ParkSense® in- en uitschakelenParkSense® kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense®-schakelaar.Wanneer de ParkSense® schake-
laar wordt ingedrukt om het sys-
teem uit te schakelen, wordt in de
instrumentengroep gedurende on-
geveer vijf seconden de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven. Raadpleeg de paragraaf
"Bestuurdersinformatiedisplay (DID)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeem is
uitgeschakeld, wordt in het DID de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven zolang de schakelhendel in
REVERSE staat.
De LED in de ParkSense® schakelaar gaat aan
als ParkSense® is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense® schakelaar
gaat UIT als het systeem ingeschakeld is. Als
de ParkSense® schakelaar wordt ingedrukt en
het systeem service vereist, knippert de LED in
de ParkSense® schakelaar kort, en vervolgens
blijft de LED aan.
Onderhoud van de ParkSense®
parkeersensoren achterWanneer het ParkSense® parkeerhulpsysteem
tijdens het starten van het voertuig een storing
heeft gedetecteerd, zal de instrumentengroep
telkens wanneer de auto gestart wordt één
geluidssignaal activeren en wordt de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE WIPE REAR
SENSORS" (parkeerhulp niet beschikbaar, ach-
tersensoren reinigen) of "PARKSENSE UNA-
VAILABLE SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp
niet beschikbaar, onderhoud noodzakelijk) in de
instrumentengroep weergegeven. Raadpleeg
de paragraaf "Bestuurderinformatiedisplay
(DID)" voor meer informatie hierover. Als de
schakelhendel in de stand REVERSE wordt
gezet en het systeem een storing heeft gede-
tecteerd, wordt in het DID de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE WIPE REAR
SENSORS" (parkeerhulp niet beschikbaar, ach-
tersensoren reinigen) of "PARKSENSE UNA-
VAILABLE SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp
niet beschikbaar, onderhoud noodzakelijk)
weergegeven zolang het voertuig in de stand
REVERSE staat. In een dergelijk geval werkt
ParkSense® niet. Als de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE
WIPE REAR SENSORS" (parkeerhulp niet be-
schikbaar, achtersensoren reinigen) wordt
weergegeven in het bestuurdersinformatiedis-
play (DID), moet u ervoor zorgen dat het bui-
tenoppervlak en de onderkant van het
achterpaneel/de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder, vuil of andere obstakels en
vervolgens het contact uit- en weer inschake-
len. Als het bericht nog steeds wordt weergege-
ven, breng dan een bezoek aan uw erkende
dealer.
Als de melding "PARKSENSE UNAVAILABLE
SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp niet be-
schikbaar, onderhoud noodzakelijk) wordt
weergegeven in het DID, neemt u contact op
met een erkende dealer.
ParkSense® systeem reinigenReinig de ParkSense® sensoren met water,
een schoonmaakmiddel voor auto’s en een
zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde doe-
ken. Maak de sensoren voorzichtig schoon (niet
hard drukken of borstelen). Anders kunnen de
sensoren beschadigd raken.
136
hoger. Er verschijnt een waarschuwing in het
bestuurdersinformatiedisplay (DID) die aan-
geeft dat de rijsnelheid van de auto te hoog is
voor gebruik van ParkSense®. Het systeem
wordt weer actief als de rijsnelheid is gedaald
tot minder dan ongeveer 9 km/u (6 mph).ParkSense® sensorenDe vier ParkSense® sensoren die zich in
achterkant/achterbumper bevinden, bewaken
het gebied achter de auto dat binnen het zicht-
veld van de sensoren valt. De sensoren kunnen
in horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 200 cm van het
achterpaneel/de achterbumper detecteren, af-
hankelijk van de plaats, het type en de richting
van het obstakel.
De zes ParkSense® sensoren die zich in de
voorkant/voorbumper bevinden, bewaken het
gebied vóór de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensoren kunnen
obstakels detecteren over een afstand van on-
geveer 30 tot 120 cm (12 tot 47 inch) vanaf de
voorkant/voorbumper in horizontale richting, af-
hankelijk van de plaats, het type en de stand
van het obstakel.
