RadioGebruik uw stem om snel naar de zender op de
AM, FM of SiriusXM satellietradio® te gaan die
u wilt horen. (Abonnement of proefperiode Siri-
usXM satellietradio® noodzakelijk.)
Druk op de knop VR
. Na de pieptoon, zegt
u…
Stem af op vijfennegentig-komma-vijf FM
Stem af op Satellite Channel Hits 1
TIP: Als u niet zeker weet wat u moet zeggen of
een gesproken opdracht wilt weten, kunt u op
ieder moment op de knop VR
drukken en
zegt u “Help.” Het systeem geeft u een lijst met
opdrachten.
MediaUconnect® biedt aansluitingen via USB, SD,
Bluetooth® en extra poorten (indien aanwezig).
Spraakbesturing is alleen beschikbaar voor
aangesloten USB en iPod® apparaten. (externe
CD-speler als optie en niet beschikbaar op alle
voertuigen).
Druk op de knop VR
. Na de pieptoon, zegt
u een van de volgende opdrachten en volgt u de
aanwijzingen om uw media-bron om te schake-
len of een artiest te kiezen.
Wijzig bron in Bluetooth®
Wijzig bron in iPod®
Wijzig bron in USB
Artiest afspelen Beethoven;Album afspe-
len Grootste hits; Nummer afspelen Moon-
light Sonata; Genre afspelen Klassiek
Uconnect® 5.0 RadioUconnect® 8.4 Radio
243
TIP:Om een nabij gelegen NP zoekopdracht te
starten, drukt u de knop VR
. Na de
pieptoon, zegt u: "Zoek dichtstbijzijnde café."
Aanvullende informatie© 2014 Chrysler Group LLC. Alle rechten voor-
behouden. Mopar en Uconnect zijn geregis-
treerde handelsmerken en Mopar Owner Con-
nect is een handelsmerk van de Chrysler Group
LLC. Android is een handelsmerk van Google
Inc. Siriusxm en alle bijbehorende merken en
logo’s zijn handelsmerken van Siriusxm Radio
Inc. Yelp logo, Yelp burst en bijbehorende mer-
ken zijn gedeponeerde handelsmerken van
Yelp.
Ondersteuning voor Uconnect® systeem:
DriveUconnect.comMa. - Vrij. , 7:00 - 12:00, ET
Zat. , 8:00 - 22:00, ET
Zo. , 9:00 - 17:00, ET
Ondersteuning toegangsdiensten Uconnect®:
1-855 -792-4241. Zorg dat u uw pincode van
Uconnect® bij de hand hebt wanneer u belt.
Uconnect® 8.4 navigatie
246
OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden in-
geschakeld via de Uconnect® Radio met
aanraakscherm. Als deze stand is ingescha-
keld, wordt het voertuig alleen verlaagd als
de schakelhendel in de stand PARK staat,
het terrein-schakelaar in de stand AUTO
staat, de tussenbak in de stand AUTO
staat, en de niveauregeling van het voertuig
in de stand Normaal of Aero staat. Het voer-
tuig zal niet automatisch worden verlaagd
als de luchtvering in de stand Terreinrijden 2
of Terreinrijden 1 staat. Als de auto is uitge-
rust met een inbraakdiefstalmodule (ITM),
wordt het verlagen onderdrukt wanneer het
contact uitgeschakeld is en het portier open
is om te voorkomen dat het alarm afgaat.
De Selec-Terrain™-schakelaar stelt het voer-
tuig automatisch in op de juiste rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain™-standaardinstelling door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de paragraaf
"Selec-Terrain™"
in het hoofdstuk"Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
Voor alle veranderingen aan het systeem moet
de motor draaien. Voor het verlagen van het
voertuig moeten alle portieren, inclusief de ach-
terklep, gesloten zijn. Als een portier wordt
geopend op enig moment terwijl het voertuig
wordt verlaagd, wordt het verlagen pas voltooid
nadat het geopende portier weer gesloten is.
Het Quadra-Lift™-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/verlagingspatroon
dat voorkomt dat de koplampen tegenliggers
verblindt. Bij het verhogen van het voertuig,
gaat eerst de achterkant van het voertuig om-
hoog en daarna de voorkant. Bij het verlagen
van het voertuig, gaat eerst de voorkant omlaag
en daarna de achterkant.
Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken dat
het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is nor-
maal. Het systeem corrigeert de stand van het
voertuig zodat het er goed uitziet. Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het Quadra-Lift™-
luchtveringssysteem een functie waarin de au-
tomatische niveauregeling wordt uitgeschakeld.
Raadpleeg
"Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg Uconnect®
Access instellingen in het hoofdstuk Het
instrumentenpaneel voor meer informatie
hierover.WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt perslucht
om het systeem te bedienen. Neem contact
op met uw erkende dealerbedrijf voor ser-
vice, teneinde persoonlijk letsel of schade
aan het systeem te voorkomen.
