Radarsensor schoon en vrij houden.In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken:
Het menu naar de Intelligent Safety-
systemen wordt weergegeven.
Als alle Intelligent Safety-systemen uitgescha‐
keld zijn, worden nu alle systemen ingescha‐
keld.
"INDIVIDUAL configureren": afhankelijk van de
uitvoering kunnen de Intelligent Safety-syste‐
men afzonderlijk geconfigureerd worden. De
individuele instellingen worden geactiveerd en
opgeslagen voor het momenteel gebruikte be‐
stuurdersprofiel. Zodra in het menu een instel‐
ling wordt gewijzigd, worden alle instellingen
van het menu geactiveerd.
Toets herhaaldelijk indrukken. Er
wordt tussen de volgende instellingen
gewisseld:
"ALL ON": alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld. Voor de subfuncties
worden basisinstellingen geactiveerd.
"INDIVIDUAL": de Intelligent Safety-systemen
worden overeenkomstig de individuele instel‐
lingen ingeschakeld.
Enkele Intelligent Safety-systemen kunnen
niet afzonderlijk uitgeschakeld worden.
Toets ingedrukt houden:
Alle Intelligent Safety-systemen wor‐
den uitgeschakeld.ToetsStatusToets brandt groen: alle Intelligent
Safety-systemen zijn ingeschakeld.Toets brandt oranje: enkele Intelli‐
gent Safety-systemen zijn uitge‐
schakeld.Toets brandt niet: enkele Intelligent
Safety-systemen zijn uitgeschakeld.
Waarschuwingstijdstip instellen
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Intelligent Safety"4."Botswaarschuwing"5.Gewenste instelling selecteren.
Het geselecteerde tijdstip wordt opgeslagen
voor het momenteel gebruikte bestuurder‐
sprofiel.
Waarschuwing met remfunctie
Weergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der voertuig dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
SymboolMaatregelSymbool brandt rood: vooralarm.
Remmen en afstand vergroten.Symbool knippert rood en er klinkt
een signaal: acute waarschuwing.
Oproep om in te grijpen door rem‐
men en evt. uitwijken.Seite 150BedieningVeiligheid150
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Vooralarm
Een vooralarm wordt bijv. gegeven bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe af‐
stand tot een voorligger.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen.
Acute waarschuwing met remfunctie
Een acute waarschuwing wordt gegeven bij di‐
rect botsingsgevaar als de auto met een rela‐
tief groot snelheidsverschil een ander object
nadert.
De bestuurder moet bij acute waarschuwing
zelf ingrijpen. Bij botsgevaar wordt de bestuur‐
der evt. door een automatische remingreep ondersteund.
Een acute waarschuwing kan ook zonder voor‐
afgaand vooralarm worden geactiveerd.
Remingreep, City-remfunctie De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt, bij het bedienen van de rem, de maxi‐
male remkracht toegepast. Voorwaarde is het
voldoende snel en krachtig indrukken van het
rempedaal.
Daarnaast kan het systeem bij botsingsgevaar
eventueel ondersteuning bieden door een au‐
tomatische remingreep.
De auto kan bij lage snelheid afgeremd worden
tot stilstand.
De remingreep vindt plaats tot ca. 80 km/h.
De remingreep wordt alleen uitgevoerd als de
dynamische stabiliteitscontrole DSC is inge‐
schakeld.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.Met radarsensor en actieve
snelheidsregeling: remingreep
De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt, bij het bedienen van de rem, de maxi‐
male remkracht toegepast. Voorwaarde is het
voldoende snel en krachtig indrukken van het
rempedaal.
Daarnaast kan het systeem bij botsingsgevaar
ondersteuning bieden door een automatische
remingreep.
De auto kan tot stilstand worden afgeremd.
De remingreep wordt alleen uitgevoerd als de
dynamische stabiliteitscontrole DSC is inge‐
schakeld.
Boven ca. 210 km/h vindt de remingreep plaats
in de vorm van een korte eerste aanremming.
Er vindt geen automatische vertraging plaats.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Detectiegebied Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat de systeemre‐
acties niet of te laat plaatsvinden.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:Seite 151VeiligheidBediening151
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergave
Waarschuwing bij gevaar voor
personen of dieren
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der persoon of dier dreigt, wordt in het instru‐
mentenpaneel en in het Head-Up Display een
waarschuwingssymbool weergegeven.
Hoewel vorm en warmteuitstraling worden ge‐
evalueerd, kan loos alarm niet worden uitge‐
sloten.