ParkSense® waarschuwingsschermHet ParkSense® waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer"Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselecteerd
in het deel met door de klant te programmeren
functies van het Uconnect® systeem. Raad-
pleeg "Uconnect® instellingen" in het hoofdstuk
"Het instrumentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
Het ParkSense® waarschuwingsscherm be-
vindt zich in het bestuurdersinformatiedisplay
(DID). Het geeft visuele waarschuwingen om de
afstand tussen de achterkant/achterbumper
en/of de voorkant/voorbumper en het gedetec-
teerde obstakel aan te geven. Raadpleeg de
paragraaf "Bestuurdersinformatiedisplay (DID) "
voor meer informatie hierover.ParkSense® displayHet waarschuwingsscherm wordt ingeschakeld
en geeft de actuele systeemstatus weer wan-
neer naar REVERSE of DRIVE wordt gescha-
keld en een obstakel is gedetecteerd. Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel
aan met een enkele boog in het gebied links-
en/of rechtsachter op grond van de afstand van
het object en de plaats ten opzichte van het
voertuig.
Als een obstakel wordt gedetecteerd in het
gebied links- en/of rechtsachter, geeft het dis-
play een enkele boog weer in het gebied links-
en/of rechtsachter en brengt het systeem een
geluidssignaal voort. Als het voertuig dichter bij
het object komt, laat het display zien dat de
enkele boog dichter bij het voertuig komt en het
geluidssignaal verandert van een enkele toon
van een 1/2 seconde naar langzaam, vervol-
Parkeerhulpsysteem gereed
139
Geluidssignalen van parkeerhulp vóór
ParkSense® schakelt het geluidssignaal van de
parkeerhulp vóór 3 seconden nadat een obsta-
kel is gedetecteerd uit als de auto stilstaat en
het rempedaal is ingetrapt.
Verstelbare volume-instellingen van ge-
luidssignaal
Volume-instellingen van het geluidssignaal voor
en achter kunnen worden geselecteerd via het
Uconnect® systeem. Raadpleeg"Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
De volume-instellingen van het geluidssignaal
zijn LOW (laag), MEDIUM (gemiddeld) en HIGH
(hoog). De fabrieksinstellingen van de volume-
instelling is MEDIUM (gemiddeld).
ParkSense® behoudt de laatst bekende confi-
guratie na het uit- en weer inschakelen van de
contactschakelaar.
ParkSense® in- en uitschakelenParkSense® kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense®-schakelaar.
Wanneer de ParkSense® schake-
laar wordt ingedrukt om het sys-
teem uit te schakelen, wordt in de
instrumentengroep gedurende on-
geveer vijf seconden de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven. Raadpleeg de paragraaf
"Bestuurdersinformatiedisplay (DID)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor meer
informatie hierover. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeem is
uitgeschakeld, wordt in het DID de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven zolang de schakelhendel in
REVERSE staat.De LED in de ParkSense® schakelaar gaat aan als
ParkSense® is uitgeschakeld of service vereist. De
LED in de ParkSense® schakelaar gaat UIT als het
systeem ingeschakeld is. Als de ParkSense® scha-
kelaar wordt ingedrukt en het systeem service
vereist, knippert de LED in de ParkSense® scha-
kelaar kort, en vervolgens blijft de LED aan.
