110Rijden en bediening
■ Audiosysteem
■ Stekkerdozen
De elektrisch bediende ruiten werken maximaal 10 minuten of totdat er een
portier wordt geopend.
Voertuig starten en
stoppen Computers bepalen wanneer de mo‐tor moet draaien. Zo nodig start de
auto als het aandrijvingssysteem in‐
geschakeld is.
Starten Zet de schakelhefboom op P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen en‐
kele andere stand.
Let op
Probeer P niet onderweg in te scha‐
kelen, om schade aan de elektrische
aandrijving te voorkomen. Schakel
P alleen in als de auto stilstaat.
De handzender moet zich in de auto
bevinden. Trap het rempedaal in en
druk op de knop m. Als de handzen‐
der niet in de auto ligt of de zendergeblokkeerd wordt, verschijnt er een
bericht op het Driver Information Cen‐ ter (DIC).
Handzender 3 20.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier, als de auto klaar voor vertrek
is en bij het uitschakelen van het con‐ tact klinkt er een akoestisch wel‐
komst- resp. gereed- resp. afscheids‐
bericht op de instrumentengroep. Op
de instrumentengroep verschijnt een
actieve brandstof- of accumeter, sa‐
men met een akoestisch opstartsein‐
tje als de auto klaar voor vertrek is.
Auto met een bijna ontladen
handzender starten
Als de auto niet start omdat de hand‐
zender bijna ontladen is, verschijnt er
een bericht op het DIC.
Ga als volgt te werk om alsnog te rij‐
den:
1. Open het opbergvak op het instru‐
mentenpaneel en neem de rubbe‐ ren mat weg.
2. Trek de sleutelbaard uit en steek de baard in de sleuf.
3. Trap het rempedaal met de auto in P of N in en druk op het instru‐
mentenbord op de knop m.
Rijden en bediening111
Vervang de batterij van de handzen‐
der zo snel mogelijk.
Vervangen van de accu 3 20.
De auto starten bij lage temperaturen Bij een buitentemperatuur van minder
dan 0 °C wordt het aanbevolen om
het contact in te schakelen als de auto op het stopcontact aangesloten is.
Bij een buitentemperatuur van minder
dan -32 °C moet de auto bij het in‐
schakelen van het contact op het
stopcontact aangesloten zijn.
Opnieuw startenVoorzichtig
Als de auto onderweg opnieuw
moet worden gestart, zet dan de
schakelhefboom op N en druk
twee keer op de knop m zonder het
rempedaal in te trappen. Het aan‐
drijvingssysteem start op geen en‐
kele andere manier.
Elektrische modus 3 112.
Er klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier tij‐
dens het inschakelen van het contact.
Druk altijd op de knop m om het con‐
tact vóór het uitstappen uit te schake‐ len.
Stoppen
Aan/Uit-knop 3 108.
Parkeren Let op
Laat de auto nooit gedurende lan‐
gere perioden in extreme tempera‐
turen zonder te rijden of met de stek‐ ker uit het stopcontact.9 Waarschuwing
■Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Trek altijd de handrem aan.
Trek gedurende ong. een se‐
conde aan schakelaar m.
De elektrische handrem is aan‐
getrokken wanneer controle‐
lamp P oplicht 3 77.
■ Zet de motor af.
■ Als de auto vlak of op een oplo‐ pende helling staat, vóór het uit‐schakelen van het contact de
handrem aantrekken en de keu‐
zehendel op P zetten. Op een
oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Als de auto op een aflopende
helling staat, vóór het uitscha‐
kelen van het contact de hand‐
rem aantrekken en de keuze‐
hendel op P zetten. Bovendien
de voorwielen naar de stoep‐
rand toedraaien.
