82Instrumenten en bedieningsorganen
Menu's en functies selecteren
Bij het hoofdmenu van het DIC:
1. Draai aan de knop SELECT om
door de mogelijke DIC-menu's te
bladeren.
2. Druk bij een gemarkeerde menu‐ optie op SELECT om dat menu te
bevestigen.
3. Blijf aan de ingedrukte knop SELECT draaien om door de be‐
schikbare menuopties te bladeren en te selecteren:
Trip A 0 en Trip B 1
3 71.
Resterende levensduur olie I
Het percentage resterende levens‐
duur van de olie wordt getoond.
Motorolie 3 153.
Bandenspanning 2
Van alle vier banden worden de span‐ ningswaarden bij benadering ge‐
toond.
Als er streepjes in plaats van waarden
verschijnen, is er mogelijk een pro‐
bleem met de auto.De hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanning 3 173.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 174.
Bandenbelasting V
Op het display verschijnt de geselec‐ teerde instelling.
Druk op SELECT om de instelling te
wijzigen en draai aan de knop
SELECT om de bandbelastingsinstel‐
ling te wijzigen.
De beschikbare instellingen zijn:
Licht
Eco
Max
Druk op SELECT om de instelling te
bevestigen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 174.
Boordinformatie 3
Draai aan de knop SELECT om door
een actief waarschuwingsbericht te bladeren. Druk op SELECT om de be‐
richten te bekijken.Boordinformatie 3 85.
Eenheid 7
Draai aan de knop SELECT om het
moduledisplay tussen SI en US over
te schakelen. Bevestig de instelling
door op SELECT te drukken.
Handleidingsmodus T
Druk op CONFIG om over te schake‐
len tussen twee handleidingsscher‐
men met toelichtingen op een aantal
functies van de groep.
De handleidingsmodus is alleen be‐
schikbaar als de auto in de parkeer‐
stand P staat.
Verkeersbordherkenning U
Selecteer deze menuopties om gede‐
tecteerde verkeersborden te bekij‐
ken. Verkeersbordherkenning.
3 132.
Vermogensmeter D
Selecteer deze menuoptie om de ver‐ mogensmeter te bekijken.
Instrumenten en bedieningsorganen83
De vermogensmeter is een meter diede bestuurder meldt hoeveel vermo‐
gen in totaal van de motor of de accu
voor het aandrijven van de auto af‐
komstig is.
Indicatie afstand tot voorligger E
Selecteer deze menuoptie om de in‐ dicatie afstand tot voorligger te bekij‐
ken. Indicatie afstand tot voorligger
3 128.
Navigatie *
Bij selecteren van deze optie verschij‐
nen er pijlwijzers.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Instrumentenpaneeldis‐
play Na het ontgrendelen en openen van
het bestuurdersportier verschijnt er
een informatiedisplay met de status
van de oplaadkabel en het oplaadni‐
veau van de hoogspanningsaccu.
Linksonder op het scherm kan een
bericht verschijnen dat het opladen
via het stroomnet bij de oplaadaan‐
sluiting van de auto onderbroken is.
Colour-Info-Display Colour-Info-Display bevindt zich in
het instrumentenpaneel.
Colour-Info-Display geeft aan: ■ Klimaatregeling 3 98
■ Infotainmentsysteem, zie de be‐ schrijving in de handleiding van hetInfotainmentsysteem
■ Persoonlijke instellingen
■ Informatie stroomverloop
■ Oplaadinstellingen
■ Verbruiksinformatie
■ Temperatuur
De knoppen van het Colour-Info-Dis‐
play hoeven slechts te worden aan‐
getipt en werken het beste met de
blote handen. De knoppen werken bij de meeste handschoenen, hoewel ze wellicht iets trager reageren. Gebruik
liever de muis dan de punt van de vin‐
ger voor een minimale responstijd.
Doe uw handschoenen uit als de
knoppen niet reageren.
