Page 169 of 271

Rijden en bediening167
De geavanceerde parkeerhulp kan al‐leen bij vooruit rijden worden geacti‐
veerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp, zie de afzonderlijke beschrijving verderop.
Door D in te drukken bedient u de
systemen via de toetslogica als volgt:
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, deactiveert u de par‐
keerhulp voor-achter door de toets
kort in te drukken.
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp door de toets
lang in te drukken.
■ Als alleen geavanceerde parkeer‐ hulp actief is en het systeem in de
zoekmodus parkeerplek is, acti‐
veert kort drukken de parkeerhulp voor-achter.
■ Als alleen geavanceerde parkeer‐ hulp actief is en het systeem in de
inparkeermodus is, deactiveert kort
drukken de geavanceerde parkeer‐
hulp.■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, deactiveert u de
geavanceerde parkeerhulp door de toets lang in te drukken.
■ Als de vooruitversnelling of de neu‐
traalstand ingeschakeld is, acti‐
veert of deactiveert u door kort in‐
drukken van de toets alleen de par‐ keerhulp voor.
■ Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deactiveertu door kort indrukken van de toets
de parkeerhulp voor en achter.
Inschakelen
Page 170 of 271

168Rijden en bediening
Bij het zoeken naar een parkeerplekis het systeem door lang indrukkenvan D klaar voor gebruik.
Het systeem herkent en herinnert
( 10 meter voor parallelle parkeerplek‐
ken of zes meter voor haaks gelegen
parkeerplekken) zelfs in de parkeer‐
hulpmodus. Door lang indrukken van
D activeert u de geavanceerde par‐
keerhulp voor het starten van het in‐
parkeren.
Het systeem kan alleen worden ge‐ activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij ge‐
parkeerde auto's is 1,8 meter voor pa‐
rallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
WerkingZoekmodus parkeerplek
Auto's met melding op het Driver Information Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center (DIC) door op SET/CLR te
drukken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Driver Information Center
(DIC) getoond en klinkt er een ge‐
luidssignaal.
Auto's met melding op het Colour-
Info-Display
Page 171 of 271

Rijden en bediening169
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het Colour-Info-
Display op het pictogram 6 of 7 te
tikken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display getoond
en klinkt er een geluidssignaal.
Als de bestuurder na het melden van
een beschikbare parkeerplek bij pa‐
rallel gelegen parkeerplekken niet
binnen 10 meter of bij haaks gelegen
parkeerplekken niet binnen
zes meter stopt, begint het systeem
met het zoeken naar een andere ge‐
schikte parkeerplek.Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen
10 meter of bij haaks gelegen par‐
keerplekken binnen zes meter na het
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐ ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan debestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om standaard naar parkeerplekken aande passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door gedu‐
rende het zoeken de richtingaanwij‐
zer aan de bestuurderskant in te
schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit‐ geschakeld, zoekt het systeem weer
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant.
Page 172 of 271

170Rijden en bediening
Displayweergave
De instructies op het display tonen:
■ Algemene tips en waarschuwings‐ berichten.
■ Een tip bij een hogere snelheid dan
30 km/u in de zoekmodus naar een
parkeerplek of 8 km/u in de inpar‐ keermodus.
■ Het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden.
■ De richting waarin u rijdt om in te parkeren.
■ Het verzoek tot inschakelen van de
achteruit- of eerste versnelling.
■ Het verzoek tot optrekken of rem‐ men.
■ Voor sommige instructies ver‐ schijnt er een voortgangsbalk op
het Driver Information Center
(DIC).
■ Het goed inparkeren, aangegeven door een pop-upsymbool en een
geluidssignaal.
■ Het annuleren van een inparkeer‐ manoeuvre.Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het DIC kan worden
belemmerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnen de
instructies van de geavanceerde par‐
keerhulp weer en kunt u het inparke‐ ren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
■ D lang in te drukken
■ nadat het inparkeren is gelukt
■ tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te rij‐
den
■ tijdens het inparkeren sneller dan 8 km/u te rijden
■ de constatering dat de bestuurder het stuurwiel aanraakt■ te veel te schakelen: acht cycli bij parallel inparkeren of vijf cycli bij
haaks inparkeren
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
■ Het systeem een storing vertoont.■ De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afgemaakt.
■ Het systeem is buiten werking.
■ Een van de bovenstaande redenen
voor deactiveren van toepassing is.
Page 173 of 271

Rijden en bediening171
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐
tiveerd. Druk lang op D om het sys‐
teem naar een nieuwe parkeerplek te
laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren goed op hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen in de beschikbare parkeerplek
nadat u met het inparkeren bent be‐
gonnen. Het systeem kan een in‐
gang, een oprit, een binnenplaats of
zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Page 174 of 271

172Rijden en bediening
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐ versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐ zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.
Let op
Na productie moet het systeem wor‐
den gekalibreerd. Voor optimale be‐
geleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van ten minste 10 km, in‐
clusief een aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem Het blindehoeksysteem detecteert enmeldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elkebuitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt ge‐
bruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide zij‐
den van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen: ■ auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
■ voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de
Page 175 of 271

Rijden en bediening173
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display, Persoon‐
lijke instellingen 3 111.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de achterbumper en strekken zich ong.
drie meter naar achteren en naar de
zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 meter en twee meter
hoog, vanaf de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐
teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 238.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Page 176 of 271

174Rijden en bediening
Werking
De camera bevindt zich tussen de
lampjes van de kentekenverlichting
en heeft een zichthoek van 130°.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen verschij‐
nen als driehoekjes 9
op de afbeelding, met daarop obsta‐
kels die door de achtersensoren van
de geavanceerde parkeerhulp gede‐
tecteerd zijn.
Display-instellingen
Helderheid en contrast kunnen wor‐
den ingesteld door op het display van
het aanraakscherm te tikken wanneer de achteruitkijkcamera actief is.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd wan‐
neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
Activering of deactivering van de vi‐
suele richtlijnen en de waarschu‐
wingssymbolen kan worden veran‐
derd in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 111.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.