Schakel de ontsteking uit. Stuur‐
wiel verdraaien totdat het stuur‐
slot vergrendelt. Bij auto's met
automatische versnellingsbak
Rijden en bediening113Verlengingsmodus
actieradius Als de auto aan het eind van de ac‐
tieradius is, schakelt deze over op de
verlengingsmodus actieradius. In
deze secundaire modus wordt de elektriciteit opgewekt door de brand‐
stofmotor. Door deze secundaire
elektrische energiebron neemt de ac‐ tieradius van de auto toe. De auto
blijft in de verlengingsmodus actiera‐
dius rijden totdat u de auto weer aan‐ sluit op een stopcontact om de hoog‐
spanningsaccu weer op te laden en
de elektrische modus weer te hervat‐ ten.
De hoogspanningsaccu blijft iets ver‐
mogen leveren en samenwerken met
de motor voor eventuele vereiste
piekprestaties, zoals bij het nemen
van een steile helling of bij zeer snel
accelereren. De accu wordt niet op‐
geladen en de elektrische actieradius wordt niet door de motor hersteld.
Bij een storing in de hoogspannings‐
accu in de elektrische modus en in de
verlengingsmodus actieradius kan demotor draaien zonder af te slaan om
de benodigde elektriciteit op te wek‐
ken. De storingsindicatielamp brandt.
Storingsindicatielamp 3 76.
Rijmodi In de elektrische of de verlengings‐
modus actieradius zijn nog andere bedrijfsmodi mogelijk.
Druk steeds op RIJMODUS wanneer
de gewenste rijmodus in het Driver
Information Center (DIC) wordt ge‐
markeerd.
Na 3 seconden wordt de nieuwe rij‐modus actief.
Bij de volgende start wordt de auto
weer in de modus Normaal gezet.
Onder bepaalde omstandigheden zijn
sommige rijmodi wellicht niet beschik‐ baar. De niet beschikbare modus
wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en
kan niet worden geselecteerd.
In de modus Sport, Berg of
Stilhouden kan de modus niet blijken
te werken en gaat de auto terug naar
Normaal . De controlelamp gaat uit en
er verschijnt een DIC-bericht.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.
Rijden en bediening1179Waarschuwing
Uitstappen is gevaarlijk als de
schakelhendel niet goed op P
staat en de handrem niet stevig
aangetrokken is. De auto kan in
beweging komen.
Stap niet uit als het aandrijvings‐ systeem nog werkt, de auto kan
plotseling in beweging komen. U
of anderen kunt/kunnen letsel op‐
lopen. Trek altijd de handrem aan
en zet de schakelhendel op P om
te voorkomen dat de auto in be‐
weging komt, zelfs als u op een ef‐ fen ondergrond staat.
Zet de schakelhendel voor het starten
van het aandrijvingssysteem goed in
P . De auto is uitgevoerd met een
schakelblokkering voor de elektrische aandrijving. Trap eerst het rempedaal
geheel in en druk daarna op de knop
op de schakelhendel voordat u bij in‐
geschakeld contact uit P schakelt. Als
u niet uit P kunt schakelen, duwt u
minder hard op de schakelhendel en
drukt u deze daarna bij nog steeds in‐
getrapt rempedaal helemaal op P.
Druk daarna op de knop op de scha‐
kelhendel en schakel een andere ver‐ snelling in.
Let op
Raadpleeg een werkplaats wanneer
het inschakelen van de stand P
voortdurend problemen oplevert.
Let op
De schakelblokkering werkt altijd,
behalve wanneer de 12 V-accu ge‐
heel of bijna ontladen is.
Probeer de 12 V-accu op te laden of
starthulp te gebruiken.
Starthulp gebruiken 3 183.
R (achteruit): gebruik deze versnel‐
ling voor achteruitrijden.Voorzichtig
Bij inschakelen van R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel R alleen in als de auto ge‐
stopt is.
N (neutraalstand): in deze stand is het
aandrijfsysteem niet met de wielen
verbonden.
D (rijden): deze stand is voor regulier
rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst.
