Overzicht
Automatic Hold
Bedrijfsklare toestand van Automatic
Hold instellen
Bij ingeschakelde rijden-stand-by de
toets indrukken.
De LED op de toets brandt.
Het controlelampje brandt groen.
Automatic Hold is gereed voor gebruik.
Bij het opnieuw starten van de auto
wordt de laatstgekozen instelling aangehou‐
den.
Automatic Hold houdt de auto tegen De gereedheid is ingeschakeld en het bestuur‐
dersportier is gesloten.
De auto wordt na het indrukken van het rem‐
pedaal, bijv. bij het stoppen voor een verkeers‐
licht, automatisch tegen wegrollen beveiligd.
Het controlelampje brandt groen.
Voor het wegrijden het gaspedaal in‐
drukken.
Rem komt automatisch los.
Het controlelampje dooft.
Parkeren
Parkeerrem wordt automatisch vastgezet als de auto door Automatic Hold op zijn plaats
wordt gehouden en rijden-stand-by wordt uit‐
geschakeld of als de auto wordt verlaten.
Het controlelampje wisselt van groen
naar rood.
De parkeerrem wordt niet vastgezet als bij het
uitrollen van de auto de rijden-stand-by werd
gedeactiveerd. Automatic Hold wordt daarbij
gedeactiveerd.
Tijdens de motorstop door de automatische
start-stop-functie blijft Automatic Hold geacti‐
veerd.
Rijden-stand-by uitschakelen Toets indrukken.
De LED op de toets dooft.
Het controlelampje dooft.
Automatic Hold is uitgeschakeld.
Als de auto door Automatic Hold wordt tegen‐
gehouden, dan voor het uitschakelen tevens
het rempedaal indrukken.
Storing Auto bij uitval of storing van de parkeerrem
met bijv. een wielkeg tegen wegrollen beveili‐
gen wanneer hij wordt verlaten.
Na een stroomonderbreking
Ingebruikneming1.Gereedheid inschakelen.2. Schakelaar bij ingedrukt rempedaal of
ingeschakelde keuzehendelstand P uit‐
trekken en vervolgens indrukken.
Het in bedrijf stellen kan enkele seconden du‐
ren. Eventuele geluiden zijn normaal.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel dooft zodra de parkeerrem
weer gebruiksklaar is.
Seite 107RijdenBediening107
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Keuzehendelstand N inschakelen1.Rempedaal indrukken.2.Start/stop-knop indrukken. De starter moet
hoorbaar aanslaan. Start/stop-knop inge‐
drukt houden.3.Unlock-toets op de keuzehendel indrukken
en de keuzehendel in stand N zetten en zo
laten staan tot stand N in het instrumen‐
tenpaneel wordt weergegeven.
Desbetreffende Check-Control-melding
wordt weergegeven.4.Start/Stop-knop en keuzehendel loslaten.5.Rem loslaten zodra de startmotor stopt.6.De auto uit de gevarenzone manoeuvreren
en vervolgens tegen wegrollen beveiligen.
Launch Control
Principe Launch Control maakt bij het wegrijden op
stroef wegdek een optimale acceleratie moge‐
lijk.
Algemeen
Het gebruik van Launch Control leidt tot vroeg‐
tijdige slijtage van onderdelen, omdat deze
functie een zeer hoge belasting voor de auto
vormt.
Launch Control niet tijdens het inrijden, zie pa‐
gina 252, gebruiken.
Ter ondersteuning van de rijstabiliteit de dyna‐
mische stabiliteitscontrole DSC zo spoedig
mogelijk weer inschakelen.
Een geoefende bestuurder kan in de modus
DSC OFF mogelijk betere acceleratiewaarden
realiseren.
Voorwaarden
Launch Control is beschikbaar bij bedrijfs‐
warme motor, dus na een ononderbroken rit
van minstens 10 km.
Bij het wegrijden met Launch Control niet stu‐
ren.
Wegrijden met Launch Control
Bij draaiende motor:1. Toets indrukken.