278
Standen van de luchtveringHet luchtveringssysteem heeft meerdere standen
om het systeem te beschermen in unieke situaties:Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het luchtveringssysteem een
functie waarin de automatische niveauregeling
wordt uitgeschakeld. Raadpleeg"Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
TransportstandOm het mogelijk te maken de auto op een opleg-
ger te trekken, heeft het luchtveringssysteem een
functie waarmee de auto in instap-/uitstaphoogte
wordt gezet en de automatische niveauregeling
wordt uitgeschakeld. Raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze stand
worden ingeschakeld. Raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hierover.OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg "Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.Berichten in het
bestuurdersinformatiedisplay (DID)Onder de juiste omstandigheden verschijnt een
bericht in het DID-scherm. Raadpleeg de para-
graaf"Bestuurdersinformatiedisplay (DID)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
BedieningDe indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan bran-
den om de huidige positie van het voertuig aan
te geven. Knipperende indicatielampjes geven
de positie aan die door het systeem bereikt wil
worden. Als tijdens het verhogen meerdere
indicatielampjes op de knop “Omhoog” knippe-
ren, geeft het hoogste knipperende indicatie-
lampje de positie aan die door het systeem
bereikt wil worden. Als tijdens het verlagen
meerdere indicatielampjes op de knop “Om-
hoog” knipperen, geeft het laagste brandende
indicatielampje de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden.
Door eenmaal op de knop “Omhoog” te drukken
wordt de vering vanuit de huidige hoogte één
stand hoger ingesteld, er vanuit gaande dat aan
alle voorwaarden wordt voldaan (d.w.z. de mo-
tor draait, de snelheid ligt onder de drempel-
waarde, enz.). Er kan meerdere keren op de
knop “Omhoog” worden gedrukt, waarna na
iedere druk op de knop de gevraagde hoogte
met één stand toeneemt tot de maximumstand
OR2, of de hoogst toegestane stand onder de
huidige omstandigheden (d.w.z. de voertuig-
snelheid, enz.).
279
aandrijving met tussenbak MP 3023 met twee
snelheden, Hill Descent Control (HDC) (afda-
lingsregeling), Select cruise control (SSC)
(ingestelde-snelheidsregeling).ABS-systeemHet ABS-systeem is ontwikkeld om de bestuur-
der te ondersteunen controle te houden over de
auto tijdens ongunstige remomstandigheden.
Het systeem heeft een eigen regeleenheid die
de hydraulische remdruk moduleert om blokke-
ren van de wielen te voorkomen en ervoor te
zorgen dat de wielen niet slippen op een gladde
ondergrond.
Alle wielen en banden van de auto moeten van
dezelfde maat en hetzelfde type zijn en de
bandenspanning moet correct zijn, zodat de
regeleenheid correcte signalen ontvangt.WAARSCHUWING!
Bij een aanzienlijk te hoge of te lage banden-
spanning of bij verschillende banden- of wiel-
maten op de auto kan de werking van de
remmen afnemen.Het ABS-systeem voert bij een lage snelheid
van ongeveer 20 km/u (12 mph) een zelftest uit.
Wanneer u, om enige reden, uw voet op het
rempedaal hebt wanneer de auto een snelheid
van 20 km/u (12 mph) bereikt, wordt deze test
uitgesteld tot de auto een snelheid van 40 km/u
(25 mph) bereikt.
De ABS-pomp draait tijdens de zelftest en tij-
dens een ABS-stop, om de geregelde hydrauli-
sche remdruk te leveren. Tijdens bedrijf maakt
de pompmotor een laag zoemend geluid; dit is
normaal.
WAARSCHUWING!
Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en het risico van een ongeval
neemt toe. Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afremmen of
stoppen, trap dan alleen stevig het rempe-
daal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur. De effectiviteit van
de remmen wordt door ABS niet verder
verhoogd dan de remmen, banden en grip
van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand houden
of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze waardoor de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar wordt gebracht.LET OP!
Het ABS-systeem is gevoelig voor de nega-
tieve invloeden van elektronische ruis, ver-
oorzaakt door achteraf onjuist geïnstalleerde
radio’s of telefoons.
291
Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het DID toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "- -"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke bandenspanningssensor(en) niet naar
behoren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht "SERVICETPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemstoringen
kunnen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde ra-
diofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolf-
signalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit- gerust met bandenspanningssensoren. Het DID toont ook gedurende minimaal vijf
seconden het bericht
"SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspanningscontrole-
systeem) wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met een
onjuiste sensorpositie. In dat geval wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) gevolgd
door de weergave van de bandenspannings-
waarden. Dit duidt erop dat de bandenspan-
ningswaarden nog steeds van de bandenspan-
ningssensoren worden ontvangen, maar dat
deze sensoren zich mogelijk niet op de juiste
plaats bevinden. Zolang het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) wordt weergegeven, moet het
systeem worden nagekeken.
323
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Verwijder alle metalen sieraden zoals rin-
gen, horloges en armbanden die onbe-
doeld elektrisch contact kunnen maken.
Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
Accu’s bevatten zwavelzuur dat in uw huid
en ogen kan branden en ze produceren
waterstofgas dat ontvlambaar en explosief
is. Houd open vuur of vonken uit de buurt
van de accu.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de niet aangesloten uitein-
den van de kabels elkaar niet raken wanneer
ze nog zijn aangesloten op de andere auto.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische versnellingsbak in de stand PARK en zet de
contactschakelaar in de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle overbodige stroomverbruikers uit. 3. Verwijder de beschermkap van de positieve
(+) accupool. Trek de afdekking omhoog om
deze te verwijderen.
4. Wanneer u de accu van een ander voertuig gebruikt voor het starten met startkabels,
parkeer de auto dan zo, dat de accu met de
startkabels bereikbaar is, trek de handrem
aan en zorg ervoor dat de contactschakelaar
in de stand OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen con-
tact kunnen maken. Hierdoor kan een mas-
saverbinding ontstaan met mogelijk per-
soonlijk letsel als gevolg.Starten met startkabelsWAARSCHUWING!
Als u deze procedure voor starten met start-
kabels niet volgt, kan dit persoonlijk letsel en
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
schade aan eigendommen tot gevolg heb-
ben door het exploderen van de accu.LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedure kan
leiden tot schade aan het laadsysteem van
het voertuig dat de starthulp biedt, of van de
auto met de lege accu.
OPMERKING:
Zorg er altijd voor dat ongebruikte uiteinden
van startkabels tijdens het aansluiten elkaar
of een van de voertuigen niet raken.
Startkabels aansluiten
1. Sluit het einde van de pluskabel (+)van de
startkabel aan op de externe pluspool (+)
van auto met de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel (+)
aan op de pluspool (+)van de hulpaccu.
364
Ruitoppervlakken
Alle ruitoppervlakken behoren regelmatig met
MOPAR® Glass Cleaner of een normale glas-
reiniger te worden gereinigd. Gebruik nooit
schurende reinigingsmiddelen. Wees voorzich-
tig bij het reinigen van de binnenkant van de
achterruit, die is voorzien van achterruitverwar-
ming of de achterzijruit aan de rechterkant die is
voorzien van een radioantenne. Gebruik geen
schrapers of andere scherpe voorwerpen die
krassen kunnen maken op de elementen.
Wanneer u de binnenspiegel schoonmaakt,
moet u reinigingsmiddel op de gebruikte doek
spuiten. Spuit de reinigingsvloeistof niet recht-
streeks op de spiegel.Kunststoflenzen van instrumentengroep
reinigen
De lenzen voor de instrumenten in deze auto
zijn gemaakt van doorzichtige kunststof. Wees
bij het reinigen van deze lenzen extra voorzich-
tig om krassen te voorkomen.
1. Reinig met een zachte bevochtigde doek.
Eventueel kan een zachte zeepoplossing
worden gebruikt, maar gebruik in geen geval
reinigingsalcohol of bijtende of schurende
reinigingsmiddelen. Verwijder de zeep met
een schone, vochtige doek.
2. Drogen met een zachte doek.
Verzorging van veiligheidsgordels
Bleek of verf de gordels nooit en reinig ze niet
met chemische oplosmiddelen of schurende
reinigingsmiddelen. De gordelband kan hier-
door worden aangetast. Ook zonnestraling kan
de stof aantasten. Als u de gordels moet reinigen, gebruik dan een
lauw sopje van zachte zeep. Verwijder de gor-
dels hiertoe niet uit de auto. Drogen met een
zachte doek.
Laat de gordels vervangen wanneer ze rafels of
slijtplekken vertonen of wanneer de gespsluitin-
gen niet goed functioneren.
WAARSCHUWING!
Een gerafelde of verdraaide gordel kan bij
een aanrijding scheuren, waardoor u niet
langer beschermd bent. Controleer de veilig-
heidsgordels van tijd tot tijd op scheuren,
rafels en losse delen. Laat beschadigde on-
derdelen onmiddellijk vervangen. Probeer
niet zelf de gordels aan te passen of uit
elkaar te halen. Gordelsystemen moeten na
een aanrijding direct worden vervangen als
ze zijn beschadigd (oprolmechanisme verbo-
gen, scheuren in de gordel, enz.).
406