Page 161 of 315

Klimaatregeling159
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde tem‐
peratuur de motor vanuit een Auto‐
stop opnieuw worden gestart of een
Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 167.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● Druk op V. De LED in de knop
brandt om activering aan te ge‐
ven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus terug te
gaan: AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 131.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor
loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐ schakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 167.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen. Wan‐
neer u een instelling verandert, wordt de automatische modus gedeacti‐veerd.
Page 162 of 315

160KlimaatregelingLuchtdebiet Z
Druk op de onderste knop om de ven‐
tilatorsnelheid te verlagen of op de
bovenste knop om deze te verhogen,
zoals afgebeeld in de illustratie. U
herkent de aanjagersnelheid aan het
aantal segmenten op het display.
Wanneer u de onderste toets inge‐
drukt houdt: de aanjager en koeling
worden uitgeschakeld.
Wanneer u de bovenste toets inge‐
drukt houdt: de aanjager draait met
de maximumsnelheid.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De LED in de
knop brandt om activering aan te ge‐ ven.l:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de led in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C. Stop/Start-sys‐
teem 3 167.
Op het display verschijnt ACON wan‐
neer de koeling aanstaat of ACOFF
wanneer de koeling uitstaat.
U kunt de koelwerking na het starten
van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 131.
Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven.
Page 163 of 315

Klimaatregeling161Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant aandampt,moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 131.
Hulpverwarming
Luchtverwarming Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die automatisch aanslaat
om de lucht in de passagiersruimte
sneller op te warmen.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
U opent het rooster door het stelwiel
naar B te draaien. Stel de hoeveelheid
lucht bij de roosteruitlaat met het stel‐ wiel af.
Page 164 of 315
162Klimaatregeling
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
U sluit het rooster door het stelwiel
naar 7 te draaien.
De luchtroosters voor de passagiers
achterin, bevinden zich links en
rechts achter de voorstoelen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog ven‐ tilatieopeningen onder de voorruit en
de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.
Page 165 of 315
Klimaatregeling163Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest
Page 166 of 315

164Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 165
Controle over de auto ..............165
Sturen ...................................... 165
Starten en bediening .................165
Nieuwe auto inrijden ................165
Contactslotstanden ..................166
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 166
Motor starten ........................... 166
Uitrol-brandstofafsluiter ...........167
Stop/Start-systeem ..................167
Parkeren .................................. 170
Uitlaatgassen ............................. 171
Roetfilter .................................. 171
Katalysator .............................. 172
AdBlue ..................................... 172
Automatische versnellingsbak ...175
Versnellingsbakdisplay ............175
Keuzehendel ........................... 176
Handmatige modus .................177
Elektronische rijprogramma's ..177
Storing ..................................... 177
Stroomonderbreking ................178
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 179Remmen.................................... 179
Antiblokkeersysteem ...............179
Handrem .................................. 180
Remassistentie ........................182
Hellingrem ............................... 182
Rijregelsystemen .......................182
Traction Control .......................182
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 183
Interactief rijsysteem ...............184
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 186
Cruise control .......................... 186
Snelheidsbegrenzer ................187
Adaptieve cruise control ..........189
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 196
Indicatie afstand tot voorligger 199
Actieve noodrem .....................200
Parkeerhulp ............................. 202
Blindehoeksysteem .................209
Achteruitkijkcamera .................210
Verkeersbordherkenning .........212
Lane Departure Warning .........215
Brandstof ................................... 217
Brandstof voor benzinemotoren .....................217
Brandstof voor dieselmotoren . 217Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 217
Brandstof voor rijden op LPG ..218
Tanken .................................... 220
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 225
Trekhaak .................................... 226
Algemene informatie ...............226
Rijgedrag en aanhangertips ....226
Aanhanger trekken ..................227
Aanhangerstabilisatie ..............230
Page 167 of 315

Rijden en bediening165Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Alle systemen
werken tijdens een Autostop, maar er
is een gecontroleerde vermindering in
de stuurbekrachtiging en de voertuig‐
snelheid is verlaagd.
Stop-startsysteem 3 167.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de dy‐
namo worden vergroot. Dit kan door
stationair aanjagen, wat mogelijk
hoorbaar is.
Bij auto’s met een Uplevel-Combi-dis‐
play verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan be‐
stuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Controlelamp c 3 115.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel geheel tot aan de aanslag wordt gedraaid en langer
dan 15 seconden in die stand
wordt gehouden, kan het stuurbe‐
krachtigingssysteem beschadigd
raken en daardoor minder goed
werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Gedurende de inrijperiode kunnen
het brandstof- en motorolieverbruik
hoger zijn en wordt het roetfilter wel‐
licht vaker geregenereerd. Autostop
wordt mogelijk uitgeschakeld om de
accu te kunnen laden.
Dieselpartikelfilter 3 171.
Page 168 of 315

166Rijden en bedieningContactslotstanden0:contact uit1:stuurslot opgeheven, contact uit2:contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3:starten
Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier geopend wordt of ten laatste
tien minuten nadat het contact is uit‐
gezet:
● elektrisch bediende ruiten
● stekkerdozen
Het Infotainmentsysteem blijft van
stroom voorzien en zal 30 minuten
blijven werken of tot de sleutel uit het
contactslot wordt gehaald, onafhan‐
kelijk of een portier geopend wordt of
niet.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
bedien de koppeling.
Automatische versnellingsbak: be‐
dien de rem en zet de keuzehendel in
P of N.
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
korte vertraging totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop, kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.