Deze procedure houdt rekening met de vol‐
gende criteria:▷Persoonlijke rijstijl, bijv. stuurgedrag.▷Rijomstandigheden, bijv. tijdstip, duur van
de rit.
Het systeem is vanaf ca. 70 km/h actief en kan
een aanbeveling voor pauze weergeven.
Aanbeveling voor pauze Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Een aanbeveling voor een pauze wordt maar
één keer tijdens een ononderbroken rit weer‐
gegeven.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐ nuten weer een aanbeveling voor pauze wor‐
den weergegeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing gegeven:
▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke zijwind.
Het systeem wordt ca. 45 minuten na het af‐
zetten van het voertuig teruggezet, bijv. bij een
pauze op een langere snelwegrit.
PreCrash
Principe Met het systeem kunnen vanaf 30 km/h kriti‐
sche rijsituaties herkend worden die tot een
ongeval zouden kunnen leiden. In deze situ‐
aties worden automatisch preventieve veilig‐
heidsmaatregelen getroffen, om de risico's bij
een ongeval zo gering mogelijk te houden.
Kritieke rijsituaties zijn bijv.:▷Noodstops.▷Sterk ondersturen.▷Sterk oversturen.
Bij uitrusting met botsingswaarschuwing met
of zonder remfunctie kunnen, binnen de sys‐
teemgrenzen, bovendien dreigende botsingen
met voorliggende of stilstaande voertuigen
herkend worden.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. Vanwege systeembeperkin‐
gen is het mogelijk dat kritieke situaties niet
betrouwbaar of tijdig herkend worden. Er be‐
staat gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de
verkeerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie
observeren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Functie Na het sluiten van de gordel worden de voorste
gordels na het wegrijden eenmalig automa‐
tisch strakgetrokken.
In kritische rijsituaties worden de volgende af‐
zonderlijke functies actief, afhankelijk van de
behoefte:
▷De voorste gordels worden automatisch
voorgespannen.▷Automatisch sluiten van de ruiten.▷Automatisch sluiten van het glazen dak.▷Bij comfortstoel: automatische positione‐
ring van de rugleuning van de passagiers‐
stoel.
Na een kritieke rijsituatie zonder ongeval wor‐
den de voorste gordels weer losser gemaakt.
Seite 149VeiligheidBediening149
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Controlelampje brandt: dynamische
tractiecontrole DTC is geactiveerd.
xDrive
xDrive is het vierwielaandrijvingssysteem van
uw auto. Door het samenwerken van xDrive en
DSC worden tractie en rijdynamiek verder ver‐
beterd. Het vierwielaandrijvingssysteem xDrive
verdeelt de aandrijfkrachten afhankelijk van
rijsituatie en gesteldheid van de weg variabel
over voor- en achteras.
Weergave op het Control Display
xDrive aanzicht tonen1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "xDrive-weergave"
De volgende gegevens worden weergegeven:
▷Met navigatiesysteem: kompasweergave
t.o.v. de rijrichting▷Hellingshoek in langsrichting, met vermel‐
ding van graden en procenten▷Hellingshoek in dwarsrichting, met vermel‐
ding van graden▷Grafische weergave van stuuruitslag
Verdeling van het aandrijfkoppel
weergeven
1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "Aandrijfkoppelverd."
Hill Descent Control HDC
Principe HDC is een bergafrijhulp die de snelheid op
steile hellingen automatisch regelt. Zonder dat
er geremd wordt, beweegt de auto zich iets
sneller dan stapvoets. Als actief wordt geremd,
verdeelt het systeem de kracht overeenkom‐
stig de tractie.
Bij afdalingen worden rijstabiliteit en bestuur‐
baarheid verbeterd.
HDC kan onder ca. 35 km/h worden geacti‐
veerd. Bij bergafwaarts rijden reduceert de
auto de snelheid en houdt deze constant.
Gebruik HDC alleen bij lage versnellingen of in
de keuzehendelstanden D of R.
Snelheid verhogen of verlagen Snelheidsregeling in het bereik van ca. 6 km/h
tot ca. 25 km/h kunt u met de tuimelschakelaar
van de snelheidsregeling op het stuurwiel in‐
stellen. De snelheid van de auto kan door licht
gas geven worden gewijzigd.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
boven drukken: snelheid stapsgewijs ver‐
hogen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar boven drukken: snelheid neemt
toe zolang op de tuimelschakelaar wordt
gedrukt.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
beneden drukken: snelheid stapsgewijs
verlagen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar beneden drukken: snelheid
wordt bij het vooruitrijden tot ca. 10 km/h
verlaagd, bij het achteruitrijden tot ca.
6 km/h.Seite 154BedieningRijstabiliteitsregelsystemen154
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Controlelampje DSC OFF brandt: dy‐
namische tractiecontrole is geacti‐
veerd.
