Page 145 of 339
Verlichting143Bij auto's met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingBedien de wipschakelaar:w:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aandruk op v:uit
Achterste interieurverlichting
Brandt in combinatie met de voorste
interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Om in te schakelen s en t in de
voorste en achterste interieurverlich‐ ting indrukken.
Bij auto's met panoramadak zit er
achterin verlichting bij de handgrepen
achter.
Page 146 of 339

144VerlichtingSchakel de leeslampen in door op de
kap op < te drukken.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole De spot in de binnenverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Instapverlichting
Welkomstverlichting De koplampen, achterlichten, kente‐
kenverlichting, instrumentenpaneel‐
verlichting, binnenverlichting en
grondverlichting worden even inge‐
schakeld wanneer u de auto met de
handzender ontgrendelt. Deze func‐
tie werkt alleen wanneer als het don‐
ker is en helpt u om de auto te locali‐
seren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld. Wegrijden 3 17.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
U kunt de instellingen opslaan voor de gebruikte sleutel 3 23.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● alle schakelaars
● Driver Information Center
● portiervakverlichting
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting
● grondverlichting
Page 147 of 339

Verlichting145Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt
alleen wanneer het donker is. De bin‐ nenverlichting wordt geactiveerd
wanneer u in deze periode het be‐
stuurdersportier opent.
Padverlichting
De koplampen, achterlichten en ken‐ tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Schakel de ontsteking uit.
2. De contactsleutel verwijderen.
3. Open het bestuurdersportier.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 23.Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd op accu Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de dy‐ namo.
Om te voorkomen dat de accu onder het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
● hulpverwarming
● achterruit- en spiegelverwarming
● stoelverwarming
● aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de
activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.
Page 148 of 339
146VerlichtingUitschakeling van de verlichtingOm te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 149 of 339

Klimaatregeling147KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............147
Airconditioning ......................... 147
Automatisch geregelde airconditioning ........................ 150
Automatisch geregelde airconditioning met twee
zones ...................................... 154
Hulpverwarming ......................159
Luchtroosters ............................. 159
Verstelbare luchtroosters ........159
Vaste luchtroosters ..................160
Onderhoud ................................. 160
Luchtinlaat ............................... 160
Pollenfilter ................................ 161
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 161
Service .................................... 161Klimaatregelsystemen
Airconditioning
Regeleenheid en toetsen voor de vol‐gende functies:
● temperatuur TEMP
● luchtverdeling l M K
● luchtdebiet Z
● koeling A/C
● luchtrecirculatie 4
● ontwasemen en ontdooien V
Verwarmbare achterruit Ü 3 43.
Verwarmde stoelen ß 3 55.
Geventileerde stoelen A 3 56.
Verwarmd stuurwiel * 3 88.
Temperatuur TEMP
Draai de regeleenheid op:
Rood:warmBlauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Page 150 of 339
148KlimaatregelingLuchtverdeling l M K
Indrukken:
l:naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroosters.K:naar de voetenruimte.
Er zijn ook combinaties mogelijk.
De instelling wordt aangeduid door de
LED in de toets.
Luchtdebiet Z
Pas de luchtstroom aan door de
regeleenheid Z naar de gewenste
snelheid te draaien. J betekent ven‐
tilator uit.
Koeling A/C
Druk op A/C om de koeling in te scha‐
kelen. De activering wordt aangeduid door de LED in de toets. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk nogmaals op A/C om de koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) zo nodig de lucht in de
cabine. Er kan zich dan condens vor‐ men en onder de auto op de grond
druppelen.
Page 151 of 339

Klimaatregeling149Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Stop-startsysteem 3 167.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
●
V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐
heid, de luchtstroom wordt op de voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur TEMP op hoogste stand zetten.
●
Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 167.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Schakel de koeling A/C in.
● Druk op M voor luchtverdeling.
● Draaiknop voor temperatuur TEMP op laagste stand zetten.
● Luchtdebietknop Z op hoogste
stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij het koelen van het interieur of het we‐
ren van geuren van buiten of uitlaat‐
gassen. Bij het selecteren van recir‐
culatie wordt de lucht in het interieur ter verfrissing elke 10 minuten deels
geventileerd.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Luchtverdeling op l: luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Page 152 of 339

150KlimaatregelingAutomatisch geregeldeairconditioning
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Regeleenheid en toetsen voor de vol‐ gende functies:
● temperatuur TEMP
● luchtverdeling l M K
● luchtdebiet Z
● automatische modus AUTO
● koeling A/C
● luchtrecirculatie 4
●
ontwasemen en ontdooien V
● systeem AAN/UIT X
Verwarmbare achterruit Ü 3 43.
Verwarmde voorstoelen ß 3 55.
Geventileerde voorstoelen A 3 56.
Verwarmd stuurwiel * 3 88.
Melding
Instellingen voor temperatuur en ven‐
tilatorsnelheid worden aangegeven
op het aircodisplay.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende enkele secon‐
den op het Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
De instellingen van het klimaatregel‐
systeem worden opgeslagen voor de
sleutel waarmee u de auto vergren‐
delt.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden au‐ tomatisch geregeld. De active‐
ring wordt aangeduid door de
LED in de toets.