Onderhoud van ParkSense®
parkeerhulpsysteemTijdens het starten van het voertuig, wanneer het
ParkSense® systeem een storing heeft gedetec-
teerd, brengt de instrumentengroep eenmaal per
contactcyclus een enkel geluidssignaal voort en
wordt gedurende vijf seconden de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE WIPE REAR SEN-
SORS" (parkeerhulp niet beschikbaar, achtersen-
soren reinigen), "PARKSENSE UNAVAILABLE
WIPE FRONT SENSORS" (parkeerhulp niet be-
schikbaar, voorsensoren reinigen) of
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE RE-
QUIRED" (parkeerhulp niet beschikbaar, onder-
houd noodzakelijk) weergegeven. Als de schakel-
hendel in de stand REVERSE wordt gezet en het
systeem een storing heeft gedetecteerd, wordt in
het bestuurdersinformatiedisplay (DID) de mel-
ding "PARKSENSE UNAVAILABLE WIPE REAR
SENSORS" (parkeerhulp niet beschikbaar, ach-
tersensoren reinigen) of "PARKSENSE UNAVAI-
LABLE SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp niet
beschikbaar, onderhoud noodzakelijk) vijf secon-
den lang weergegeven. Na vijf seconden wordt
een afbeelding van de auto weergegeven met
"UNAVAILABLE" (niet beschikbaar) op de locatie
142
van sensor aan de voor- of achterzijde afhankelijk
van waar de storing is gedetecteerd. Het systeem
blijft boogwaarschuwingen geven voor de kant die
goed werkt. Deze boogwaarschuwingen onder-
breken de berichten"PARKSENSE UNAVAILA-
BLE WIPE REAR SENSORS" (parkeerhulp niet
beschikbaar, achtersensoren reinigen) of
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE RE-
QUIRED" (parkeerhulp niet beschikbaar, onder-
houd noodzakelijk) als er een obstakel wordt
gedetecteerd binnen de vijf seconden waarin de
pop-up actief is. De afbeelding van de auto wordt
weergegeven zolang het voertuig in de stand
REVERSE staat. Raadpleeg de paragraaf "Be-
stuurdersinformatiedisplay (DID)" voor meer in-
formatie hierover.Als de melding "PARKSENSE UNAVAILABLE
WIPE REAR SENSORS" (parkeerhulp niet be-
schikbaar, achtersensoren reinigen) of
"PARKSENSE UNAVAILABLE WIPE FRONT
SENSORS" (parkeerhulp niet beschikbaar,
voorsensoren reinigen) wordt weergegeven in
het bestuurdersinformatiedisplay (DID), moet u
ervoor zorgen dat het achterpaneel/de achter-
bumper en/of het voorpaneel/de voorbumper
van de auto vrij is van sneeuw, ijs, modder, vuil of andere obstakels en vervolgens het contact
opnieuw inschakelen. Als het bericht nog
steeds wordt weergegeven, breng dan een be-
zoek aan uw erkende dealer.
Als de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE
SERVICE REQUIRED" (parkeerhulp niet be-
schikbaar, onderhoud noodzakelijk) wordt
weergegeven in het DID, neemt u contact op
met een erkende dealer.
ParkSense® systeem reinigenReinig de ParkSense® sensoren met water,
een schoonmaakmiddel voor auto’s en een
zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde doe-
ken. Maak de sensoren voorzichtig schoon (niet
hard drukken of borstelen). Anders kunnen de
sensoren beschadigd raken.Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van ParkSense®OPMERKING:
Houd de voor- en achterbumper vrij van
sneeuw, ijs, modder, stof en vuil om te
zorgen dat het ParkSense® systeem cor-
rect werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense® nadelig beïnvloeden.
Wanneer u de ParkSense® parkeerhulp
uitschakelt, wordt in de instrumenten-
groep de melding PARKSENSE OFF
(parkeerhulp uitgeschakeld) weergege-
ven. ParkSense® blijft uitgeschakeld tot-
dat u het opnieuw inschakelt, zelfs als u
het contact uit- en weer inschakelt.
Als u de schakelhendel in de stand RE-
VERSE zet en ParkSense® is uitgescha-
keld, wordt in de instrumentengroep de
melding PARKSENSE OFF (ParkSense
uitgeschakeld) weergegeven zolang de
schakelhendel in de stand REVERSE
staat.
