MOOD SELECTOR
(keuzeschakelaar
rijmodus)
De Mood Selector is een voorziening
waarmee de bestuurder kan kiezen uit
drie verschillende rijmodi
(voertuigrespons), naargelang zijn
behoefte en de weg- en
verkeersomstandigheden, door de
draaischakelaar A fig. 100 op de
tunnelconsole handmatig te bedienen.
- "Auto" modus
- "Tractie" modus (4x4 of 4x2 versies
afhankelijk van het uitrustingsniveau)
- "All Weather" modus (alleen 4x2
versies afhankelijk van het
uitrustingsniveau)
- "Sport" modus.Het systeem stuurt, via het
elektronische systeem aan boord van
het voertuig, de dynamische
regelsystemen van het voertuig aan:
motor, stuurinrichting, ESC-systeem,
4x4-systeem (indien aanwezig),
versnellingsbak, en is verbonden met
het instrumentenpaneel.
De draaischakelaar is van het
monostabiele type. Met andere
woorden, deze keert, wanneer hij wordt
losgelaten, altijd terug naar de
middelste stand.
De aanvaarding door het systeem van
de gewenste rijmodus wordt
aangegeven door het aangaan van de
led, die zich naast het symbool bevindt,
en het verschijnen van het bijbehorende
symbool op het display van het
instrumentenpaneel.Wanneer de motor is gestart, start het
systeem meestal in de rijmodus die was
ingeschakeld voordat de motor werd
afgezet. Voor bepaalde versies/markten
is het systeem na het starten ingesteld
op de "Auto" modus.
"AUTO" MODUS
Aanbevolen modus voor normaal rijden,
gericht op comfort en veiligheid bij
normale grip en rijomstandigheden. Bij
4x4 versies beperkt deze modus tevens
het brandstofverbruik, aangezien het
automatisch de transmissie van de
achterwielen uitschakelt als de weg- en
rijomstandigheden dit toelaten,
bovendien wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tussen de voor- en
achteras gewijzigd.
Inschakelen
Als de modus "Tractie/All Weather" is
ingeschakeld, de draaischakelaar
linksom draaien, hem gedurende
minstens een halve seconde in deze
stand houden, en in ieder geval tot de
betreffende led gaat branden, en de
geselecteerde modus op het display
wordt weergegeven. Tegelijkertijd gaat
de led voor de eerder ingestelde modus
uit. Na het loslaten keert de schakelaar
terug naar de middelste stand.
100F1B0044C
133
Gebruik voor de elektrische aansluiting
een gestandaardiseerde
stekkerverbinding die op een speciale
beugel op de trekhaak kan worden
gemonteerd. Het voertuig moet ook
worden voorzien van een regeleenheid
voor de buitenverlichting van de
aanhanger. 7 of 13-polige 12 V
DC-aansluitingen moeten worden
gebruikt (CUNA/UNI en ISO/DIN-
normen). Volg de aanwijzingen van de
fabrikant van het voertuig en/of van
de fabrikant van de trekhaak op.
142
STARTEN EN RIJDEN
MONTAGE VAN DE
TREKHAAK
Laat de trekhaak door gespecialiseerd
personeel aan de carrosserie monteren,
in overeenstemming met de extra
en/of aanvullende aanwijzingen van de
fabrikant van de trekhaak. Deze moet
tevens voldoen aan de huidige
voorschriften met betrekking tot
Richtlijn 94/20/EG en latere wijzigingen.
Voor iedere versie moet een trekhaak
worden gebruikt die geschikt is voor het
maximale trekgewicht van het voertuig
waarop de trekhaak wordt gemonteerd.
ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE
OPMERKING De configuratie van de bagageruimte verschilt afhankelijk van de uitrusting op het voertuig.
Zekeringenkast B
GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
HI-FI-systeem F2 20
SchuifdakF3 20
Elektrische verstelling lendensteun voorstoel (bestuurderszijde) F4 7.5
Elektrische verstelling voorstoel (bestuurderszijde) F5 30
Elektrische verstelling voorstoel (bestuurders- en passagierszijde) F6 7.5
Elektrische verstelling lendensteun voorstoel (bestuurders- en
passagierszijde)F7 30
BELANGRIJK
135)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
136)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
137)Als een zekering doorbrandt die niet is op deze en de vorige pagina is beschreven, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
138)Alvorens een zekering te vervangen, moet gecontroleerd worden of de contactsleutel uit het slot is genomen en of alle stroomverbruikers
uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
BELANGRIJK
59)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
60)Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast en de motor van
de ruitenwissers wordt gericht.
158
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK
139)Indien het wiel met de lege band en
de krik in het interieur worden
achtergelaten dan vormen ze een ernstig
risico voor de veiligheid van de inzittenden
in geval van ongevallen of bruusk remmen.
Leg daarom zowel de krik als het wiel
met de lekke band in de daarvoor
bedoelde behuizing in de bagageruimte.
140)Het is uiterst gevaarlijk om een wiel te
verwisselen aan de kant van het voertuig
naast de rijbaan: verzeker u er dan van dat
het voertuig op voldoende afstand van
de weg staat, om te voorkomen dat u
overreden wordt.
141)Geef de aanwezigheid van het
stilstaande voertuig aan in
overeenstemming met de geldende
regelgeving: alarmknipperlichten,
gevarendriehoek, enz. De inzittenden
moeten het voertuig verlaten, met name als
dit zwaar beladen is. Passagiers moeten
op een veilige afstand van het verkeer
wachten wanneer het wiel wordt
verwisseld. Om veiligheidsredenen, op
hellingen of onverharde wegen, de wielen
altijd blokkeren met de bijgeleverde
wiggen.142)De rij-eigenschappen van het voertuig
worden veranderd wanneer het
noodreservewiel gemonteerd is. Vermijd
bruusk optrekken en remmen, scherpe
stuurbewegingen en snelle bochten. De
totale levensduur van het noodreservewiel
is ongeveer 3000 km. Hierna moet de band
vervangen worden door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type. Monteer
nooit een standaard band op de velg van
een ruimtebesparend reservewiel. Zorg
ervoor dat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Het gebruik van twee of meer
noodreservewielen is verboden. Smeer
de schroefdraden van de wielbouten niet
voordat u deze monteert: ze zouden los
kunnen raken tijdens het rijden!
143)Het noodreservewiel (waar aanwezig)
is specifiek voor uw voertuig: gebruik het
niet op andere modellen, en gebruik
evenmin een noodreservewiel van andere
modellen voor uw voertuig. Gebruik het
noodreservewiel alleen in noodgevallen.
Het mag alleen gebruikt worden voor
de afstand die nodig is om een werkplaats
te bereiken en niet bij hogere snelheden
dan 80 km/h. Op het ruimtebesparende
reservewiel is een oranje etiket
aangebracht met de belangrijkste
waarschuwingen en gebruiksbeperkingen.
Verwijder de sticker nooit en dek hem
niet af.144)De krik is een gereedschap dat
ontwikkeld en ontworpen is voor
het vervangen van een wiel, als een band
lek of beschadigd raakt, op het voertuig
waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen
van hetzelfde model. Hij mag, bijvoorbeeld,
niet gebruikt worden om andere voertuigen
of voorwerpen op te krikken. Gebruik de
krik nooit om onderhoud of
reparatiewerkzaamheden onder het
voertuig te verrichten. Ga nooit onder een
opgekrikt voertuig liggen. Mocht het nodig
zijn om werkzaamheden te verrichten onder
het voertuig, contact opnemen met het
Fiat Servicenetwerk. Onjuiste plaatsing van
de krik kan er toe leiden dat het voertuig
eraf valt: gebruik hem alleen op de
aangegeven plaatsen. Gebruik de krik niet
voor belastingen die hoger zijn dan
aangegeven op het etiket.
145)Er kunnen geen sneeuwkettingen
gemonteerd worden op het
ruimtebesparende reservewiel. In geval van
een lekke voorband (aandrijfwiel) en als er
sneeuwkettingen gebruikt moeten worden,
gebruik dan een standaardwiel en monteer
het ruimtebesparende reservewiel op de
achteras. Op deze manier, met twee
normale aandrijfwielen op de vooras,
kunnen sneeuwkettingen gemonteerd
worden (deze aanwijzing is ook geldig voor
4x4 versies).
