OPMERKING
l(Handgeschakelde versnellingsbak)
Als de auto door de werking van het SCBS tot stilstand wordt gebracht en het
koppelingspedaal niet wordt ingetrapt, stopt de motor.
lWanneer het systeem in werking is, wordt de gebruiker op de hoogte gesteld door het
knipperen van de stadsverkeer-remassistent (SCBS) waarschuwingsindikatie en de
multi-informatiedisplay.
qDisplay van automatische
remwerking
Wanneer de SCBS rem of de remhulp
(SCBS remhulpsysteem) in werking is,
wordt“SCBS automatische rem”in de
multi-informatiedisplay getoond.
OPMERKING
lWanneer de SCBS rem of remhulp
(SCBS remhulpsysteem) in werking
is, klinkt met tussenpozen de anti-
botsingwaarschuwingszoemer.
lAls de auto door de werking van het
SCBS tot stilstand is gebracht en het
rempedaal niet wordt ingetrapt,
klinkt de waarschuwingszoemer
eenmaal na ongeveer 2 seconden en
wordt de SCBS rem automatisch
vrijgezet.
qStopzetten van de werking van de
stadsverkeer-remassistent
[Vooruit] (SCBS F)
De stadsverkeer-remassistent [Vooruit]
(SCBS F) kan tijdelijk buiten werking
gesteld worden.
Wanneer het stadsverkeer-remassistent
[Vooruit] (SCBS F) systeem wordt
uitgeschakeld, gaat het stadsverkeer-
remassistent (SCBS) OFF indikatielampje
branden.
Het systeem wordt gebruiksklaar zodra de
motor opnieuw gestart wordt.
Zonder SCBS OFF schakelaar
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
4-203
qActivering/deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON/OFF schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
Voor het deactiveren van het systeem
nogmaals op de schakelaar drukken.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem
op de ON schakelaar. Het
hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
Druk voor het deactiveren van het
systeem op de OFF schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat uit.
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar
altijd uit wanneer deze niet wordt
gebruikt:
Het is gevaarlijk de
kruissnelheidsregelaar ingeschakeld te
laten staan terwijl deze niet gebruikt
wordt, aangezien de
kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht
over het stuur en een ongeluk kan
veroorzaken.
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de kruissnelheidsregelaar gebruiksklaar
is, zal het systeem gebruiksklaar zijn
wanneer het contact de volgende keer
op ON gezet wordt.
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
4-227
qInstellen van de gewenste
constante snelheid
1.(Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON/OFF schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes
op pagina 4-38.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar.
Het hoofdindikatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (oranje) gaat
branden. Zie Waarschuwings/
indikatielampjes op pagina 4-38.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET
of SETschakelaar bij de
gewenste snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET
of SET
schakelaar ingedrukt wordt. Laat het
gaspedaal tegelijkertijd los. Het
indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (groen) gaat branden.
OPMERKING
lOnder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
l(Automatische transmissie)
De keuzehendel staat in de stand
PofN.
l(Handgeschakelde
versnellingsbak)
De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
lDe handrem is aangetrokken.l(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
De ON/OFF schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
lLaat de SETof SET
schakelaar bij de gewenste snelheid
los, anders zal de snelheid bij het
ingedrukt houden van de SET
schakelaar blijven toenemen of bij
het ingedrukt houden van de SET
schakelaar blijven afnemen (behalve
wanneer het gaspedaal ingetrapt
wordt).
lHet is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.
lDe kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h
wanneer de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd is, zoals bij het oprijden
van een steile helling.
4-228
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Bandenspanningcontrolesysteem
lHet bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep (de waarschuwing wordt ook
getoond op de display op de type A
*1instrumentengroep) en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de
voorgeschreven bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te
worden. Volg de procedure en voer de initialisatie uit.
*1 Zie Type A type op pagina 4-38.
lBij auto's met een type A*1instrumentengroep, de toestand van de auto controleren of
de auto door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur, overeenkomstig de indikatie.
