Page 193 of 315

Rijden en bediening191Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel sneller rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. na
het intrappen van het gaspedaal, dan
kan de huidige snelheid worden op‐
geslagen en aangehouden door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Vertragen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐ trol geactiveerd is, het stelwiel naar
SET/- gedraaid: de snelheid neemt
continu in grote stappen af, of draai
het meerdere malen kort naar SET/-:
de snelheid neemt in kleine stappen
af.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
door een langzamere voorligger, dan
kan de huidige snelheid worden op‐
geslagen en aangehouden door het
stelwiel naar SET/- te draaien.Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 50 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.
Afstand tot voorligger instellen Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde af‐
stand tot de voorligger te behouden.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.Druk op E, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de af‐
stand tot de voorligger te wijzigen. De
instelling wordt ook getoond op de
bovenste regel van het Driver Infor‐
mation Center.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken op de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐ voeligheid van het alarm van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing.
Page 194 of 315

192Rijden en bedieningVoorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd voor een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.9 Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje "voorligger gede‐
tecteerd" A verschijnt in de snel‐
heidsmeter als het systeem een voor‐
ligger heeft gedetecteerd.
Als dit symbool niet of kort verschijnt, reageert adaptieve cruise control niet
op voorliggers.
Uitschakelen
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
● y in te drukken.
● te remmen.
● het koppelingspedaal langer dan vier seconden ingedrukt te hou‐
den.
● de keuzehendel van de automa‐ tische transmissie naar N te zet‐
ten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● er bij snelheden onder 45 km/u of
hoger dan 190 km/u wordt gere‐
den.
● het Traction Control-systeem langer dan 20 seconden werkt.
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling werkt.
● er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object
langs de weg wordt aangetroffen.
in dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden
dat deze vervuild is.
● het preventief remsysteem in werking treedt.
Page 195 of 315

Rijden en bediening193●de radarsensor vervuild is door ijs
of waterfilm.
● er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, motor of het
remsysteem.
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m wit en verschijnt er
een waarschuwingspop-up in het Dri‐ ver Information Centre.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐ stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te deactiveren. De controle‐
lamp m dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan ver‐
oorzaken, waardoor u de macht
over het stuur zou kunnen verlie‐
zen.
● Gebruik de adaptieve cruise con‐
trol niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Hierdoor
neemt het zicht af of is er hele‐
maal geen zicht meer. Bij een
vervuilde sensor, de sensoraf‐
dekking reinigen.
Systeembeperkingen ● Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de
remkracht kan onvoldoende zijn
om een aanrijding te voorkomen.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger te detecteren. Als er dus een
nieuwe voorligger wordt gecon‐
stateerd, kan het systeem de
snelheid verhogen in plaats van
te remmen.
Page 196 of 315

194Rijden en bediening● De adaptieve cruise control ne‐geert tegemoetkomend verkeer.
● De adaptieve cruise control remt niet voor stilstaande voertuigen,
voetgangers of dieren.
Bochten
De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de hui‐ dige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht of
als de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer constateert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een
bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Ditremniveau is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Snelwegen
Pas op snelwegen de ingestelde
snelheid aan de omstandigheden en
het weer aan. Bedenk altijd dat de
adaptieve cruise control een beperkt
zichtbereik, een beperkte remkracht
en een bepaalde reactietijd heeft
waarin wordt geverifieerd of een voer‐
tuig zich al dan voor u bevindt. De
adaptieve cruise control is mogelijk
niet in staat om de auto tijdig af te
remmen om aanrijdingen te vermij‐
den met veel langzamer rijdende
voorliggers of na een rijstrookwissel.
Dit geldt met name bij hoge snelhe‐
den of als het zicht door de weersom‐ standigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise con‐
trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid ac‐
celereren. Verlaag daarom de snel‐
heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.
Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het mo‐
ment dat deze zich volledig op uw pad
bevindt. Wees alert en gereed om te
remmen als sneller remmen noodza‐
kelijk is.
Page 197 of 315

Rijden en bediening195Bij heuvels en aanhangers
De systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden of bij het
trekken van een aanhanger hangen
af van de rijsnelheid, de belading, de
verkeersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden, met
name met aanhanger, kan het nodig
zijn om te remmen om uw snelheid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het is niet aanbevolen
om bij het trekken van een aanhanger
op steile hellingen de adaptieve
cruise control te gebruiken.
Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de fa‐
bricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het sys‐teem daarom niet gebruiken. De
voorbumper kan nog intact lijken,
maar de sensor die erachter ligt,
kan verschoven zijn en onjuist re‐
ageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de po‐
sitie van de adaptieve cruise con‐
trol sensor te controleren en corri‐ geren.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 131.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan ver‐
schijnt er een melding in het Driver Information Center.
Page 198 of 315

196Rijden en bedieningBoordinformatie 3 125.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 131 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie hier‐
onder).
Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, zijn er twee varianten van de frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 189.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
op auto's met traditionele cruise
control of geen 3 186.
Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om voertui‐
gen te vinden die zich op een afstand van max. 150 m direct voor u bevin‐
den.
Inschakelen
Frontaanrijdingswaarschuwing werkt
automatisch bij snelheden boven
wandelsnelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke instellingen 3 131.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het systeem kan op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Page 199 of 315

Rijden en bediening197
Druk op E; de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐ ter. Druk opnieuw op E om de ge‐
voeligheid van het systeem te wijzi‐ gen. De instelling wordt ook getoond
op de bovenste regel van het Driver
Information Center.Let op: de instelling voor de gevoelig‐
heid van het alarm wordt gedeeld met
de afstand tot voorligger van de adap‐ tieve cruise control. Door de gevoe‐
ligheid van de waarschuwing te wijzi‐
gen, wordt dus ook de afstand tot
voorligger van de adaptieve cruise
control gewijzigd.
De bestuurder alarmeren
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een
ander voertuig te snel nadert en er een botsing dreigt, verschijnt het bot‐ singswaarschuwingssymbool op het
Driver Information Center. Tegelijker‐
tijd klinkt er een geluidssignaal.
Trap het rempedaal in als de situatie
dit vereist.
Page 200 of 315

198Rijden en bedieningInstellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 131.
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐
bruikt het camerasysteem in de voor‐
ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 m direct voor u bevinden.
Inschakelen
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u , als deze niet is gedeac‐
tiveerd via V; zie hieronder.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het systeem kan op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Druk op V; de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐
ter. Druk opnieuw op V om de ge‐
voeligheid van het systeem te wijzi‐
gen.
De bestuurder alarmeren
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.
Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een
ander voertuig te snel nadert en er een botsing dreigt, verschijnt het bot‐ singswaarschuwingssymbool op het
Driver Information Center.
Tegelijkertijd klinkt er een geluidssig‐ naal. Trap het rempedaal in als de si‐
tuatie dit vereist.