Als u meer vermogen nodig hebt om
in te halen en de snelheid:
■ minder dan 56 km/u is, trapt u het gaspedaal ong. voor de helft in.
■ ong. 56 km/u of meer is, trapt u het
gaspedaal geheel in.Voorzichtig
Als de auto langzaam lijkt op te
trekken of bij het verder intrappen
van het gaspedaal niet reageert,
rijd dan niet door, omdat de elek‐
trische aandrijving beschadigd
kan raken.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
L (laag): in deze stand rijdt de auto
langzamer zonder de remmen te ge‐
bruiken. Gebruik L op zeer steile heu‐
vels, in diepe sneeuw, in modder of bij
veelvuldig stoppen en optrekken.
134Rijden en bediening9Waarschuwing
Als de camerasensor door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als de koplampen niet schoon of goed
gericht zijn, of als de voorruit vuil
of beschadigd is, detecteert het
systeem wellicht de rijstroken niet.
In deze situaties voorkomt het
Lane Departure Warning-systeem wellicht geen botsing. Houd de
koplampen schoon en goed ge‐
richt en de voorruit schoon.
Berichten Lane Departure
Warning-systeem Eventueel kunnen er op het Driver In‐
formation Center (DIC) berichten met informatie over het Lane Departure
Warning-systeem verschijnen.
Opladen
Deze paragraaf licht het opladen van
de hoogspanningsaccu van de auto
toe. Laat de auto niet langdurig op
plekken met externe temperaturen
staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aan te sluiten.
Bij temperaturen van minder dan
-25 °C moet de auto op het stopcon‐
tact aangesloten blijven om goed te
kunnen werken en opdat de hoog‐
spanningsaccu zo lang mogelijk mee‐ gaat.
Bij temperaturen van minder dan
0 °C of meer dan 32 °C raden wij ech‐
ter aan de auto op het stopcontact
aan te sluiten.
Door het oplaadsysteem kunnen er ventilatoren en pompen gaan werken waardoor er bij het uitschakelen ge‐
luiden uit de auto klinken. Ook kan de bij het opladen gebruikte elektrische
apparatuur klikkende geluiden ma‐
ken.
Als de oplaadkabel in de auto steekt,
kunt u niet rijden.Programmeerbare laadmodi
Druk op 8 totdat Opladen ver‐
schijnt.
Er zijn drie modi voor programmeer‐
baar opladen.
Druk vanuit het statusscherm oplaad‐ modus op Selecteer laadmodus .
Selecteer een optie:
■ Onmiddellijk bij aansluiting
■ Vertraagd op basis van starttijd
■ Vertraagd op basis van
elektr.tarieven en starttijd
Status oplaadmodus
Onmiddellijk:
Rijden en bediening135
De auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Vertraagd (starttijd):
De auto schat de begintijd van het op‐ laden met het oog op de geprogram‐
meerde vertrektijd voor de huidige
dag van de week. Het opladen begint
op de begintijd en is op de vertrektijd
alleen voltooid als er na het aanslui‐
ten van de oplaadkabel voldoende tijd
is.
Vertraagd (tarief en starttijd):
De auto schat de begintijd van het op‐ laden met het oog op het stroomta‐
riefschema, het voorkeursstroomta‐
rief en de geprogrammeerde vertrek‐
tijd voor de huidige dag van de week.
De auto laadt gedurende de nacht‐
stroomtijden zodanig op dat de accu
op de vertrektijd volledig opgeladen is. Vraag voor deze modus bij uw
elektriciteitsleverancier om informatie
over de stroomtarieven op het op‐
laadpunt.
Vertrektijd invoeren
Druk op het scherm Status ver‐
traagde oplaadmodus op Bewerken
om de vertrektijd voor elke dag van de week te wijzigen.
1. Druk op de dag op deze te wijzi‐ gen.
2. Druk op + of − om de uren en mi‐
nuten te wijzigen.
