Een acute waarschuwing kan ook zonder voor‐
afgaand vooralarm worden geactiveerd.
Remingreep De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
Handgeschakelde versnellingsbak: bij een re‐
mingreep tot stilstand is het mogelijk dat de
motor uitgeschakeld wordt.
De remingreep vindt alleen plaats wanneer de
dynamische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld en de dynamische tractiecontrole niet is
geactiveerd.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Detectiegebied
Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat de systeemre‐
acties niet of te laat plaatsvinden.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij beperking of deactivering van de rijst‐
abiliteitsregelsystemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer, al naar gelang de uitvoering, het
zichtveld van de camera in de spiegel of de
radarsensor verontreinigd of bedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.
Gevoeligheid van de waarschuwingen
Hoe gevoeliger de waarschuwingen worden in‐
gesteld, bijv. het moment van waarschuwing,
hoe meer waarschuwingen worden getoond.
Dit kan ook een toename van het aantal valse
waarschuwingen betekenen.
Botsingswaarschuwing metremfunctie
Principe
Het systeem kan helpen om ongevallen te
voorkomen. Indien een ongeval niet vermeden
kan worden, helpt het systeem om de bot‐
singssnelheid te beperken.
Het systeem waarschuwt voor mogelijk bot‐
singsgevaar en remt de auto zo nodig zelfstan‐
dig af.
De automatische remingreep wordt uitgevoerd
met een beperkte remkracht en voor een be‐
perkte duur.
Seite 116BedieningVeiligheid116
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Bij uitrusting met actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie wordt de botsingswaar‐
schuwing via de radarsensor van de snelheids‐
regeling gestuurd.
De botsingswaarschuwing is ook bij gedeacti‐
veerde snelheidsregeling beschikbaar.
Bij het bewust naderen van een voertuig vin‐
den de botsingswaarschuwing en de remin‐
greep later plaats om onjuiste systeemreacties
te voorkomen.
Algemeen
Het systeem waarschuwt vanaf ca. 5 km/h in
twee fasen voor mogelijk botsingsgevaar met
andere voertuigen. Het moment van deze
waarschuwingen kan afhankelijk van de ac‐
tuele rijsituatie variëren.
Detectiegebied
Er wordt rekening gehouden met objecten,
mits gedetecteerd door het systeem.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Weergave en waarschuwingen ontslaan
u niet van uw eigen verantwoording. In verband
met systeembeperkingen kunnen waarschu‐
wingen of reacties door het systeem niet, te
laat of onjuist worden afgegeven. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door systeembeperkingen kunnen bij het
slepen/wegslepen met geactiveerde Intelligent
Safety-systemen storingen van afzonderlijke
functies optreden, bijv. botswaarschuwing met
remfunctie. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Voor het slepen/wegslepen alle Intelligent Sa‐
fety-systemen uitschakelen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety-toets
Radarsensor Om voorliggende voertuigen te detecteren,
bevat de bumper een radarsensor.
Radarsensor schoon en vrij houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Seite 117VeiligheidBediening117
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Grenzen van het systeem
Detectiegebied Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat de systeemre‐
acties niet of te laat plaatsvinden.
Het volgende wordt bijv. mogelijkerwijs niet
herkend:▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.▷Voetgangers.▷Stilstaande objecten.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij beperking of deactivering van de rijst‐
abiliteitsregelsystemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer de radarsensor vervuild of afge‐
dekt is.
Gevoeligheid van de waarschuwingen
Hoe gevoeliger de waarschuwingen worden in‐
gesteld, bijv. het moment van waarschuwing,
hoe meer waarschuwingen worden getoond.
Dit kan ook een toename van het aantal valse
waarschuwingen betekenen.
Persoonswaarschuwing met
City-remfunctie
Principe Het systeem kan helpen om ongevallen metvoetgangers te voorkomen.
Het systeem waarschuwt binnen de bebouwde
kom voor mogelijk botsingsgevaar met voet‐
gangers en bevat een remfunctie.
Het systeem wordt gestuurd via de camera bij
de binnenspiegel.
Algemeen
Het systeem waarschuwt in voldoende heldere
omstandigheden vanaf ca. 10 km/h tot ca.
60 km/h voor eventueel botsingsgevaar met
voetgangers en grijpt in met bediening van de
remmen kort voor een botsing.
Daarbij wordt gelet op personen die zich in het
detectiegebied van het systeem bevinden.
Detectiegebied
Het detectiegebied voor de auto bestaat uit
twee delen:
▷Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.▷Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Een botsing dreigt wanneer personen zich in
het centrale gebied bevinden. Voor personen
die zich in het uitgebreide gebied bevinden
wordt alleen gewaarschuwd wanneer zij zich in
de richting van het centrale gebied bewegen.
