140Rijden en bedieningInschakelen
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem ge‐
reed is voor gebruik.
Een obstakel wordt aangegeven door
pieptonen en, afhankelijk van de
auto, wordt ook weergegeven op het
infodisplay. De pieptonen klinken
steeds sneller naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan 30 cm, dan klinkt er een onon‐
derbroken geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt u het volume van de zoemer aanpassen via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de hand‐
leiding Infotainmentsysteem voor
nadere informatie.Uitschakelen
Deactiveer het systeem door met in‐
geschakeld contact op r op het in‐
strumentenbord te drukken. Bij het
deactiveren brandt de LED in de
toets. Wanneer de achteruitversnel‐
ling wordt ingeschakeld, klinkt er
geen geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt de functie deactive‐
ren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
mentsysteem voor nadere informa‐
tie.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw
geactiveerd.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen
van de achteruitversnelling een be‐
drijfsstoring detecteert klinkt er gedu‐
rende ongeveer 5 seconden een on‐
onderbroken geluidssignaal, ver‐
schijnt er een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center (DIC)
3 92 en brandt F op de instrumen‐
tengroep 3 88 . Contact opnemen met
een werkplaats om de oorzaak van de
storing te laten verhelpen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het ge‐ bied vrij zijn van obstakels die de
onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou on‐
karakteristieke veranderingen in
142Rijden en bedieningInschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld. Ter bevestiging van de inscha‐
keling klinkt een geluidssignaal.
Werking
De camera is gemonteerd boven de
achterdeuren/achterklep.
De camera bestrijkt slechts een be‐ perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de af‐
stand achter de auto aan.
De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cm
Instellingen
Instellingen als helderheid, contrast
en kleuren kunnen worden gewijzigd
via het Infotainmentsysteem. U kunt
de functie ook permanent uitschake‐
len. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Uitschakelen
Als de achteruitversnelling gedu‐
rende ongeveer 5 seconden niet
wordt ingeschakeld, wordt de camera
na enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving● als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van
de camera schijnen