Het instrumentenpaneel geeft TRACTION
weer en het controlelampje voor DSC OFF
gaat aan.2.Keuzehendelstand S inschakelen.3.Met de linkervoet krachtig het rempedaal
intrappen.4.Gaspedaal tot voorbij de weerstand van de
volgasstand intrappen en ingetrapt hou‐
den, kickdown.
Op het instrumentenpaneel verschijnt een
vlagsymbool.5.Het toerental wordt geregeld. Binnen 3 se‐
conden de rem loslaten.
Voordat Launch Control opnieuw wordt ge‐
bruikt de transmissie ca. 5 minuten laten af‐
koelen.
Launch Control wordt bij nieuw gebruik inge‐
steld op de omgevingsomstandigheden, bijv.
nat wegdek.
Rijbelevingsschakelaar
Principe
De rijbelevingsschakelaar beïnvloedt de rijdy‐
namiek-eigenschappen van de auto. Via ver‐
schillende rijmodi kan de auto afhankelijk van
de situatie worden aangepast.
De volgende systemen worden beïnvloed:
▷Motorkarakteristiek.▷Steptronic versnellingsbak.▷Dynamische schokdempercontrole.▷Luchtvering.▷Actieve stabilisatie tegen overhellen.▷Integraal-actieve besturing.▷Weergave op het instrumentenpaneel.Seite 115RijdenBediening115
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety
In-/uitschakelen
Sommige Intelligent Safety systemen worden
bij iedere start automatisch geactiveerd. Som‐
mige Intelligent Safety-systemen worden ge‐
activeerd overeenkomstig de laatste instelling.
ToetsStatusToets brandt groen: alle Intelligent
Safety-systemen zijn ingeschakeld.Toets brandt oranje: enkele Intelli‐
gent Safety-systemen zijn uitge‐
schakeld.Toets brandt niet: enkele Intelligent
Safety-systemen zijn uitgeschakeld.
Toets indrukken:
Het menu naar de Intelligent Safety-
systemen wordt weergegeven.
Als alle Intelligent Safety-systemen uitgescha‐
keld zijn, worden nu alle systemen ingescha‐
keld.
"INDIVIDUAL configureren": afhankelijk van de
uitvoering kunnen de Intelligent Safety-syste‐
men afzonderlijk geconfigureerd worden. De
individuele instellingen worden geactiveerd en
opgeslagen voor het momenteel gebruikte be‐
stuurdersprofiel. Zodra in het menu een instel‐
ling wordt gewijzigd, worden alle instellingen
van het menu geactiveerd.
Toets herhaaldelijk indrukken. Er
wordt tussen de volgende instellingen
gewisseld:
"ALL ON": alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld. Voor de subfuncties,
zoals Instelling voor moment van waarschu‐
wing, worden basisinstellingen geactiveerd.
"INDIVIDUAL": de Intelligent Safety-systemen
worden overeenkomstig de individuele instel‐
lingen ingeschakeld.
Enkele Intelligent Safety-systemen kunnen
niet afzonderlijk uitgeschakeld worden.
Toets ingedrukt houden:
Alle Intelligent Safety-systemen wor‐
den uitgeschakeld.
Botsingswaarschuwing met
remfunctie
Principe Het systeem kan helpen om ongevallen te
voorkomen. Indien een ongeval niet vermeden
kan worden, helpt het systeem om de bot‐
singssnelheid te beperken.
Het systeem waarschuwt voor mogelijk bot‐
singsgevaar en remt de auto zo nodig zelfstan‐
dig af.
Het systeem wordt via een camera gestuurd.
Bij uitrusting met actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie, ACC, wordt de bot‐
singswaarschuwing bovendien via de radar‐
sensor van de snelheidsregeling gestuurd.
De botsingswaarschuwing is ook bij gedeacti‐
veerde snelheidsregeling beschikbaar.
Bij het bewust naderen van een voertuig vin‐
den de botsingswaarschuwing en de remin‐
greep later plaats om onjuiste systeemreacties
te voorkomen.Seite 148BedieningVeiligheid148
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij beperking of deactivering van de rijst‐
abiliteitsregelsystemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór
de binnenspiegel vervuild of afgedekt is.▷Wanneer, afhankelijk van de uitrusting, de
radarsensor vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.