Waarschuwingsbereik voor de auto
Het waarschuwingsbereik voor de persoons‐
waarschuwing bestaat uit twee delen:
▷Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.▷Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Bij de dierwaarschuwing wordt er geen onder‐
scheid gemaakt tussen het centrale en het uit‐
gebreide gebied.
Het gehele gebied volgt de voertuigrichting in
overeenstemming met de stuuruitslag en ver‐
andert met de rijsnelheid. Bij toenemende
snelheid wordt het gebied bijv. langer en bre‐
der.
SymbolenSymboolBetekenisPersoonswaarschuwing.Dierwaarschuwing.Symbool
brandt rood.Vooralarm: zelf ingrijpen
door remmen of uitwijkenSymbool knip‐
pert rood en er
klinkt een sig‐
naal.Acute waarschuwing: direct
zelf ingrijpen door remmen
of uitwijken.
Het weergegeven symbool geeft de zijde van
het wegdek aan waar de persoon of het dier is
herkend.
Vooralarm
Vooralarm voor personen wordt weergegeven
als een persoon in het centrale gedeelte direct
voor de auto en links of rechts in het uitge‐
breide gebied wordt herkend.
Vooralarm voor dieren wordt weergegeven als
een dier voor de auto herkend wordt.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen.
Acute waarschuwing Acute waarschuwing wordt weergegeven als
een persoon of dier in de onmiddellijke omge‐
ving voor de auto herkend wordt.
De bestuurder moet bij een acute waarschu‐
wing direct zelf ingrijpen.
Weergave in het Head-Up Display
De waarschuwing wordt gelijktijdig in het
Head-Up Display en in het instrumentenpaneel
weergegeven.
Seite 157VeiligheidBediening157
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Preventie aanrijding van
achteren
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken het gebied achter de auto.
Als zich van achteren een voertuig met een
overeenkomstige snelheid nadert, reageert het
systeem als volgt:
▷Om het achteropkomende verkeer te waar‐
schuwen worden bij een dreigende aanrij‐
ding van achteren de alarmknipperlichten
ingeschakeld.▷Active Protection: als een aanrijding onver‐
mijdbaar lijkt, worden PreCrash-functies
geactiveerd.
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch gedeactiveerd:
▷Bij achteruitrijden.▷Bij bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen
of fietsendrager.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Als de snelheid van het naderende voertuig
zeer laag is.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.Seite 168BedieningVeiligheid168
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
Om onterechte waarschuwingen te beperken,
het automatisch inschakelen van de PDC bij
herkende obstakels eventueel uitschakelen,
bijv. in de wasstraat, zie pagina 192.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Een wit symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de sensoren
wordt donker weergegeven op het
Control Display.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Zonder Surround View:
achteruitrijcamera
Principe
De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Achteruitrijcamera
Camera
De cameralens zit in de handgreeplijst van de
kofferklep.
Door vuil kan de beeldkwaliteit minder worden.
Cameralens reinigen, zie pagina 320.
Seite 196BedieningRijhulpsystemen196
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Maximumsnelheid van winterbanden
Als de maximumsnelheid van de auto hoger is
dan de snelheid die voor de winterbanden is
toegestaan, moet een overeenkomstige stic‐
ker in het zicht van de bestuurder worden aan‐
gebracht. De sticker is verkrijgbaar bij een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Bij het rijden met winterbanden de daarbij toe‐
gestane maximumsnelheid in acht nemen.
Banden met noodloopeigenschappen
Als de auto is uitgerust met banden met nood‐
loopeigenschappen voor de eigen veiligheid
alleen deze gebruiken. Ingeval van pech staat
geen reservewiel ter beschikking. Meer infor‐
matie is bij een Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist verkrijgbaar.
Voor- en achterwielen vervangen Op de voor- en achteras ontstaan vanwege de
verschillende rijomstandigheden verschillende
slijtagepatronen. Om een gelijkmatige slijtage
te verkrijgen kunnen de voor- en achterwielen
onderling worden verwisseld. Meer informatie
is bij een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist verkrijgbaar. Na het verwisselen de
bandenspanning controleren en eventueel cor‐
rigeren.
Bij auto's met verschillende bandmaten of
velgmaten aan de voor- en achteras is een der‐
gelijke wissel niet toegestaan.
Opslag Verwijderde wielen of banden moeten koel,
droog en zo mogelijk in het donker worden be‐
waard.
Bescherm banden tegen olie, vet en brandstof.
De op de zijkant van de band weergegeven
maximumbandenspanning niet overschrijden.Banden met
noodloopeigenschappen
Aanduiding
RSC-codering op de zijwand van de band.
De wielen bestaan uit n beperkte mate zelfdra‐
gende banden en speciale velgen.
