie minuten.
automatische klimaatregeling, voor het verkrijgen
van de gewenste comfortabele temperatuur ofwel
activering MAX-DEF. Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch
worden gestart door het koppelingspedaal volledig in
te trappen. De bestuurder wordt gevraagd dezehandeling te verrichten door het knipperen van het
lampje fig. 105 op het instrumentenpaneel en bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de
display.
OpmerkingAls het koppelingspedaal niet is
ingetrapt en er zijn ongeveer drie minuten verstreken
sinds het uitschakelen van de motor, kan de motor
alleen met de sleutel opnieuw worden gestart.
OpmerkingAls de motor ongewenst wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door het bruusk laten
opkomen van het koppelingspedaal als een versnelling
is ingeschakeld, en het Start&Stop-systeem is actief,
dan kan de motor opnieuw worden gestart door het
koppelingspedaal geheel in te trappen en de
versnellingsbak in de stand vrij te laten staan.
BEVEILIGINGSFUNCTIES
Als de motor door het Start&Stop-systeem wordt
uitgeschakeld, de bestuurder de eigen
veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders- of
passagiersportier wordt geopend, kan vervolgens de
motor alleen m.b.v. de sleutel opnieuw worden
gestart. Dit wordt aangegeven m.b.v. een zoemer, het
knipperen van het lampje fig. 105 op het
instrumentenpaneel en een bericht op het display,
indien aanwezig.
"ENERGY SAVING"
(indien aanwezig)
Als de bestuurder, na een automatische start van de
motor, gedurende enige tijd (ongeveer 3 minuten)
104
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief uit om
brandstof te besparen In dergelijke gevallen kan de
motor alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart.
OpmerkingSchakel het Start&Stop-systeem uit,
als u niet wilt dat de motor wordt uitgeschakeld. Dit
is altijd mogelijk.
ONREGELMATIGE WERKING
Als een storing in het Start&Stop-systeem aanwezig
is, wordt het systeem uitgeschakeld. De bestuurder
wordt geïnformeerd over de storing door het
branden van het algemene waarschuwingslampje A
fig. 107 en, indien aanwezig, met een bericht en
het storingssymbool B fig. 107 op het
instrumentenpaneel.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Als het voertuig wordt gestald moet ervoor worden
gezorgd dat de elektrische voeding van de accu
wordt losgekoppeld. Maak de stekker A fig. 108 los
(door knop B in te drukken) van de C
controlesensor van de accutoestand, geïnstalleerd op
de minpool D van de accu; Deze sensor mag nooit
losgemaakt worden van de pool, behalve als de accu
vervangen wordt.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar
STOP is gedraaid, minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te koppelen.
BELANGRIJK
Wendtuvoorhetvervangenvandeaccu
tot het Fiat Servicenetwerk.Vervang de
accu door een accu van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
fig. 107F0T0427fig. 108F0T0428
105
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
NOODSTART
In geval van een noodstart fig. 109 met hulpaccu, de
minkabel (-) van de hulpaccu nooit aansluiten op
de minkabel C van de accu van de auto, maar op een
massapunt van de motor/versnellingsbak (volg de
procedure voor aansluiting van de kabels die
beschreven is in de paragraaf "Starten met een
hulpaccu" in het hoofdstuk "Noodgevallen").
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
BELANGRIJK
Alvorens de motorkap te openen moet
de auto uitgeschakeld en de
contactsleutel op OFF gedraaid zijn.Volg de
aanwijzingen op het plaatje ter hoogte van de
fronttraverse op. Het verdient aanbeveling
om de sleutel te verwijderen als andere
personen in de auto achterblijven.
BELANGRIJK
De auto mag pas worden verlaten als de
sleutel is uitgenomen of in de stand
OFF is gezet .Tijdens het tanken moet de motor
zijn uitgeschakeld door de sleutel in de stand
OFF te draaien.