Druk op 8 totdat Krachtstroom ,
Opladen en Energie Info verschijnen.
Instrumenten en bedieningsorganen85
Persoonlijke instellingen 3 86.
Energierend.
Druk op Energierend. op het scherm
Energie Info om naar dit scherm te
gaan. Dit scherm toont het rendement
gedurende de rijcyclus op basis van
de rijstijl en de klimaatinstellingen.
Naarmate u rendabeler rijdt, wordt
het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaat‐
regeling minder gebruikt, wordt het
weergegeven percentage voor de kli‐
maatinstelling hoger.
Besparingstips
Druk op Besparingstips op het
scherm Energie Info om naar dit
scherm te gaan. Dit scherm bevat een
handleiding voor een beter energie‐
gebruik, opdat u zuiniger rijdt en de
actieradius groter wordt.
Boordinformatie
Berichten op het Driver Information
Centre (DIC) geven de status van de
auto aan of een handeling die nodig
is om een probleem te verhelpen. Er
kunnen meerdere berichten achter el‐ kaar verschijnen.
Berichten die geen onmiddellijke ac‐
tie vergen, kunnen worden bevestigd
en gewist door op knop SELECT te
drukken. De berichten die onmiddel‐
lijke actie vergen, kunnen niet worden
gewist totdat die actie verricht is. Alle
berichten moeten serieus worden ge‐ nomen.
Volg de instructies van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
■ Vloeistofpeilen
■ Starten
■ Onderhoud
■ Diefstalalarmsysteem
■ Remmen
■ Rijregelsystemen
■ Cruise control
86Instrumenten en bedieningsorganen
■ Obstakeldetectiesystemen
■ Camera voor
■ Verlichting, gloeilampen vervangen
■ Wis-/wasinstallatie
■ Portieren, ruiten
■ Afstandsbediening
■ Airbagsystemen
■ Motor en elektrische aandrijving ■ Banden
■ Accu en opladen
■ Bedieningsmodi auto
■ MaximumsnelheidPersoonlijke
instellingen
Gebruik de Infotainmentbedienings‐
organen voor toegang tot de menu's
Persoonlijke instellingen om boord‐
functies aan te passen.
De console gebruikenTUNE/MENU: ■ Indrukken voor invoeren, selecte‐ ren of activeren van een gemar‐
keerde menuoptie.
■ Draaien om een menuoptie te mar‐
keren.
■ Indrukken om een systeeminstel‐ ling in- of uit te schakelen.9 BACK:
■ Indrukken om een menu af te slui‐ ten.
■ Indrukken om terug naar een vorig scherm te gaan.Het aanraakscherm gebruiken
Druk op een schermfunctie om:
■ Meer functieopties te bekijken.
■ De functie in of uit te schakelen.{=Indrukken om omhoog te blade‐
ren.}=Indrukken om omlaag te blade‐
ren.
Terug: Indrukken om terug naar het
vorige menu te gaan.
Menu's Personaliseren
Het menu Personaliseren openen:
1. Druk op Instellingen op de
Homepage op het display van het
Infotainmentsysteem of op
CONFIG op de console.
2. Selecteer de gewenste functie om
een lijst met beschikbare opties
weer te geven.
3. Selecteer de gewenste instelling van de functie.
De volgende lijst met menuopties kan beschikbaar zijn:
Instrumenten en bedieningsorganen87
Functies van het voertuigmenu kun‐
nen onder ander zijn:
■ Talen (Languages)
Selecteer Talen (Languages) en
selecteer de gewenste taal.
■ Tijd en datum
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Radio-instellingen
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Telefooninstelling
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Navigatie-instellingen
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Displayinstellingen
Zie hieronder.
■ Voertuig instellingen
Zie hieronder.