Door de versteviging van de zijwand kan er met
de band bij verlies van bandenspanning nog
beperkt worden doorgereden.
Aanwijzingen voor het doorrijden met banden‐
pech in acht nemen.
Vervangen van banden met
noodloopeigenschappen
Voor uw eigen veiligheid alleen banden met
noodloopeigenschappen gebruiken. Ingeval
van pech staat geen reservewiel ter beschik‐
king.
Neem voor meer informatie contact op met de
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Bandenpech verhelpen
Veiligheidsmaatregelen
▷Auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste onder‐
grond parkeren.▷Alarmknipperlichten inschakelen.▷Auto beveiligen tegen wegrollen, daarvoor
de parkeerrem vastzetten.Seite 283Wielen en bandenMobiliteit283
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Lampen en verlichtingenAlgemeen
Lampen en verlichting dragen in hoge mate bij
aan de verkeersveiligheid.
Alle lampen en lichten zijn van LED-techniek of
lasertechniek voorzien.
De fabrikant van de auto adviseert bij een de‐
fect de desbetreffende werkzaamheden door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist te laten uitvoeren.
Aanwijzingen
Lampen en verlichtingen WAARSCHUWING
Gebundeld laserlicht kan het netvlies van
de ogen irriteren of blijvend beschadigen. Er
bestaat kans op letsel. De fabrikant van de
auto raadt aan om werkzaamheden aan de ver‐
lichtingsinstallatie, inclusief het vervangen van
lampjes, door een Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist te laten uitvoeren.◀
LED-lampen
Sommige uitrustingsvarianten hebben achter
een afdekking LED-lampen als lichtbron.
Deze zijn verwant met de gewone lasers en
worden als lichtemitterende diode van klasse 1
gekenmerkt.
WAARSCHUWING
Te intensieve helderheid kan het netvlies
van de ogen irriteren of beschadigen. Er be‐
staat kans op letsel. Niet rechtstreeks in de
koplamp of andere lichtbronnen kijken. Afdek‐
kingen van LED's niet verwijderen.◀
Koplampglazen Bij koel of vochtig weer kunnen de voertuigver‐
lichtingsunits aan de binnenzijde beslaan. Bij
rijden met ingeschakeld licht verdwijnt dewasem na korte tijd. Het koplampglas hoeft
niet te worden vervangen.
Als zich ondanks ingeschakelde koplampen in
toenemende mate vocht vormt, bijv. in de vorm
van waterdruppels in de lamp, adviseert de fa‐
brikant van uw auto de koplampen door een
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist te
laten controleren.
Wielen vervangen AanwijzingenBij runflat-banden of het gebruik van plakmid‐
delen is het niet noodzakelijk om het wiel direct
te wisselen bij spanningsverlies in het geval
van pech.
Het juiste gereedschap voor het verwisselen
van wielen vindt u als toebehoren bij een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere ge‐
kwalificeerde Service Partner of specialist.
Kriksteunpunten
De kriksteunpunten bevinden zich op de aan‐
gegeven posities.
Reservewiel
Veiligheidsmaatregelen
▷De auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste onder‐
grond parkeren. Alarmknipperlichten in‐
schakelen.Seite 306MobiliteitVervangen van onderdelen306
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Hulp in geval van pechUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Waarschuwingsknipperlicht
De toets bevindt zich in de middenconsole.
Intelligente noodoproep
Principe Via dit systeem kan in noodsituaties een nood‐
oproep worden verzonden.
Algemeen
SOS-toets uitsluitend bij noodgevallen gebrui‐
ken.
Ook als er geen noodoproep via BMW mogelijk
is, kan het zijn dat een noodoproep naar een
openbaar alarmnummer tot stand wordt ge‐
bracht. Dit is onder andere afhankelijk van het
mobiele netwerk en de nationale wetgeving.
De noodoproep kan om technische redenen
onder ongunstige omstandigheden niet wor‐
den gegarandeerd.
Overzicht
SOS-toets in de dakhemel.
Voorwaarden
▷In de auto geïntegreerde SIM-kaart is ge‐
activeerd.▷Gereedheid is ingeschakeld.▷Noodoproepsysteem is bedrijfsklaar.
Noodoproep versturen
1.Afsluitklep aantippen.2.SOS-toets ingedrukt houden tot de LED
van de microfoon groen brandt.▷LED brandt groen: noodoproep geacti‐
veerd.
Als een onderbrekingsvraag op het display
wordt weergegeven, kan de noodoproep
worden afgebroken.Seite 311Hulp in geval van pechMobiliteit311
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15