BELANGRIJK
Als de motor van auto's met een
automatische versnellingsbak wordt
gestopt terwijl de auto van een helling omlaag
rijdt , raden wij u aan de motor te star ten door
de versnellingspook naar (+) of (-) te zetten
zonder het rempedaal los te laten. Bij auto's
met een automatische versnellingsbak, waarbij
ook de Hill Holder-functie aanwezig is, moet ,
als de motor bij het afrijden van een helling
automatisch wordt uitgeschakeld, de motor
opnieuw worden gestart door de
versnellingspook in de stand (+) of (-) te zetten
zonder het rempedaal los te laten, zodat de
Hill Holder-functie beschikbaar blijft (deze
werkt alleen bij draaiende motor).
fig. 109F0T0429
106
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
Als u liever de klimaatregeling gebruikt ,
kunt u het Star t&Stop-systeem
uitschakelen, zodat u de klimaatregeling
continu kunt gebruiken.
AUTORADIO
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met
CD- of MP3 CD-speler (voor bepaalde
uitvoeringen/markten, indien aanwezig) het
supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.
BASIS INBOUWVOORBEREIDING
Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
voedingskabels autoradio;
kabels luidsprekers panelen voorportieren;
kabels luidsprekers achter (naast de hoedenplank)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien
aanwezig);
ruimte voor de autoradio;
antennekabel.
UITGEBREIDE INBOUWVOORBEREIDING
Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
voedingskabels autoradio;
kabels luidsprekers panelen voorportieren;
kabels luidsprekers achter (naast de hoedenplank)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien
aanwezig);
2 full-range Ø 130 mm luidsprekers in het
portierpaneel;
107
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Deze treedt in werking bij een botsing en leidt ertoe
dat:
onderbreking van de brandstoftoevoer met
afzetten van de motor als gevolg;
de portieren automatisch ontgrendelen;
de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op het display
het bericht "Brandstofnoodschakeling ingeschakeld
zie instructieboekje” als de brandstofnoodschakeling
inschakelt.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of
in de nabijheid van de brandstoftank.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand
STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Om de juiste werking van de auto te herstellen,
moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:
draai de contactsleutel op stand MAR;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
draai de contactsleutel op stand STOP.
BELANGRIJK
Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage
wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet
opnieuw ingeschakeld worden om brand te
voorkomen.
112
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
In sommige versies gaat in het geval van
een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel), het
lampje
op het instrumentenpaneel branden
en worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet
met extra hoezen.
BELANGRIJK
Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt .
BELANGRIJK
Als de contactsleutel in stand MAR
staat , ook wanneer de motor is uitgezet ,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden als
de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat
de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind.
Daarom moet de passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen
de rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in aanraking komt met
het dashboard. Schakel de passagiersairbag
onmiddellijk weer in als het kinderzitje is
verwijderd. Onthoud tevens dat als de
startinrichting in de stand STOP staat , bij een
ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags
of gordelspanners) geactiveerd wordt . In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet op
een storing van het systeem.
138
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het
controlelampje
samen met het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;
als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie "Noodstart" in het hoofdstuk
"Noodgevallen") en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel in stand MAR: op het
instrumentenpaneel gaat het waarschuwingslampje
branden;
wacht tot de lampjesengedoofd zijn. Hoe
warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de stand AVV, direct
nadat het lampje
is gedoofd. Als u te lang
wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.BELANGRIJK Bij een koude motor mag het
gaspedaal niet worden ingetrapt als u de
contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
op het instrumentenpaneel blijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere
geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het
Fiat Servicenetwerk.
Als het lampjegedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens
een langdurige star tpoging, dan duidt dat
op een storing in het voorgloeisysteem. Als de
motor aanslaat , kunt u de auto op de gewone
manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge
toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet
bruusk in;
141
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
verlang de eerste kilometers geen maximale
prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de
wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
op het instrumentenpaneel
constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die
hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt .
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de
motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een
zware rit even "op adem" te laten komen. Zet de
motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even
stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in
de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut ,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
HANDREM
De handrem fig. 134 bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel
omhoog trekken zodat de auto blokkeert.
BELANGRIJK
De auto moet geblokkeerd zijn als de
handrem enkele tanden is
aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan
het Fiat Servicenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel
in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje
branden.
Handrem uitschakelen:
fig. 134F0T0043
142
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER