80Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................81
Stuurwielverstelling ...................81
Stuurbedieningsknoppen ...........81
Verwarmd stuurwiel ...................81
Claxon ....................................... 82
Wis-/wasinstallatie voorruit ........82
Buitentemperatuur .....................84
Klok ........................................... 84
Elektrische aansluitingen ...........86
Aansteker .................................. 87
Asbakken ................................... 87
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................87
Instrumentengroep ....................87
Snelheidsmeter ......................... 87
Kilometerteller ........................... 88
Dagteller .................................... 88
Toerenteller ............................... 88
Brandstofmeter .......................... 89
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 89
Service-display .......................... 89
Controlelampen ......................... 90
Richtingaanwijzer ......................92Gordelverklikker ........................93
Airbags, gordelspanners en rolbeugels ................................. 93
Airbag-deactivering ...................93
Laadsysteem ............................. 93
Storingsindicatielamp ................93
Rem- en koppelingssysteem .....94
Pedaal intrappen .......................94
Elektrische handrem ..................94
Storing elektrische handrem ......94
Antiblokkeersysteem (ABS) .......95
Opschakelen ............................. 95
Stuurbekrachtiging ....................95
Lane Departure Warning ...........95
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............95
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....96
Traction Control-systeem UIT ...96
Voorverwarming ........................96
Roetfilter .................................... 96
AdBlue ....................................... 96
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 96
Motoroliedruk ............................. 97
Te laag brandstofpeil .................97
Startbeveiliging .......................... 97
Rijverlichting .............................. 97
Grootlicht ................................... 97
Grootlichtassistentie ..................98Adaptive Forward Lighting .........98
Mistlamp .................................... 98
Mistachterlicht ........................... 98
Cruise control ............................ 98
Voorligger gedetecteerd ............98
Portier open ............................... 98
Informatiedisplays ........................99
Driver Information Center ..........99
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................. 103
Boordinformatie ......................... 105
Geluidssignalen .......................106
Batterijspanning .......................107
Persoonlijke instellingen ............108
OnStar ....................................... 112
92Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 92XGordelverklikker 3 93vAirbag en gordelspanners en
dwarsstabilisatoren 3 93VAirbag deactiveren 3 93pLaadsysteem 3 93ZStoringsindicatielamp 3 93RRem- en koppelingssysteem
3 94-Pedaal intrappen 3 94mElektrische handrem 3 94jStoring elektrische handrem
3 94uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 95ROpschakelen 3 95cStuurbekrachtiging 3 95)Lane Departure Warning 3 95nElektronische stabiliteitsregeling
UIT 3 95bElektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem
3 96kTraction Control-systeem uit
3 96!Voorverwarmen 3 96%Roetfilter 3 96YAdBlue 3 96wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 96IMotoroliedruk 3 97iTe laag brandstofpeil 3 97dStartbeveiliging 3 978Buitenverlichting 3 97CGrootlicht 3 97lGrootlichtassistentie 3 98fAdaptief rijlicht (AFL) 3 98>Mistlamp 3 98rMistachterlicht 3 98mCruise control 3 98AVoorligger gedetecteerd 3 98hPortier open 3 98
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 203, zeke‐
ringen 3 211.
96Instrumenten en bedieningsorganenElektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem is
buiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 160, Traction Control-sys‐
teem (TC) 3 159.Traction Control-systeem
UIT
k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Roetfilter 3 147, Stop-startsysteem
3 144.
AdBlue Y knippert geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 148.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
106Instrumenten en bedieningsorganenBerichten op het Driver
Information Center
De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
● serviceberichten
● vloeistofpeilen
● diefstalalarmsysteem
● remmen
● rijregelsystemen
● bestuurdersondersteuningssys‐ temen
● cruise control
● snelheidsbegrenzer
● frontaanrijdingswaarschuwing
● parkeerhulpsystemen
● verlichting, gloeilamp vervangen
● wis-/wasinstallatie
● portieren, ruiten
● softtop
● bagageruimte, kofferdeksel
● blindehoeksysteem
● verkeersbordherkenning
● Lane Departure Warning
● handzender
● veiligheidsgordels
● airbagsystemen
● motor en versnellingsbak
● bandenspanning
● roetfilter
● accustatus
● selectieve katalysatorreductie, dieseluitlaatvloeistof (DEF),
AdBlue 3 148Berichten op het Colour-Info-
Display
Sommige belangrijke berichten kun‐
nen tevens verschijnen op het Co‐
lour-Info-Display. Druk op de multi‐
functionele knop om een bericht te
bevestigen. Sommige meldingen ver‐
schijnen slechts gedurende enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als bij het wegrijden een van de portieren of het kofferdeksel niet
goed gesloten is.
● Als de softtop niet geheel ge‐ opend of gesloten is.
Instrumenten en bedieningsorganen107●Als het deksel van de softtop niet
geheel gesloten is.
● Als de afscheiding bagageruimte
bij het bedienen van de softtop
ingeklapt is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheidoverschrijdt.
● Als er bij het bedienen van de softtop een bepaalde snelheid
wordt overschreden.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver Information Center.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het roetfilter de maximale ver‐
zadigingsgraad bereikt.
● Als er AdBlue moet worden bij‐ getankt.Bij het parkeren van de auto en/of
het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.
Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier ge‐ opend is.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
1. Schakel onmiddellijk alle elektri‐ sche verbruikers uit die niet nodigzijn voor een veilige rit, bijv. de
stoelverwarming, achterruitver‐
warming of andere hoofdverbrui‐
kers.
2. Laad de accu op door een tijdje te
rijden of door een oplaadapparaat
te gebruiken.
Het waarschuwingsbericht verdwijnt
nadat de motor twee keer na elkaar is
gestart zonder een spanningsval.Als de accu niet kan worden opgela‐
den, moet u de oorzaak van de sto‐
ring in een werkplaats laten verhel‐
pen.
140Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 141
Controle over de auto ..............141
Sturen ...................................... 141
Rijhoogte ................................. 141
Starten en bediening .................142
Nieuwe auto inrijden ................142
Contactslotstanden ..................142
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 142
Motor starten ........................... 142
Uitrol-brandstofafsluiter ...........143
Stop/Start-systeem ..................144
Parkeren .................................. 146
Uitlaatgassen ............................. 147
Roetfilter .................................. 147
Katalysator .............................. 148
AdBlue ..................................... 148
Automatische versnellingsbak ...152
Versnellingsbakdisplay ............152
Keuzehendel ........................... 152
Handmatige modus .................153
Elektronische rijprogramma's ..154
Storing ..................................... 154
Stroomonderbreking ................154Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 155
Remmen .................................... 156
Antiblokkeersysteem ...............156
Handrem .................................. 157
Remassistentie ........................158
Hellingrem ............................... 158
Rijregelsystemen .......................159
Traction Control .......................159
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 160
Interactief rijsysteem ...............161
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 163
Cruise control .......................... 163
Snelheidsbegrenzer ................164
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 166
Indicatie afstand tot voorligger 168
Parkeerhulp ............................. 169
Blindehoeksysteem .................177
Achteruitkijkcamera .................178
Verkeersbordherkenning .........180
Lane Departure Warning .........184
Brandstof ................................... 185
Brandstof voor benzinemotoren .....................185
Brandstof voor dieselmotoren . 186Tanken .................................... 186
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 188
Trekhaak .................................... 189
Algemene informatie ...............189
Rijgedrag en aanhangertips ....189
Aanhanger trekken ..................190
148Rijden en bedieningWanneer het filter geregenereerdmoet worden maar de recente rijom‐standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Tegelijkertijd verschijnt
Roetfilter is vol, rijd door op het Driver
Information Center.
% brandt wanneer het roetfilter vol is.
Start het regeneratieproces zo spoe‐
dig mogelijk.
% knippert wanneer de maximale
verzadigingsgraad van het filter is be‐
reikt. Start het regeneratieproces on‐
middellijk om schade aan de motor te
voorkomen.
Regeneratieproces
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 1/min. Zo nodig terug‐ schakelen. De reiniging van het roet‐
filter wordt dan gestart.
Als er op het Driver Information Cen‐
ter ook een bericht verschijnt dat rei‐
nigen niet mogelijk is, raadpleeg dan een werkplaats.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelamp % dooft zodra de rege‐
neratie is afgerond.
Katalysator
De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 185, 3 248 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
Rijden en bediening149van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uit‐
laatsysteem.
De naam van de gebruikte DEF is
AdBlue Ⓡ 1)
. Het is een niet-giftige,
niet-ontvlambare, kleur- en geurloze
vloeistof die uit 32 % ureum en 68 %
water bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lak‐
werk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage tem‐
peraturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer
0,7 liter per 1000 km en is afhankelijk
van het rijgedrag.
Als het AdBlue-peil tot onder een be‐
paalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing Actieradius
AdBlue: 2400 km op het Driver Infor‐
mation Center.
Er moet zo spoedig mogelijk ten min‐ ste 5 liter AdBlue worden bijgetankt.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt, ver‐
schijnen er afhankelijk van het hui‐
dige AdBlue-peil nog meer peilwaar‐
schuwingen op het Driver Information
Center. Latere verzoeken om AdBlue bij te vullen en ten slotte de aankon‐
diging om opnieuw starten van demotor te voorkomen worden weerge‐
geven. Deze beperkingen zijn wette‐
lijk vereist.
Bij een AdBlue-bereik van 900 km
worden de volgende waarschuwings‐
berichten om beurten op het Driver
Information Center weergegeven:
● AdBlue laag Nu bijvullen
● Herstart motor verhinderd in 900
km
Bovendien knippert de controlelamp
Y continu en weerklinkt een geluids‐
signaal viermaal om de drie minuten.
Voordat de blokkering van het op‐
nieuw starten van de motor wordt ge‐
activeerd, verschijnen de volgende
waarschuwingsberichten:
● AdBlue leeg Nu bijvullen
● Herstarten motor niet mogelijk
verschijnen om de beurt op het Driver Information Center.
Bovendien knippert de controlelamp
Y continu en weerklinkt een geluids‐
signaal viermaal om de drie minuten.1) Gedeponeerd handelsmerk van de Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA).