
Bij gebruik van de versnelling in
"sequentieel" modus, kunt u deze
activeren door de pook te bewegen van D
(Drive) naar links en dan naar voren naar
het - symbool of terug naar het + symbool
en de versnelling is gewijzigd.
Om stand P (Park) te verlaten, of om van
stand N (Neutral) naar stand D (Drive) of
R (Reverse) te gaan wanneer het voertuig
stilstaat of op lage snelheid rijdt, moet
ook het rempedaal worden ingetrapt.
BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het
schakelen van stand P (of N) naar een
andere stand.
BELANGRIJK Wacht na het selecteren
van een versnelling enkele seconden
alvorens gas te geven. Deze
voorzorgsmaatregel is bijzonder
belangrijk bij een koude motor.
AutoStick - Handmatige (sequentiële)
schakelmodus
In het geval van veelvuldig schakelen
(bijv. voor de sportieve rijmodus, wanneer
het voertuig gebruikt wordt met een
zware lading, op hellingen, sterke
tegenwind of bij het trekken van zware
aanhangwagens), wordt geadviseerd de
modus AutoStick (sequentieel schakelen)
te gebruiken om een lagere vaste
overbrengingsverhouding te selecteren
en behouden.In deze omstandigheid verbetert het
gebruik van de laagste versnelling de
prestaties van de auto en voorkomt het
oververhitting.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de
voertuigsnelheid.
Inschakelen
Beginnende in stand D (Drive) de hendel
naar links verplaatsen om de sequentiële
rijmodus in te schakelen (indicatie – en +
op de bekleding). De ingeschakelde
versnelling wordt weergegeven op het
display.
Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Hendels op het stuurwiel
(indien aanwezig)
De versnelling kan handmatig worden
verplaatst ook door het gebruik van de
hendels achter het stuurwiel, trek aan de
rechter versnellingshendel (+) naar het
stuurwiel en laat hem los om een hogere
versnelling in te stellen; doe hetzelfde
met de linkerhendel (-) om een lagere
versnelling in te stellen fig. 106.
Om N (Neutral) in te schakelen: aan beide
hendels tegelijk trekken.Stand D (Drive) inschakelen vanuit N
(Neutral), P (Parkeren) en R (Achteruit):
trap het rempedaal in en de
rechterhendel (+).
BELANGRIJK Wanneer er maar een
handmatige verplaatsing is uitgevoerd,
blijft de letter D op het display met de
ingeschakelde versnelling ernaast.
Uitschakelen
Om de sequentiële rijmodus uit te
schakelen, de versnellingspook
terugzetten in stand D (Drive)
("automatische" rijmodus).
10607076S0006EM
116
STARTEN EN RIJDEN

WERKING VERSNELLINGSBAK IN EEN
NOODGEVAL
(indien aanwezig)
De werking van de versnellingsbak wordt
continu bewaakt om elke eventuele
storing te detecteren. Als er een
omstandigheid wordt gedetecteerd die
tot schade aan de versnellingsbak zou
kunnen leiden, wordt de functie
"noodgeval versnellingsbak" geactiveerd.
In deze toestand blijft de versnellingsbak
in de 4
eversnelling staan, onafhankelijk
van de geselecteerde versnelling.
Standen P (Parkeren), R
(Achteruitversnelling) en N (Vrijstand)
werken nog.
Het symbool
kan op het display gaan
branden.
In het geval van een "noodgeval
versnellingsbak" onmiddellijk contact
opnemen met het dichtstbijzijnde Alfa
Romeo Servicepunt.
Tijdelijke storing
Als het waarschuwingslampje aan gaat,
kunt u bevestigen of de storing tijdelijk is
en de juiste werking van de versnelling
herstellen door als volgt te werk te gaan:
breng het voertuig tot stilstand;
zet hem in P (Parkeren);
draai de startinrichting naar STOP;
wacht ongeveer 10 seconden, start
daarna de motor weer;
selecteer de gewenste versnelling: als
het probleem niet opnieuw wordt
vastgesteld is de correcte werking van de
versnellingsbak hersteld.
BELANGRIJK In het geval van een
tijdelijke storing wordt toch geadviseerd
zo spoedig mogelijk contact op te nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
UITSCHAKELINGSSYSTEEM
VERSNELLING INSCHAKELEN ZONDER
INGETRAPT REMPEDAAL
Dit systeem maakt het onmogelijk de
versnellingspook uit de stand P
(Parkeren) te verplaatsen als het
rempedaal niet eerst is ingetrapt.
Om de versnellingspook in een andere
stand dan P (Parkeren) te zetten, moet de
startinrichting in stand AVV (motor aan of
uit) staan en moet het rempedaal zijn
ingetrapt.
BELANGRIJK
109)Gebruik de stand P (Parkeren) nooit in
plaats van de elektrische parkeerrem.
Schakel de elektrische parkeerrem altijd in
als het voertuig geparkeerd wordt om
onverwachte beweging van het voertuig te
voorkomen.110)Als de stand P (Parkeren) niet is
ingeschakeld, zou het voertuig kunnen
bewegen en letsel kunnen veroorzaken. Zorg
ervoor dat de versnellingspook in stand P
staat en dat de elektrische parkeerrem is
ingeschakeld, voordat u het voertuig verlaat.
111)Schakel de versnellingspook niet naar
N (Vrijstand) en zet de motor niet af wanneer
heuvelafwaarts wordt gereden. Deze manier
van rijden is gevaarlijk en beperkt de
mogelijkheid om in te grijpen in geval van
wijziging van de verkeerssituatie of het
wegdek. U loopt het risico de controle over
het voertuig te verliezen en ongevallen te
veroorzaken.
BELANGRIJK
37)Zet, alvorens de modus P (Parkeren) te
selecteren, de startinrichting in stand ON en
trap het rempedaal in. Anders kan de
versnellingspook beschadigd raken.
38)Schakel de achteruitversnelling
uitsluitend in als de auto stil staat, de motor
op stationair toerental draait en het
gaspedaal volledig losgelaten is.
117

"ALFA DNA™"SYSTEEM
"ALFA DNA™"SYSTEEM
Dit systeem wordt bediend met de
selector (op de tunnelconsole) fig. 107,
hiermee kunnen verschillende rijmodi
geselecteerd worden overeenkomstig de
rijstijl en de conditie van het wegdek:
d = Dynamic (sportieve rijmodus)
n = Normal (rijmodus voor normale
omstandigheden)
a = Advanced Efficiency
(ECO-rijmodus voor maximale
brandstofbesparing).
Op het display van het
instrumentenpaneel worden de
verschillende modus gekenmerkt door
verschillende kleuren:
Normal - Blauw,
Dynamic – Rood
Advanced Efficiency - Groen
RIJMODI
"Normale" modus
Inschakelen/uitschakelen
Deze wordt geactiveerd door de
kiesschakelaar naar de letter "n" te
draaien, het display wordt blauw verlicht.
Om de Normaal modus uit te schakelen,
de kiesschakelaar bewegen naar een
andere modus ("d" of "a").
Modus "Dynamic"
Inschakelen/uitschakelen
Deze wordt ingeschakeld door de
kiesschakelaar naar de letter "d" te
draaien, het display wordt rood verlicht.
Om de Dynamische modus uit te
schakelen, de selector naar "n", Normale
modus, bewegen.
"Advanced Efficiency" Modus
Inschakelen/uitschakelen
Deze wordt ingeschakeld door de
kiesschakelaar naar de letter "a" te
draaien, het display wordt groen verlicht.
Om de Advanced Efficiency modus uit te
schakelen, de selector naar "n", Normale
modus, bewegen.BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Wanneer de motor de volgende keer
gestart wordt, blijft de eerdere keuze
"Advanced Efficiency", "Dynamic" en
"Normal" modus ingeschakeld. Het
systeem zal heractiveren in "Advanced
Efficiency", "Dynamic" of "Normal"
afhankelijk van welke modus
geselecteerd was voordat de motor werd
uitgeschakeld.
Direct schakelen van de “Dynamic”
naar de “Advanced Efficiency” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Eerst moet
altijd de "Normal" modus worden
geactiveerd en dan de andere modus
selecteren.
10707076S0504EM
118
STARTEN EN RIJDEN

START & STOP-EVO
Het Start & Stop Evo-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met mechanische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig en ingetrapt
rempedaal, wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.
Het systeem werkt niet als de
keuzehendel in R staat, om
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken.Als het voertuig heuvelopwaarts tot
stilstand wordt gebracht, dan wordt het
uitschakelen van de motor verhindert om
de "Hill Start Assist" functie beschikbaar
te houden (die alleen bij draaiende motor
werkt).
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van ongeveer 10 km/u. Na een
automatische herstart, hoeft u, om de
motor af te zetten, het voertuig slechts
over een korte afstand (met een snelheid
hoger dan 0,5 km/h) te verplaatsen.
Het afzetten van de motor wordt
aangegeven door hetsymbool op de
display van het instrumentenpaneel.
De motor opnieuw starten
Versies met mechanische
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Als het voertuig niet start door het
intrappen van het koppelingspedaal, de
versnellingspook in de vrijstand zetten en
de procedure herhalen. Als het probleem
aanhoudt, contact op nemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische modus
- D (Drive) staat - kan de motor weer
gestart worden door de pook naar R
(Achteruit) of N (Vrijstand) of "AutoStick"
te verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart worden
door de pook naar "+" of "–", of R
(Achteruit) of N (Vrijstand) te
verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door de
versnellingspook snel naar P (Parkeren)
te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook uit
een stand halen die niet P is.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
112)
39)
Om het systeem handmatig
inschakelen/uitschakelen druk op de
knop aangebracht in het controlepaneel
links van het stuurwiel, fig. 108
119

Led uit: systeem ingeschakeld;
Led aan: systeem uitgeschakeld.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start & Stop Evo-systeem de
motor heeft afgezet en de bestuurder
maakt zijn veiligheidsgordel los, opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, of opent de motorkap
van binnen uit het voertuig, dan kan de
motor alleen opnieuw gestart worden
met de startinrichting.
De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een geluidssignaal
en een bericht op het display.
BELANGRIJK
112)Als de accu vervangen moet worden,
neem dan altijd contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang de accu
door een exemplaar van hetzelfde type
(HEAVY DUTY) en met dezelfde
specificaties.
BELANGRIJK
39)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
SNELHEIDSBEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden die
door de bestuurder ingesteld kunnen
worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt de
snelheid van het voertuig af van de druk
op het gaspedaal, tot de ingestelde
snelheidslimiet wordt bereikt.
HET SYSTEEM INSCHAKELEN
De functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld op het Connectsysteem.
Het systeem inschakelen
Om toegang te krijgen tot de functie
moeten in het hoofdmenu de volgende
items in volgorde worden geselecteerd:
"Instellingen", "Veiligheid",
“Snelheidsbegrenzer” and “aan”.
De activering van het apparaat wordt
aangegeven door een groen symbool die
samen verschijnt met de laatst
ingestelde snelheid.
10807126S0001EM
120
STARTEN EN RIJDEN

DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Het systeem inschakelen;
zet, wanneer het voertuig de gewenste
snelheid heeft bereikt, op knop SET
omhoog/omlaag en laat de knop
fig. 109 los om het systeem in te
schakelen. Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen; als het
gaspedaal vervolgens wordt losgelaten,
keert het voertuig terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voor het indrukken van de
schakelaar SET moet het voertuig met
constante snelheid op een vlak wegdek
rijden.
SNELHEID VERHOGEN/VERLAGEN
Zodra de Cruise-Control is ingeschakeld,
kan de snelheid verhoogd/verlaagd
worden door de SET schakelaar
fig. 109 omhoog te zetten.
Als de knop (hoog/laag) ingedrukt
gehouden wordt, zal de ingestelde
snelheid verhoogd worden tot de knopwordt losgelaten, daarna wordt de
nieuwe snelheid opgeslagen.
Gas geven bij inhalen
Trap het gaspedaal in: wanneer dit wordt
losgelaten zal het voertuig geleidelijk
terugkeren naar de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Het systeem bewaart de
opgeslagen snelheid ook bij het bergop
en bergaf rijden. Een geringe variatie in
de snelheid op lichte hellingen is volledig
normaal.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak in de automatische
modus D (Drive - automatisch), om de
eerder ingestelde snelheid op te roepen,
de knop RES fig. 109 indrukken en
loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick (sequentiële
modus), om de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, accelereren tot deze
snelheid wordt benaderd en de knop RES
indrukken en loslaten.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in te
trappen wordt de elektronische
Cruise-Control opgeslagen zonder dat de
snelheid gewist wordt.De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de elektrische
parkeerrem in te schakelen of door het
remsysteem te gebruiken (door bijv.
gebruik van het ESC-systeem).
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
het drukken op de aan/uit-knop of het
uitschakelen van de motor;
als zich een storing in de elektronische
Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM UITSCHAKELEN
De Cruise-Control wordt uitgeschakeld
door het indrukken van activering/
deactiveringsknop of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
113)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
114)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
115)De Cruise-Control kan gevaarlijk zijn
als het systeem geen constante snelheid kan
handhaven. In bepaalde omstandigheden
kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over het
voertuig en ongevallen. Gebruik het systeem
niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
122
STARTEN EN RIJDEN