146)Voer nooit werkzaamheden uit aan het
ventiel. Steek nooit gereedschap, van
welk type ook, tussen de velg en de band.
Controleer regelmatig de spanning van
zowel de banden als het ruimtebesparende
reservewiel, die overeen moet komen met
de spanningswaarden die zijn aangegeven
in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
162
NOODGEVALLEN
PERIODIEKE
CONTROLES
Elke1000km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒niveau motorkoelvloeistof;
❒remvloeistofniveau;
❒vloeistofniveau ruitensproeier;
❒conditie en spanning banden;
❒werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
enz..);
❒werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Elke3.000km controleren en
eventueel bijvullen: motorolieniveau.
GEBRUIK VAN HET
VOERTUIG ONDER
ZWARE
OMSTANDIGHEDEN
Als het voertuig vooral onder de
volgende omstandigheden wordt
gebruikt:
❒het trekken van aanhanger of
caravan;
❒het rijden op stoffige wegen;
❒talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
❒de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;dienen de volgende controles vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven
in het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
❒remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
❒slot van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen
smeren;
❒visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
❒laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
❒conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
❒motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
❒pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
❒luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.Bij versies uitgerust met automatische
versnellingsbak AT9, verversen en filters
vervangen na 90.000 km (of 2 jaar) als
het voertuig in de volgende
omstandigheden gebruikt wordt:
stadsverkeer, talrijke korte ritten (minder
dan 7-8 km) of frequent trekken van
aanhangers of caravans.
185
❒sluit de minklem aan op de accu.
VERSIES MET
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒koppel de stekker A fig. 156 van de
accusensor C op de minklem D (–)
van de accu los (door op de knop B te
drukken);❒sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem
van de sensor D zoals aangegeven in
de figuur;
❒schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
❒sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A terug op de
sensor C aan zoals aangegeven in
de figuur.
ONDERHOUDS-
73) 74) 75)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
76)
Motorolieniveau controleren
Om een juiste smering van de motor
te garanderen, moet de olie altijd op
het voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
156F1B0300C
196
ONDERHOUD EN ZORG
PROCEDURES
❒als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal 40
cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Stagnerend water kan op
lange termijn leiden tot schade aan
het voertuig;
❒maak de carrosserie, indien mogelijk,
eerst nat met een waterstraal onder
lage druk;
❒was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
❒spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
Droog de minder zichtbare delen (bijv.
randen van portieren, motorkap,
koplampranden) zorgvuldig, aangezien
in deze zones water makkelijker kan
stagneren. Was het voertuig nooit
als het in de zon heeft gestaan of als de
motorkap nog warm is: de glans van
de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.BELANGRIJK
Parkeer de auto zo min mogelijk onder
bomen; de hars die uit de bomen
druppelt, maakt de lak mat en vergroot
de kans op roestvorming.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat
hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Ruiten
Gebruik specifieke
schoonmaakmiddelen en schone,
zachte doeken om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Veeg het
binnenoppervlak van de achterruit
voorzichtig met een doek af, en volg
hierbij de richting van de elektrische
weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die
in water met een specifiek
autowasmiddel is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit
aromatische stoffen (bijv. benzine) of
ketonen (bijv. aceton) om de kunststof
lampglazen van de koplampen te
reinigen.BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen,
moet de straal op minstens 20 cm van
de koplampen worden gehouden.
Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op
de motoren van de ruitenwissers
worden gericht. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de startinrichting
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
202
ONDERHOUD EN ZORG
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN
HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR
Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en
de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in
overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen
aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun voertuig aan het einde van zijn levensduur
zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd zonder kosten
voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u zich tot een van onze dealers of tot een
bevoegd FCA inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden
kwaliteitservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met respect voor het milieu.
Meer informatie over deze centra voor inzameling en verwerking kunt u vinden bij het FCA Servicenetwerk of door het nummer
te bellen in het Garantieboekje of door de websites van de verschillende FCA-merken te raadplegen.
228
TECHNISCHE GEGEVENS