Gevoeligheid van de waarschuwingen
Hoe gevoeliger de waarschuwingen worden in‐
gesteld, bijv. het moment van waarschuwing,
hoe meer waarschuwingen worden getoond.
Dit kan ook een toename van het aantal te
vroege waarschuwingen betekenen.
Persoonswaarschuwing met
City-remfunctie
Principe
Het systeem kan helpen om ongevallen met
voetgangers te voorkomen.
Het systeem waarschuwt binnen de bebouwde
kom voor mogelijk botsingsgevaar met voet‐
gangers en bevat een remfunctie.
Het systeem wordt gestuurd via de camera bij
de binnenspiegel.
Algemeen
Het systeem waarschuwt vanaf ca. 10 km/h tot
ca. 60 km/h voor eventueel botsingsgevaar
met voetgangers en ondersteunt met een re‐
mingreep kort voor een botsing.
Daarbij wordt gelet op personen die zich in het
detectiegebied van het systeem bevinden.
Detectiegebied
Het detectiegebied voor de auto bestaat uit
twee delen:
▷Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.▷Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Een botsing dreigt wanneer personen zich in
het centrale gebied bevinden. Voor personen
die zich in het uitgebreide gebied bevinden
wordt alleen gewaarschuwd wanneer zij zich in
de richting van het centrale gebied bewegen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Weergaven en waarschuwingen ontslaan
u niet van uw eigen verantwoording. In verband
met systeembeperkingen kunnen waarschu‐
wingen of reacties door het systeem niet, te
laat of onjuist worden afgegeven. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
Seite 152BedieningVeiligheid152
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
ToetsStatusToets brandt groen: alle Intelligent
Safety-systemen zijn ingeschakeld.Toets brandt oranje: enkele Intelli‐
gent Safety-systemen zijn uitge‐
schakeld.Toets brandt niet: enkele Intelligent
Safety-systemen zijn uitgeschakeld.
Waarschuwing met remfunctie
Weergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der persoon dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
Rood symbool wordt weergegeven en
er klinkt een signaal.
Direct zelf ingrijpen door remmen of uitwijken.
Remingreep De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt, bij het bedienen van de rem, de maxi‐
male remkracht toegepast. Voorwaarde voor
de ondersteuning van de rembekrachtiging is
het voldoende snel en krachtig indrukken van
het rempedaal.
Daarnaast kan het systeem bij botsingsgevaar
ondersteuning bieden door een remingreep.
De auto kan bij lage snelheid afgeremd worden
tot stilstand.
De remingreep wordt alleen uitgevoerd als de
dynamische stabiliteitscontrole DSC is inge‐
schakeld.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Detectiegebied
Het detectievermogen van de camera is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat er niet of te laat
wordt gewaarschuwd.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Deels niet-zichtbare voetgangers.▷Voetgangers die wegens de gezichtshoek
of contour niet als zodanig herkend wor‐
den.▷Voetgangers buiten het detectiegebied.▷Voetgangers kleiner dan ca. 80 cm.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij deactivering van de rijstabiliteitsregel‐
systemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
of de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.Seite 154BedieningVeiligheid154
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.
Adaptieve remassistent In combinatie met de actieve snelheidsregeling
zorgt dit systeem ervoor, dat de rem bij het af‐remmen in kritieke situaties nog sneller rea‐
geert.
Wegrijassistent Principe
Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.
Wegrijden met wegrij-assistent1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Na bediening van het gaspedaal wordt de auto
op zijn plaats gehouden, totdat wordt wegge‐
reden.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:
▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Seite 172BedieningRijstabiliteitsregelsystemen172
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
afstand bediend in- en uitgeparkeerd worden,
zie pagina 210.
Aanwijzingen Bij het inparkeren daarnaast ook de optische
en akoestische informatie en aanwijzingen van
de PDC, de parkeerassistent en de achteruitrij‐
camera in acht nemen en overeenkomstig rea‐
geren.