3. Druk op Terug om wijzigingen op
te slaan en terug naar het vorige
menu te gaan.
Oplaadniveau selecteren Het oplaadniveau kan op het Colour-
Info-Display worden geselecteerd.
Druk op 8 totdat Opladen ver‐
schijnt.
Rijden en bediening141
Opladen starten1. Zorg dat de auto geparkeerd en uitgeschakeld is.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste randte drukken en deze los te laten.
3. Open de achterklep, til de vloer‐ bedekking op en haak deze met
de lus aan het zijpaneel vast.
Haal de oplaadkabel eruit.
Trek aan de hendel van de op‐
laadkabel om deze uit de clip van
de hendel te halen. Til de oplaad‐
kabel omhoog en trek deze ach‐
terwaarts uit de auto. De auto‐
stekker is opgeborgen zoals ge‐
toond.
4. Sluit de oplaadkabel aan op het stopcontact. Controleer of de lam‐pen voor de status van de oplaad‐
kabel beide groen zijn.
Selecteer zoals bovenstaand be‐
schreven het juiste oplaadniveau
met het scherm Selecteer
voorkeur voor laadniveau op het
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact on‐
bekend is, gebruik dan alleen het
laagste oplaadniveau totdat de ca‐
paciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische cir‐
cuit of het stopcontact te boven
158Verzorging van de auto
Wanneer de motor ten minste
1 minuut niet heeft gedraaid, is het
maximale vloeistofpeil bovenaan het
reservoirhuis. Wanneer de motor
draait, moet het vloeistofpeil binnen het juiste bereik tussen de merkjes
MIN en MAX staan. Laat het hydrau‐
lische systeem op lekkage inspecte‐
ren als dat niet het geval is.
Controleer na werkzaamheden aan
het hydraulische remsysteem of het
oliepeil bij een draaiende motor op
het juiste peil tussen de merkjes MIN
en MAX staat.
Gebruik uitsluitend hoogwaardige,
voor de auto goedgekeurde remvloei‐ stof. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Remvloeistof 3 192.
Accu9 Gevaar
Alleen een geschoolde onder‐
houdsmonteur met de juiste ken‐
nis en gereedschappen mag de
hoogspanningsaccu inspecteren,
testen of vervangen.
Raadpleeg een werkplaats als de
hoogspanningsaccu onderhoud
vergt.
Deze auto heeft een hoogspannings‐
accu en een standaard 12 V-accu.
Na een botsing kan het sensorsys‐
teem het hoogspanningssysteem af‐
sluiten. In dit geval wordt de hoog‐
spanningsaccu ontkoppeld en start
de auto niet. Er verschijnt een onder‐ houdsmelding op het Driver Informa‐
tion Centre (DIC). Bied de auto bij eenwerkplaats aan voor onderhoud voor‐
dat u deze weer gebruikt.
Als eer een airbag geactiveerd is
3 203.
Voor minder direct zonlicht op uw
auto en een langere levensduur van
de hoogspanningsaccu is er een dek‐ zeil bij uw Opel Partner verkrijgbaar.
Uw Opel Ampera dealer kan u vertel‐ len hoe u de hoogspanningsaccu
kunt recyclen.
Laat de auto op het stopcontact aan‐
gesloten, ook na het volledig opladen,
om de hoogspanningsaccu voor de
volgende rit op temperatuur te hou‐
den. Dit is met name bij extreem hoge of lage temperaturen van belang.
Vermeld het vervangingsnummer op
het label van de originele accu als u
een nieuwe 12 V-accu nodig hebt. De
auto heeft een Absorbed Glass Mat
(AGM) 12 V -accu. Bij het gebruik van
een standaard 12 V-accu gaat de 12 V-accu minder lang mee. Let op:
bij het gebruik van een 12 V-accuo‐
plaadapparaat op de 12 V -AGM-accu
heeft het oplaadapparaat wellicht een