ParkSense®, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt. Reinig de ParkSense® sensoren regelma-
tig, maar let daarbij op dat u geen krassen
of andere schade toebrengt. De sensoren
mogen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontreiniging van
143
4
HET INSTRUMENTENPANEEL
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL . . . . . . . . . . .170
INSTRUMENTENGROEP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .171
BESCHRIJVINGEN INSTRUMENTENGROEP . . . . . . . . . . . .172
BESTUURDERSINFORMATIEDISPLAY (DID) . . . . . . . . . . . . .178
DID-schermen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .179
SCHAKELSTANDINDICATIE (GSI) — INDIEN AANWEZIG . . . .180
Levensduur motorolie resetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .180
DID-berichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .181
Witte indicatoren in DID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
Oranje indicatoren in DID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .184
Rode indicatoren in DID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .184
Groene indicatoren in DID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .186
Selecteerbare menu-items in het DID . . . . . . . . . . . . . . . .186
Door bestuurder selecteerbare items van Screen Setup
(scherm instellen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .189
DIESEL-BERICHTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .190
Berichten roetfilter dieselmotor (DPF) . . . . . . . . . . . . . . .190
AdBlue® waarschuwingsberichten — indien aanwezig . . . . . .191
167
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP1. Toerenteller
Geeft het toerental weer in omwentelingen per
minuut (omw. x 1000).
2. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels Dit lampje gaat ter controle vier tot
acht seconden
branden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens
deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel
voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de veligheidsgordel van
de bestuurder of de voorpassagier ook na de
gloeilampcontrole of tijdens het rijden nog is
losgegespt, gaat het controlelampje voor de
veiligheidsgordels knipperen of continu bran-
den. Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofdstuk"Uw
auto" voor informatie hierover. 3.
Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het
ABS-systeem. Het lampje gaat
branden wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud noodzakelijk is. Het conven-
tionele remsysteem zal echter normaal functio-
neren, zolang het waarschuwingslampje voor
het remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om de werking van het ABS-systeem te
herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet gaat
branden als de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, moet het lampje worden
gecontroleerd door een erkende dealer. 4. Controlelampje grootlicht
Geeft aan dat grootlicht is ingeschakeld.
5. Indicatielampje mistlampen vóór — in-
dien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór
zijn ingeschakeld.
6. Linksboven selecteerbaar in DID
In dit gedeelte van de instrumentengroep wordt
selecteerbare informatie zoals kompas, buiten-
temperatuur, etc. weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Bestuurdersinformatiedisplay (DID))"
in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover.7. Controlelampje richtingaanwijzer
De pijltjes knipperen gelijktijdig met
de richtingaanwijzers aan de buiten-
zijde van het voertuig nadat u de
richtingaanwijzerhendel hebt be-
diend. Er klinkt een geluidssignaal
en er wordt een melding weergegeven op het DID
als de richtingaanwijzer langer dan 1,6 km (1 mijl)
ingeschakeld blijft.
172
OPMERKING:
Wanneer een van de controlelampjes snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is.
8. Snelheidsmeter
Geeft de voertuigsnelheid aan.