SPORT Consequente sportieve aanpassing van de on‐
derstelafstelling en aandrijving voor grotere
wendbaarheid bij het rijden met maximale
koersstabiliteit.
Het programma kan individueel worden gecon‐
figureerd.
De configuratie wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
SPORT activeren Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel SPORT wordt
weergegeven.
COMFORT
Voor een evenwichtige afstemming bij maxi‐
male koersstabiliteit.
COMFORT activeren Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel COMFORT wordt
weergegeven.
In bepaalde situaties wordt automatisch naar
het programma COMFORT gewisseld, Auto‐
matisch wisselen van programma, zie pa‐
gina 156.
ECO PRO ECO PRO, zie pagina 233, biedt een conse‐
quent verbruiksverminderende afstemming
voor maximale actieradius bij maximale koers‐
stabilisering.
Comfortfuncties en de motorregeling worden
aangepast.
Het programma kan individueel worden gecon‐
figureerd.ECO PRO activeren
Toets zo vaak indrukken tot in het in‐
strumentenpaneel ECO PRO wordt
weergegeven.
ECO PRO configureren1.ECO PRO activeren.2."ECO PRO configureren"
Gewenste instellingen uitvoeren.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Geselecteerd programma Het geselecteerde programma
wordt op het instrumentenpa‐
neel weergegeven.
Selectie van het programma Bij het drukken van de toets
wordt een lijst met de te selec‐
teren programma's weergege‐
ven. Afhankelijk van de uitrus‐
ting kan de lijst in het
instrumentenpaneel afwijken van de afbeel‐
ding.
Weergave op het Control Display
Het wisselen van programma kan voor korte
tijd op het Control Display worden weergege‐
ven.
Hiervoor de volgende instelling uitvoeren:
1."Instellingen"2."Rijmodus"3."Info rijmodus tonen"Seite 158BedieningRijstabiliteitsregelsystemen158
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Om de afstandsregeling weer in te schakelen,
toets opnieuw kort indrukken.
Na het omschakelen van de afstandsregeling
wordt een Check-Control-melding weergege‐
ven.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid en opgeslagen
snelheid▷Markering brandt groen:
systeem is actief, de marke‐
ring toont de gewenste snel‐
heid.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken, de
markering toont de opgesla‐
gen snelheid.▷Markering brandt niet: systeem is uitge‐
schakeld.
Met instrumentendisplay: analoog met
de markering van de gewenste rijsnel‐
heid wordt in de snelheidsmeter het
symbool weergegeven.
Korte statusweergave Gekozen voorkeurssnelheid.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Voertuigafstand De gekozen afstand tot het voorliggende voer‐
tuig wordt weergegeven.
AfstandsindicatieAfstand 1Afstand 2Afstand 3
Is na inschakelen van het systeem
automatisch ingesteld. Komt over‐
een met ca. de helft van de waarde
van de km/h-weergave in meters.Afstand 4Systeem onderbroken of afstands‐
regeling gedeactiveerd omdat het
gaspedaal werd bediend zonder
identificatie voertuig.Afstandsregeling gedeactiveerd,
omdat het gaspedaal werd bediend
met identificatie voertuig.
Herkend voertuig
Symbool brandt oranje:
Voorligger gedetecteerd.
Roulerende balken: waargenomen voertuig is
weggereden.
ACC accelereert niet. Om te versnellen, ACC
activeren door kort het gaspedaal te bedienen,
of door de RES-toets of de tuimelschakelaar in
te drukken.
Controle- en waarschuwingslampjes Symbool knippert oranje:
Aan de voorwaarden voor het gebruik
van het systeem wordt niet meer vol‐
daan.
Seite 163RijcomfortBediening163
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Het systeem is gedeactiveerd, maar remt tot
de actieve overname door het intrappen van de
rem of het gaspedaal.
Symbool knippert rood en er klinkt een
signaal:
Oproep om in te grijpen door remmen
en evt. uitwijken.
Weergaven in het Head-Up Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Afstandsinformatie Het symbool wordt weergegeven, als
de afstand tot de auto die voor u rijdt te
gering is.
De afstandsinformatie is in de volgende geval‐
len actief:▷Actieve snelheidsregeling uitgeschakeld.▷Weergave in het Head-Up Display geselec‐
teerd, zie pagina 108.▷Afstand te kort.▷Snelheid boven ca. 70 km/h.
Grenzen van het systeem
Detectiegebied
Het detectievermogen van het systeem en het
automatische remvermogen zijn beperkt.
Tweewielers worden bijv. mogelijk niet waar‐
genomen.
Vertraging
Het systeem vertraagt niet in de volgende situ‐
aties:▷Bij voetgangers of dergelijke langzame ver‐
keersdeelnemers.▷Bij rode verkeerslichten.▷Bij kruisend verkeer.▷Bij tegemoetkomend verkeer.
Invoegende voertuigen
Een voorligger wordt pas herkend, als deze
zich volledig op de eigen strook bevindt.