Displayinstellingen
Druk op Displayinstellingen om even‐
tueel het volgende te zien:
■ Menu Homepage
■ Optie achterruitrijcamerasysteem
■ Display Uit
■ Kaartinstellingen
Menu Homepage
Selecteer dit om eventueel het vol‐
gende te zien:
■ Startpagina aanpassen
■ sorteren
■ Stand.wrd. hoofdstartpagina herst.Startpagina aanpassen
Met deze functie selecteert u welke
pictogrammen op het eerste
Homepage staan. Selecteer dit en
volg de aanwijzingen op het scherm.sorteren
Net deze functie kunt u de pictogram‐
men op het Homepage verplaatsen.
Selecteer dit en volg de aanwijzingen op het scherm.Stand.wrd. hoofdstartpagina herst.
Met deze functie zet u de Beginpa‐
gina terug op de fabrieksinstellingen.
Selecteer dit en volg de aanwijzingen op het scherm.
Optie achterruitrijcamerasysteem
Achteruitkijkcamera 3 131.
Display Uit
Indrukken om het display uit te scha‐
kelen. Het display komt terug bij het
indrukken van een Infotainmenttoets
of het aanraken van het scherm.
Verlichting95
Het mistachterlicht werkt alleen als dekoplampen en de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het uitschakelen van het contact
kunnen de parkeerlichten aan één
kant worden ingeschakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
De parkeerlichten blijven branden tot‐ dat het contact wordt ingeschakeld of
totdat de hendel van de richtingaan‐
wijzers weer naar de neutrale stand
gaat.Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Elektrische aandrijving 3 116.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen het dimlicht inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenpaneeldisplay
■ Infotainmentdisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai het kartelwiel A omhoog of om‐
laag om de lampen helderder te zet‐
ten of te dimmen.
Verlichting97Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Bij het indrukken van ( op de hand‐
zender gaan het dimlicht en de bin‐ nenverlichting kort branden.
Bij het indrukken van de toets m do‐
ven de lichten meteen of automatisch na een korte tijd.
Uitstapverlichting
U schakelt het dimlicht en het achter‐
uitrijlicht als volgt in:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Open het bestuurdersportier. 3. Trek even aan de richtingaanwij‐ zerhendel en laat deze los.
Soms gaat er bij het uitschakelen van het contact binnenverlichting bran‐
den. De rijverlichting en de binnen‐
verlichting blijven na het sluiten van
het portier korte tijd branden en gaan dan uit.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Colour-Info-Display.Persoonlijke instellingen 3 86.
Ontlaadbeveiliging accu De accuspaarstand is bedoeld ter be‐
scherming van de 12 V-accu van de auto.
Als er nog interieurverlichting brandt
en het contact wordt uitgeschakeld,
schakelt het accubeschermingssys‐
teem de verlichting na ong.
10 minuten automatisch uit.
Als de rijverlichting aan is, gaat deze bij het uitschakelen van het contact
uit. Bij het inschakelen van de zijmar‐ keringslichten als het contact wordt
uitgeschakeld, blijven de zijmarke‐
ringslichten branden totdat ze hand‐
matig worden uitgeschakeld.
98KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................98
Luchtroosters ............................. 105
Onderhoud ................................. 106Klimaatregelsystemen
Automatisch geregelde
airconditioning
Let op
Dek de sensor op het instrumenten‐ paneel niet af, om te voorkomen dat
de automatisch geregelde aircondi‐
tioning niet goed werkt.
Aanraakscherm klimaatregeling
U bedient de klimaatmodus, de ven‐
tilator, de luchttoevoer, de recirculatie en de automatische verwarmde stoel
met de toets CLIMATE op het instru‐
mentenbord en op basis van de infor‐
matie op het Colour-Info-Display.
Bediening klimaatmodus
U kunt drie verschillende klimaatmodi selecteren. Deze instellingen passen
de gevolgen van een werkende kli‐
maatregeling voor de elektrische ac‐
tieradius of het brandstofverbruik van
de auto aan.