Page 89 of 269
Instrumenten en bedieningsorganen87Aansteker
De aansteker bevindt zich in de voor‐ste console.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐
trekken.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de be‐
kerhouders worden aangebracht.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien de
naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer hetcontact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Page 90 of 269
88Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
Op de onderste regel staat de afge‐
legde afstand in kilometer.
Dagteller
W geeft de gemeten afstand weer
sinds de laatste reset.
De auto is uitgevoerd met twee dag‐
tellers voor verschillende tochten. Se‐ lecteer pagina W1 of pagina W2
door aan het stelwiel op de richting‐
aanwijzer te draaien.
Beide dagtellers kunnen na het in‐
schakelen van het contact worden te‐
ruggezet: selecteer de betreffende
pagina, houd de terugzetknop gedu‐
rende enkele seconden ingedrukt of
druk op de richtingaanwijzer op
SET/CLR .
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Driver Information Center 3 99.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling omwille van het brandstofverbruik zo veel mogelijkmet een laag toerental rijden.
Page 91 of 269

Instrumenten en bedieningsorganen89Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Page 92 of 269

90Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren X.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
De resterende levensduur van de mo‐
torolie wordt in procent weergegeven op het Driver Information Center.
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. De pagina met de res‐ terende gebruiksduur van de motor‐
olie moet actief zijn. Schakel het con‐
tact maar niet de motor in.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de levensduur van de motorolie is
verstreken, verschijnt er een waar‐ schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 99.
Service-informatie 3 240.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Page 93 of 269
Instrumenten en bedieningsorganen91Controlelampen in de instrumentengroep
Page 94 of 269

92Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 92XGordelverklikker 3 93vAirbag en gordelspanners en
dwarsstabilisatoren 3 93VAirbag deactiveren 3 93pLaadsysteem 3 93ZStoringsindicatielamp 3 93RRem- en koppelingssysteem
3 94-Pedaal intrappen 3 94mElektrische handrem 3 94jStoring elektrische handrem
3 94uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 95ROpschakelen 3 95cStuurbekrachtiging 3 95)Lane Departure Warning 3 95nElektronische stabiliteitsregeling
UIT 3 95bElektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem
3 96kTraction Control-systeem uit
3 96!Voorverwarmen 3 96%Roetfilter 3 96YAdBlue 3 96wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 96IMotoroliedruk 3 97iTe laag brandstofpeil 3 97dStartbeveiliging 3 978Buitenverlichting 3 97CGrootlicht 3 97lGrootlichtassistentie 3 98fAdaptief rijlicht (AFL) 3 98>Mistlamp 3 98rMistachterlicht 3 98mCruise control 3 98AVoorligger gedetecteerd 3 98hPortier open 3 98
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 203, zeke‐
ringen 3 211.
Page 95 of 269

Instrumenten en bedieningsorganen93Richtingaanwijzers 3 125.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Airbags, gordelspanners en
rolbeugels
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Als deze niet oplicht, nietna 4 seconden dooft of onderweg op‐ licht, is er een storing in het airbag‐
systeem, in de gordelspanner of de
pop-up rolbeugels. Bij een ongeval
werken de airbags, de gordelspan‐
ners en de rolbeugels wellicht niet.
Bij activering van de gordelspanners,
airbags of pop-up rolbeugels brandt
v continu.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Airbagsysteem, gordelspanners
3 60, 3 57.
Koprolbeschermingssysteem 3 45.
Airbag-deactivering V brandt geel.
Brandt ong. 60 seconden na het in‐
schakelen van het contact. Airbag voorpassagier is geactiveerd.
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 64.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Page 96 of 269

94Instrumenten en bedieningsorganenBrandt na het inschakelen van de ont‐steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 201.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 157.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐ ten 3 157.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop-startsysteem 3 144.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 18,
3 142.
Bij sommige versies verschijnt het be‐
richt 'Pedaal intrappen' op het Driver
Information Center 3 105.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 157.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Storing elektrische handrem
j brandt of knippert geel.