Bij het plotseling uitwijken van een voorligger
op uw rijstrook kan het systeem de ingestelde
afstand soms niet meer zelfstandig herstellen.
Dit geldt ook voor grote snelheidsverschillen
ten opzichte van voor u rijdende voertuigen,
bijv. bij het snel naderen van een vrachtauto.
Het systeem verzoekt u om bij een met zeker‐
heid gedetecteerde voorligger in te grijpen
door af te remmen en eventueel uit te wijken.
Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
Seite 164BedieningRijcomfort164
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
CameraVoor de waarneming van voertuigen wordt een
camera gebruikt.
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen en onderbreken
Inschakelen Toets indrukken.
▷Systeem voorbereiden: eenmaal indruk‐
ken.▷Systeem activeren:
Bij niet-geactiveerde ACC: op tuimelscha‐
kelaar of RES-toets drukken.
Bij geactiveerde ACC: systeem is ge‐
bruiksklaar.
Rijden in het midden van de rijstrook.
Het systeem wordt automatisch geacti‐
veerd onder 60 km/h.
Bij niet-geactiveerde ACC: controle‐
lampje op het instrumentenpaneel
brandt.
Bij geactiveerde ACC: controlelampje
op het instrumentenpaneel brandt.
File-assistent kan worden gebruikt.
Bij ingeschakelde file-assistent is de per‐
soonswaarschuwing actief. De instelling op het
Control Display blijft ongewijzigd.
Uitschakelen
Toets indrukken.
De weergave gaat uit. Opgeslagen gewenste
snelheid en afstand worden behouden door
ACC.
Het systeem voert geen stuurbeweging uit.
Onderbreken Bij ingeschakeld systeem toets in‐
drukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als door de bestuurder geremd wordt.▷Bij een snelheid boven 60 km/h.▷Bij het herkennen van slechts één rijbaan‐
begrenzing.▷Bij het verlaten van de snelweg of een ver‐
gelijkbare straat.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij het ontbreken van een voorligger.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Bij stilstand van meer dan 3 seconden
stopt de acceleratie van de auto wanneer
de voorligger wegrijdt.
Roulerende balk bij stilstaand voertuig:
Het systeem versnelt niet verder.
Om verder te versnellen, ACC activeren
door kort gas te geven, op RES-toets of tui‐
melschakelaar drukken.
Drukken op de RES-toets of de tuimelschake‐
laar: wanneer het voorliggende voertuig binnen
30 seconden wegrijdt, wordt de versnelling au‐
tomatisch geactiveerd. Bij langere stilstand
RES-toets of tuimelschakelaar opnieuw in‐
drukken.
Seite 167RijcomfortBediening167
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Weergaven in het Head-Up-DisplayEen deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op de Head-Up
Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Smalle rijstroken
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet geactiveerd of zinvol gebruikt
worden.
Het systeem niet gebruiken in de volgende si‐
tuaties:▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Snelheidsregeling
Principe
Met dit systeem kan via de toetsen op het
stuurwiel een gewenste snelheid worden inge‐
steld. De gewenste snelheid wordt door het
systeem aangehouden. Daartoe geeft het sys‐
teem automatisch gas en remt indien nodig
automatisch.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.▷Bij gladheid op de weg, mist, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
Er bestaat kans op een ongeval of schade. Het
systeem alleen gebruiken als het rijden met
constante snelheid mogelijk is.◀
WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
Seite 169RijcomfortBediening169
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met ca. 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
De maximaal instelbare snelheid hangt af
van de auto.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het gaspedaal te
trappen.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Ver‐
der drukken dan het drukpunt verhoogt de
snelheid nog meer.
Snelheidsregeling voortzetten
Algemeen
Een onderbroken snelheidsregeling kan door
oproepen van de opgeslagen snelheid hervat
worden.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:
▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van het contact.
Opmerking
Voor het oproepen van de opgeslagen snel‐
heid controleren, dat het verschil tussen de ac‐
tuele snelheid en de opgeslagen snelheid niet
te groot is. Anders kan het voertuig ongewenst
afremmen of accelereren.
Opgeslagen snelheid oproepen
Toets indrukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Controlelampje Afhankelijk van de uitrusting geeft het
controlelampje op het instrumentenpa‐
neel aan of het systeem is ingescha‐
keld.
Gewenste snelheid en opgeslagen
snelheid▷Markering brandt groen:
systeem is actief, de marke‐
ring toont de gewenste snel‐
heid.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken, de
markering toont de opgesla‐
gen snelheid.▷Markering brandt niet: systeem is uitge‐
schakeld.
Met instrumentendisplay: analoog met
de markering van de gewenste rijsnel‐
heid wordt in de snelheidsmeter het
symbool weergegeven.
Korte statusweergave Gekozen voorkeurssnelheid.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Seite 171RijcomfortBediening171
Online Edition for Part no. 01 40 2 969 785 - II/16