Page 89 of 333

Opbergen879Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 297) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 100 kg.
De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Page 90 of 333

88Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................89
Stuurwielverstelling ...................89
Stuurbedieningsknoppen ...........89
Verwarmd stuurwiel ...................90
Claxon ....................................... 90
Wis-/wasinstallatie voorruit ........90
Wis-/wasinstallatie achterruit .....92
Buitentemperatuur .....................93
Klok ........................................... 93
Elektrische aansluitingen ...........95
Inductief opladen .......................96
Asbakken ................................... 97
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................98
Instrumentengroep ....................98
Snelheidsmeter .......................103
Kilometerteller ......................... 104
Dagteller .................................. 104
Toerenteller ............................. 105
Brandstofmeter ........................105
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 106
Service-display ........................ 106
Controlelampen .......................107Richtingaanwijzer ....................107
Gordelverklikker ......................108
Airbag en gordelspanners .......108
Airbag-deactivering .................109
Laadsysteem ........................... 109
Storingsindicatielamp ..............109
Rem- en koppelingssysteem ...109
Elektrische handrem ................109
Elektrische handrem defect .....110
Antiblokkeersysteem (ABS) .....110
Schakelen ................................ 110
Afstand tot voorligger ..............110
Lane keep assist .....................110
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............111
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..111
Traction Control-systeem UIT . 111
Koelvloeistoftemperatuur .........111
Voorverwarming ......................111
AdBlue ..................................... 111
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 112
Motoroliedruk ........................... 112
Te laag brandstofpeil ...............112
Startbeveiliging ........................112
Rijverlichting ............................ 113
Grootlicht ................................. 113
Grootlichtassistentie ................113
LED-koplampen .......................113Mistlamp.................................. 113
Mistachterlicht ......................... 113
Cruise control .......................... 113
Adaptieve cruise control ..........113
Voorligger gedetecteerd ..........113
Voetgangersdetectie ...............114
Snelheidsbegrenzer ................114
Verkeersbordherkenning .........114
Portier open ............................. 114
Informatiedisplays ......................114
Driver Information Center ........114
Info-Display ............................. 122
Head-updisplay .......................124
Boordinformatie ......................... 127
Geluidssignalen .......................128
Batterijspanning .......................128
Persoonlijke instellingen ............129
Telematicaservice ......................133
OnStar ..................................... 133
Page 91 of 333
Instrumenten en bedieningsorganen89Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen U kunt het Driver Information Center,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen, het Infotainmentsys‐
teem en een aangesloten mobiele telefoon bedienen met de knoppen op het stuurwiel.
De illustraties tonen verschillende
versies.
Driver Information Center 3 114.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 191.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Page 92 of 333
90Instrumenten en bedieningsorganenVerwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 169.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers met verstelbaar
wisintervalHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissenOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Page 93 of 333
Instrumenten en bedieningsorganen91Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐ quentie in te stellen.
Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:Automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐
slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan.
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Page 94 of 333
92Instrumenten en bedieningsorganen
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.Regensensorfunctie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd in de
Persoonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 122.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 251.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de
achterruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Page 95 of 333

Instrumenten en bedieningsorganen93Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐ matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen
in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt een paar slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 251.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-display weergegeven.
Info-Display 3 122.
Page 96 of 333

94Instrumenten en bedieningsorganen7'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
Instellingen .
Selecteer Tijd en datum om het
betreffende submenu weer te geven.
Tijdformaat instellen
Selecteer de gewenste tijdnotatie door op het scherm de toetsen 12 h
of 24 h aan te raken.
Datumformaat instellen
U selecteert de gewenste datumno‐
tatie door op Datumformaat instellen
te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
Automatisch
Selecteer Automatisch om aan te
geven of de datum en tijd automatisch
of handmatig worden ingesteld.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
tijd automatisch in te stellen.
Selecteer Uit - Handbediend om de
datum en tijd handmatig in te stellen. Als Automatisch op Uit -
Handbediend wordt ingesteld, zijn de
submenu-opties Tijd instellen en
Datum instellen beschikbaar.
Tijd en datum instellen
Selecteer Tijd instellen of Datum
instellen om de tijd en datum in te
stellen.
Raak + en - om de instellingen te
veranderen.
8'' Colour-Info-Display
Druk op ; en selecteer vervolgens
het pictogram Instellingen.
Kies Tijd en datum .
Tijd instellen
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen.
Selecteer Auto inst. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit -
handmatig .
Als u Uit - handmatig selecteert, kunt
u de uren en minuten instellen met
n en o.
Raak 12-24 u rechts in het scherm
aan om een tijdmodus te selecteren.
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM of PM. Selecteer de gewen‐
ste optie.
Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het
betreffende submenu te openen.