Seite 119VeiligheidBediening119
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
▷Als de begrenzingslijnen door objecten be‐
dekt zijn.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Bij sterk tegenlicht.▷Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers, vig‐
netten enz. bedekt is.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.
Rijstrookwisselmelding
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken vanaf ca. 20 km/h de ruimte achter en
naast de auto.
Bij enkele uitrustingen zijn de radarsensor
vanaf ca. 50 km/h actief.
Het systeem laat zien wanneer zich voertuigen
in de dode hoek bevinden, pijl 1, of op de
naastgelegen rijstrook van achteren naderen,
pijl 2.
De lamp in de buitenspiegelbehuizing gaat ge‐
dimd branden.
Bij veranderen van rijbaan met ingeschakelde
richtingaanwijzer waarschuwt het systeem in
de eerder genoemde situaties.
Het lampje in de buitenspiegelbehuizing knip‐
pert en het stuurwiel trilt.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Waarschuwing veranderen van rijbaan
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
In-/uitschakelen Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.Seite 123VeiligheidBediening123
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Overzicht
Toetsen op stuurwielToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, onderbre‐
ken, zie pagina 136Snelheid oproepen, zie pagina 138Afstand verkleinen, zie pagina 137Afstand vergroten, zie pagina 137Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 137
De volgorde van de toetsen varieert afhankelijk
van de landspecifieke of gekozen speciale uit‐
rusting.
Radarsensor
Om voorliggende voertuigen te detecteren,
bevat de bumper een radarsensor.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
Snelheidsregeling kan worden gebruikt.
De dynamische stabiliteitscontrole DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Uitschakelen
Bij uitschakelen in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
Toets op het stuurwiel indrukken.▷Bij ingeschakeld systeem: tweemaal in‐
drukken.▷Bij onderbroken werking: eenmaal indruk‐
ken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken Bij geactiveerde toestand toets in het
stuurwiel indrukken.
Bij onderbreken in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:
▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als de dynamische tractiecontrole DTC
wordt geactiveerd of DSC wordt gedeacti‐
veerd.▷Als DSC regelt.▷Als met de rijbelevingsschakelaar SPORT+
wordt geactiveerd.▷Als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
en het bestuurdersportier worden ge‐
opend.▷Als het systeem reeds lang geen objecten
herkent, bijv. op weinig bereden routes
zonder randbegrenzing.Seite 136BedieningRijcomfort136
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Gekozen afstand, zie pagina 139, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Afstand vergroten Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 139, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Gewenste snelheid en afstand
oproepen
Tijdens het rijden Met ingeschakeld systeem de toets
indrukken.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van het contact.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
in oranje: geen automatisch wegrijden.
Om automatisch te accelereren tot de ge‐
wenste snelheid, kort het gaspedaal bedie‐
nen of de RES-toets indrukken.
Roulerende balken in de afstandsindicatie ge‐
ven aan dat het voertuig in het detectiegebied
van de radarsensor weggereden is.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
stand gebracht en staat achter een ander voer‐
tuig:1. Toets indrukken, om een opgesla‐
gen gewenste rijsnelheid op te roepen.2.Rem loslaten.3.Kort het gaspedaal bedienen, RES-toets of
tuimelschakelaar indrukken, als het voer‐
tuig voor u wegrijdt.
Omschakelen tussen
snelheidsregeling met/zonder
afstandsregeling
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op voorlig‐
gend verkeer, maar houdt de opgeslagen snel‐
heid aan. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. Gewenste rijsnelheid aan de verkeers‐
situatie aanpassen en eventueel remmen.◀
Omschakelen naar snelheidsregeling zonder
afstandsregeling:
Toets indrukken en ingedrukt houden
of
Toets indrukken en ingedrukt houden.
Om terug te schakelen naar snelheidsregeling
met afstandsregeling, de toets nogmaals kort
indrukken.
Na het omschakelen wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid
▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.Seite 138BedieningRijcomfort138
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
Snelheidsregeling
Principe De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:
▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.Seite 141RijcomfortBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Park Distance Control PDCPrincipe
PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐ ren van een object achter of, bij overeenkom‐
stige uitrusting met PDC vóór, ook voor de
auto, wordt gemeld door:▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Bij overeenkomstige uitvoering: obstakels aan
de zijkant van de auto die door de sensoren
van de parkeerassistent worden herkend kun‐
nen eveneens door de PDC worden gemeld.
Zie Flankbescherming, zie pagina 146.
Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:
▷Bij de sensoren voor en de beide hoeksen‐
soren achter bij ca. 60 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij een dreigende botsing.▷Met parkeerassistent: bij de sensoren aan
de zijkant bij ca. 60 cm.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Met PDC vóór: toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren PDC-sensoren op de auto.
Voorwaarden voor een correcte werking
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren niet afdekken, bijv. met stickers,
fietsendragers enz.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
Seite 144BedieningRijcomfort144
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15