Bestanddeel van het systeem is de Park Dis‐
tance Control PDC, zie pagina 191.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen de
auto kunnen de PDC-signaaltoon overstem‐
men.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
Een door de automatische start-stop-functie
afgezette motor wordt bij het activeren van de
parkeerassistent automatisch gestart.Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistent
Ultrasone sensoren
Met de vier ultrasone sensoren aan de zijkant,
pijl, en de ultrasone sensoren van de PDC in de
bumpers worden de parkeerruimten opgeme‐
ten en de afstanden tot obstakels bepaald.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden, zie pa‐
gina 320.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minimaal 30 cm op de
sensoren spuiten.▷Niets op de sensoren plakken.
Voorwaarden
Voor het opmeten van parkeerruimten
▷Recht vooruitrijden tot ca. 35 km/h.▷Maximale afstand tot de rij geparkeerde
auto's: 1,5 m.Seite 206BedieningRijhulpsystemen206
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Afstand tot de parkeerruimte, max. 2 m,
pijl 2.▷De bestuurder bevindt zich met de
BMW displaysleutel bij het op afstand be‐
diend parkeren buiten de auto.
Maximale afstand tot de auto:▷Achter de auto, ca. 3–4 m, pijl 3.▷Opzij van de auto, ca. 1,5 m, pijl 4.▷Helling max. 5 %.▷Geen duplexgarages.
Vooruit inparkeren Bij het vooruitrijden voert het systeem eventu‐
eel geringe stuurcorrecties uit.
1.Vooruit, in het midden en recht naar de
parkeerruimte toerijden en op een afstand
van ten hoogste 2 m stoppen.2.Parkeerrem inschakelen en rijden-stand-
by met de start-stop-toets uitschakelen.3.Alle inzittenden uitstappen laten en de por‐
tieren sluiten.4.Evt. display van BMW displaysleutel in‐
schakelen en displayvergrendeling ophef‐
fen, zie pagina 56.
Op de BMW displaysleutel omschakelen
naar het menu: "Afstandsbest. parker."5. De toets aan de zijkant van de BMW dis‐
playsleutel gedurende de hele inparkeer‐
procedure ingedrukt houden.6.Wachten tot rijden-stand-by op het display
weergegeven wordt. Eventueel tekstmel‐
dingen in acht nemen.7."Engine Start": button aanraken. De motor
wordt gestart.8.Om de inparkeerprocedure te starten: op
het display het pijlsymbool voor vooruitrij‐
den aanraken of het autosymbool lang‐
zaam naar voren slepen.
Toets ingedrukt houden: de auto ver‐
plaatst zich zolang de toets wordt inge‐
drukt. De toets bij obstakels in het rijg‐
edeelte loslaten, om de auto te kunnen
stoppen.
Voor manoeuvreerbewegingen: pijlsym‐
bool voor achteruitrijden aanraken of auto‐
symbool langzaam naar achteren slepen.9.Als het inparkeren is voltooid de toets aan
de zijkant van de BMW displaysleutel losla‐
ten of de betreffende button op het display
aanraken. De auto stopt.
Auto vergrendelen.
De parkeerrem wordt ingeschakeld en de
gereedheid uitgeschakeld.
Parkeerprocedure afbreken,
onderbreken, voortzetten
Parkeerprocedure afbreken of onderbreken:
de toets loslaten. De auto stopt met een
noodstop.
Parkeerprocedure voortzetten:
de toets bin‐
nen 30 seconden opnieuw indrukken.
Achteruit uitparkeren Bij het achteruitrijden rijdt de auto rechtuit,
zonder te sturen, naar achteren.
1.Evt. display van BMW displaysleutel in‐
schakelen en displayvergrendeling ophef‐
fen, zie pagina 56.2.Auto ontgrendelen.3.Op de BMW displaysleutel omschakelen
naar het menu: "Afstandsbest. parker."4. De toets aan de zijkant van de BMW dis‐
playsleutel gedurende de hele uitparkeer‐
procedure ingedrukt houden.5.Wachten tot rijden-stand-by op het display
weergegeven wordt. Eventueel tekstmel‐
dingen in acht nemen.6."Engine Start": button aanraken. De motor
wordt gestart.7.Om de uitparkeerprocedure te starten: op
het display het pijlsymbool voor achteruit‐
rijden aanraken of het autosymbool lang‐
zaam naar achteren slepen.Seite 212BedieningRijhulpsystemen212
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15