9. Rechtsboven selecteerbaar in DIDIn dit gedeelte van de instrumentengroep wordt
selecteerbare informatie zoals kompas, buiten-
temperatuur, etc. weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf"Bestuurdersinformatiedisplay (DID))"
in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover.10. Storingslampje
Het storingslampje maakt deel uit van
het boorddiagnosesysteem
(OBD III)
dat de regeling van de motor en de
automatische versnellingsbak contro-
leert. Het lampje gaat branden als de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet,
voordat de motor start. Als het lampje niet gaat
branden wanneer u de contactschakelaar van
OFF naar ON/RUN draait, laat uw auto dan
direct controleren op storingen. Door sommige oorzaken, slechte brandstof-
kwaliteit, enz., kan het lampje gaan branden
nadat de motor is gestart. Als het lampje blijft
branden tijdens enkele normale ritten, is onder-
houd van uw auto noodzakelijk. In de meeste
gevallen kan dan normaal met de auto worden
gereden en is slepen niet noodzakelijk.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een brandend
storingslampje, kan het motorregelsysteem
beschadigd raken. Het kan ook van invloed
zijn op het brandstofverbruik en het rijge-
drag. Als het lampje knippert, zal de kataly-
sator vrij snel ernstig defect raken en zal het
motorvermogen afnemen. Raadpleeg dan
onmiddellijk uw dealer.WAARSCHUWING!Een niet goed werkende katalysator, zoals
hierboven beschreven, kan warmer worden
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
dan een katalysator die wel goed werkt. Hier-
door kan brand ontstaan als u langzaam rijdt of
de auto op brandbaar materiaal parkeert, zo-
als droge planten, hout, karton enz. Dit ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben voor
de bestuurder, de passagiers of anderen.11. Achtermistlampen
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
12. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur van de
koelvloeistof aan. Als de meternaald het normale
aanwijst, werkt het koelsysteem naar behoren.De meternaald geeft vaak een hogere tempe-
ratuur aan tijdens het rijden bij warm weer, op
hellingen, of met aanhanger. De bovenlimiet
van het normale temperatuurbereik mag niet
wordt overschreden.
173
nog niet het lage niveau heeft bereikt waarbij
het bandenspanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een controle-
lampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het banden-
spanningscontrolesysteem werkt in combinatie
met het bandenspanningslampje. Als het sys-
teem een storing detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut, waarna het
continu gaat branden. Zolang er sprake van een
storing is, wordt deze reeks telkens herhaald
wanneer de auto wordt gestart. Als het storings-
lampje brandt, is het mogelijk dat lage banden-
spanning niet wordt gedetecteerd of gemeld.
Storingen van het bandenspanningscontrole-
systeem kunnen optreden om verschillende re-
denen, waaronder de installatie van vervan-
gende of alternatieve banden of wielen.
Controleer altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontrolesysteem
nadat een of meer banden of wielen van het
voertuig zijn vervangen om er zeker van te zijn
dat de vervangende of alternatieve banden en
wielen de juiste werking van het bandenspan-
ningscontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is ge-
optimaliseerd voor de originele banden en
wielen. De bandenspanning en waarschu-
wing van het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de bandenmaat van
uw auto. Het gebruik van vervangende on-
derdelen met een andere maat, type en/of
stijl kan leiden tot een ongewenste werking
van het systeem of schade aan de sensoren.
Door het gebruik van niet-originele wielen
kunnen de sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen bandenafdichtingsmiddelen uit
blik of balansgewichten als de auto is uitge-
rust met een bandenspanningscontrolesys-
teem, omdat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken.
16. Bestuurdersinformatiedisplay (DID)
De kilometerteller geeft het aantal kilometers
aan dat
de auto in totaal heeft gereden.
In de juiste omstandigheden verschijnen op dit
scherm de berichten van het bestuurdersinfor- matiedisplay (DID). Raadpleeg de paragraaf
"Bestuurdersinformatiedisplay
"van uw gebrui-
kershandleiding voor meer informatie hierover.
17. Selecteerbaar DID-menu
In dit deel van de instrumentengroep wordt het
selecteerbare DID-menu
weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf ""Bestuurdersinformatiedis-
play (DID)" in dit hoofdstuk voor meer informatie
hierover.
18. Waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem Het lampje gaat ter controle vier tot
achtseconden
branden nadat u de
contactschakelaar voor de eerste
keer in de stand ON/RUN hebt
gezet. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, blijft branden of gaat
branden tijdens het rijden, moet het systeem zo
snel mogelijk door een erkende dealer worden
nagekeken. Voor meer informatie, raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzitten-
den" in het hoofdstuk "Uw auto"van uw
gebruikershandleiding.
176