INSCHAKELING / UITSCHAKELING
ACTIVE CRUISE CONTROl
Het systeem kan vier werkingsstatussen
aannemen:
Ingeschakeld (niet geprogrammeerde
snelheid);
Geactiveerd (geprogrammeerde
snelheid);
In pauze;
Gedeactiveerd.
Inschakeling /Activering
Om het systeem in te schakelen knop
fig. 112 indrukken en loslaten.
Met het systeem ingeschakeld en klaar
voor de werking wordt op het display het
witte pictogram weergegeven en in
plaats van de waarde van de snelheid,
worden streepjes weergegeven fig. 113.De instelling van een snelheid activeert
het systeem, op het display wordt het
groene pictogram weergegeven met
aangeduid de waarde van de ingestelde
snelheid.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld wanneer de modus RACE
actief is.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk om het
systeem ingeschakeld te houden als het
niet wordt gebruikt: het risico bestaat
dat het onbedoeld wordt ingesteld
waardoor de controle over het voertuig
kan worden verloren door een plotselinge
te hoge snelheid.
Pauze / deactivering
Met het systeem ingeschakeld (niet
ingestelde snelheid), op knop
drukken.
Met geactiveerd systeem (ingestelde
snelheid), op knop
drukken om naarPauze te gaan, op het display wordt het
witte pictogram weergegeven met de
waarde van de snelheid tussen haakjes.
Om het systeem definitief te
deactiveren, moet een tweede keer op
knop
worden gedrukt.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
De instelbare snelheden gaan van
minimaal 30 km/h (of 20 mph voor
markten met instrumentenpanelen met
schaalverdeling in mph) en een maximum
van 180 km/h (of 110 mph voor markten
met instrumentenpanelen met
schaalverdeling in mph).
Wanneer het voertuig de gewenste
snelheid bereikt, de SET-schakelaar
fig. 114 omhoog/omlaag brengen en
loslaten om het apparaat te activeren: bij
het loslaten van de accelerator, gaat het
voertuig verder op de geselecteerde
snelheid
11207146S0010EM
11307146S0016EM
11407146S0017EM
124
STARTEN EN RIJDEN

als op een afdaling, maar een lichte
verandering van de snelheid is vooral bij
bescheiden hellingen volkomen normaal.
De automatische versnellingsbak kan
lagere terugschakelingen uitvoeren
terwijl er afdalingen plaatsvinden of
tijdens acceleraties: dit is normaal en het
is noodzakelijk om de vooringestelde
snelheid te behouden.
Tijdens het rijden wordt het systeem
geannuleerd als de remmen oververhit
raken.
VERSNELLEN BIJ HET INHALEN
Als men tijdens het rijden met ingesteld
systeem een voertuig volgt, versnelt het
systeem extra om het inhalen
gemakkelijker te maken als boven een
bepaalde snelheid wordt gereden en de
linker richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld (of de rechter
richtingaanwijzer voor rechtsbestuurde
uitvoeringen).
Op wegen voor linksbestuurde
voertuigen is de inhaalhulp alleen actief
als de voorligger wordt ingehaald via de
linker rijbaan (voor markten met
rechtsbestuurde voertuigen is de
activeringslogica omgekeerd).
Wanneer het voertuig van wegen voor
linksbestuurde voertuigen overgaat naar
wegen voor rechtsbestuurde voertuigen
detecteert het systeem automatisch derichting van het verkeer. In dit geval is de
inhaalhulp alleen actief als het
referentievoertuig rechts wordt
ingehaald. De extra acceleratie wordt
ingeschakeld als de bestuurder de
rechter richtingaanwijzer gebruikt.
In deze omstandigheid levert het
systeem niet meer de inhaalhulpfunctie
aan de linkerkant zolang het niet bepaalt
dat het voertuig op wegen voor
linksbestuurde voertuigen is
teruggekeerd.
DE SNELHEID WEER OPROEPEN
Zodra het systeem geannuleerd, maar
niet uitgeschakeld is en eerder een
snelheid is ingesteld, is het voldoende om
op de knop RES te drukken en de voet
van het gaspedaal te halen om de
snelheid weer op te roepen.
Het systeem wordt ingesteld met de
laatst opgeslagen snelheid.Alvorens de eerder ingestelde snelheid
op te roepen, moet de snelheid in de
buurt van deze ingestelde snelheid
worden gebracht voordat op de knop RES
wordt gedrukt en weer wordt losgelaten.
BELANGRIJK De oproepfunctie mag
alleen worden gebruikt als de weg- en
verkeerssituatie dat toestaan. Het
oproepen van een opgeslagen snelheid
die te hoog of te laag is voor de huidige
verkeers- en wegsituatie kan een
versnelling of een vertraging van het
voertuig veroorzaken. Het niet in acht
nemen van deze waarschuwingen kunnen
ongevallen of dodelijk letsel tot gevolg
hebben.
DE AFSTAND TUSSEN VOERTUIGEN
INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en het
voorliggende voertuig kan worden
ingesteld door te kiezen uit de
instellingen met 1 balk (kort), 2 balken
(medium), 3 balken (lang), 4 balken
(maximaal) fig. 116.
11507146S0018EM
126
STARTEN EN RIJDEN