*1 Zie Type A type op pagina 4-38.
lSysteemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-38.
Zie Waarschuwingszoemer voor bandenspanning op pagina 7-56.
ABS wielsnelheidssensor
4-232
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
lDe maat, het merk, of de soort banden verschilt van de specificatie.
lDe maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van
bandenslijtage is onderling buitengewoon verschillend.
lEr wordt gebruik gemaakt van runflat banden, studless banden of sneeuwkettingen.
lEr wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van
het bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu
branden).
lEr is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset.
lDe bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
lDe rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
lBij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek.
lKrachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
lDe belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage
aan één zijde van de auto.
lInitialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.
4-234
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
qInitialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
lDe bandenspanning wordt afgesteld.
lDe banden worden onderling
uitgewisseld.
lEen band of wiel wordt vernieuwd.
lDe accu is vernieuwd of volledig
uitgeput.
lHet waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem
brandt.
Initialiseringsmethode
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de
voorgeschreven spanning zoals
aangegeven op het
bandenspanningslabel op de portierstijl
van het bestuurdersportier (portier
open). Zie Banden op pagina 9-11.
3. Zet het contact op ON.4. Houd terwijl de auto geparkeerd staat
de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.
Bij instrumentengroep type A
verschijnt een bericht dat aangeeft dat
de initialisering is voltooid in de
instrumentengroep.
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4-235
OPGELET
Als de initialisering van het systeem
uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet
gaat branden als een bandenspanning
laag is, of dat het lampje gaat branden
ook als de bandenspanningen normaal
zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke
band gaat branden, is de
bandenspanning van alle vier banden
mogelijk op natuurlijke wijze
afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.
4-236
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Dieseldeeltjesfilter
(SKYACTIV-D 2.2)
Het dieseldeeltjesfilter verzamelt en
verwijdert de meeste deeltjes (PM) in de
uitlaatgassen van een dieselmotor.
Dieseldeeltjes die verzameld zijn door het
dieseldeeltjesfilter worden tijdens normaal
rijden afgevoerd, echter in de volgende
gevallen bestaat de kans dat de
dieseldeeltjes niet worden verwijderd en
dat het dieseldeeltjesfilter indikatielampje
gaat branden:
lAls er met de auto continu met een
snelheid van 15 km/h of minder wordt
gereden.
lAls er met de auto bij herhaling
gedurende een korte periode van tijd
(10 minuten of minder) wordt gereden
wanneer de motor koud is.
lAls de auto langdurig stationair blijft
draaien.
Type A
Wanneer“Roetophoping in roetfilter te
hoog”wordt aangegeven
De dieseldeeltjes (PM) kunnen niet
automatisch verwijderd worden en de
hoeveelheid verzamelde deeltjes (PM)
hebben een bepaalde hoeveelheid bereikt.
Trap nadat de motor voldoende is
opgewarmd
(motorkoelvloeistoftemperatuur 80 °C of
hoger) het gaspedaal in en rijd met een
snelheid van 20 km/h of meer gedurende
ongeveer 15 tot 20 minuten om de
dieseldeeltjes te elimineren.Wanneer“Controleer roetfilter”wordt
aangegeven
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda reparateur.
Type B
Wanneer het lampje brandt
De dieseldeeltjes (PM) kunnen niet
automatisch verwijderd worden en de
hoeveelheid verzamelde deeltjes (PM)
hebben een bepaalde hoeveelheid bereikt.
Trap nadat de motor voldoende is
opgewarmd
(motorkoelvloeistoftemperatuur 80 °C of
hoger) het gaspedaal in en rijd met een
snelheid van 20 km/h of meer gedurende
ongeveer 15 tot 20 minuten om de
dieseldeeltjes te elimineren.
Wanneer het lampje knippert
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda reparateur.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
OPMERKING
Het is mogelijk dat het motorgeluid en
de reuk van de uitlaatgassen verandert
wanneer de dieseldeeltjes tijdens het
rijden worden afgevoerd.
Tijdens het rijden
Dieseldeeltjesfilter
4-237