143
DS4_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Sfeerverlichting
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de autoradio, de automatische
airconditioning en het bergvak in het midden
van het dashboard automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
koplampverlichting wordt uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld door deze met behulp van de
lichtsterkteregeling steeds zwakker te maken.
Op bepaalde uitvoeringen gaan de drie
ledjes in de verbindingsnaad van dak en
binnenspiegel eveneens branden.
Inschakelen
Uitschakelen
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
04
Verlichting en zicht
148
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw
auto zijn stickers aangebracht. Ze
bevatten veiligheidswaarschuwingen
en informatie over de identificatie van
uw auto. Ver wijder ze niet: ze horen
namelijk bij de auto.Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan tot een hoger verbruik leiden en
storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het CITROËN-
netwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.
-
U
it veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld
aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt
gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot
pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
-
W
ijzigingen of aanpassingen die niet door CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het
vervallen van de wettelijke en contractuele garanties.
Neem voor alle werkzaamheden
aan uw auto contact op met een
gekwalificeerde werkplaats die
beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur.
Het CITROËN-netwerk is in staat u dit
te bieden.
Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het
CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen,
positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een
set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen
aan de achterzijde van de auto.
05
Veiligheid
213
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Toets "MEM"
F Druk op deze toets om de lijst van geprogrammeerde snelheden weer te
geven.
F
D
ruk op de toets "MENU" om naar het
algemene menu te gaan.
F
S
electeer het menu "Persoonlijke
instelling
- configuratie" en bevestig uw
keuze.
F
S
electeer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
F
S
electeer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
F
S
electeer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.
F
S
electeer "Activeren" om de functie te
activeren.
Via uw Autoradio
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder de opgeslagen snelheden
alleen bij stilstaande auto wijzigen.
Met deze functie kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet) en
de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt vijf of zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem (afhankelijk van de uitvoering). Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
F
S
electeer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
F
W
ijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
F
Sel
ecteer "
OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Activeren van de functie
Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid
06
Rijden
216
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
A
ls de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4
om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet (ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen. Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2
of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F
a
ctiveer eerst de functie,
F
h
oud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
F
d
ruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het programmeren van
snelheden .
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
06
Rijden
219
DS4_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U k
unt het gaspedaal nu loslaten.
Wijzigen van de ingestelde
snelheidF Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause). F
D
ruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om
de snelheidsregelaar weer in te
schakelen
(ON).
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld. Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onver wacht
gaat accelereren of vaart minderen.
Let op: tijdens het ingedrukt
houden van de toets 2
of 3 kan de
wagensnelheid zeer snel veranderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2
of 3,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2
of 3 ingedrukt.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F
s
chakel eerst de functie in,
F
h
oud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe ingestelde snelheid,
F
d
ruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het programmeren van
de snelheden . De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te
geven,
F
d
ruk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
06
Rijden
239
DS4_nl_Chap07_info-pratiques_ed01-2016
Eco-modeDe eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.Deze tijdsduur kan sterk worden
beperkt als de accuspanning laag is.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V-accu.
Als u op het moment dat de eco-mode
wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent via de touchscreen tablet, wordt
de verbinding na 10 minuten verbroken.
Inschakelen van de eco-mode
Na deze tijdsduur geeft een melding op het
display aan dat de eco-mode is ingeschakeld.
De actieve functies worden in de ruststand
gezet.
Uitschakelen van de
eco-mode
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
F
S
tart om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat deze
gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van
de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd
zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten
bedragen.
SpaarfaseDe spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming,
...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
07
Praktische informatie
290
DS4_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
ZekeringnummerStroomsterkteFuncties
F8 3 ASirene alarminstallatie, computer alarminstallatie.
F13 10 AAansteker / 12V-aansluiting voor.
F14 10 A12V-aansluiting bagageruimte.
F16 3 AVerlichting groot bergvak, kaartleeslampjes achter,
verlichting dashboardkastje.
F17 3 AVerlichting zonneklep, kaartleeslampjes vóór.
F28 15 AAudio-installatie, radio (inbouw achteraf).
F30 20 ARuitenwisser achter.
F32 10 AHiFi-versterker.
Zekeringkast 2 Zekering Stroomsterkte Functies
F36 15 A12V-aansluiting achter.
F37 -Niet gebruikt.
F38 -Niet gebruikt.
F39 -Niet gebruikt.
F40 25 A230 V/50 Hz-aansluiting.
Overzicht zekeringenZekeringkast 1
08
Storingen verhelpen
293
DS4_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+)
van de hulpaccu B of de startbooster.
F
S
luit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op het massapunt van de auto
met de hulpaccu).
F
S
luit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van de
auto met de lege accu. F
S
tart de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F
S
tel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
A
ls de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(autoradio, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich
niet in de buurt van bewegende delen
van de motor (ventilateur, riem enz.)
bevinden.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los ter wijl de motor draait.
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
F
W
acht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F
B
reng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F
L
aat de motor minimaal 30 minuten
draaien, rijdend of stilstaand, om het
laadniveau van de accu op een correct peil
te krijgen.
Een aantal functies, waaronder
het Stop & Start-systeem, is niet
beschikbaar als de laadtoestand van
de accu onvoldoende is.
F
Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.
08
Storingen verhelpen