Page 145 of 263

Rijden en bediening143Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
systeem heeft een zelfreinigende
functie die tijdens het rijden automa‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat
hier een bericht over verschijnt. Het
filter wordt geregenereerd door ach‐
tergebleven roetdeeltjes periodiek bij
een hoge temperatuur te verbranden. Dit proces vindt in bepaalde rijom‐
standigheden automatisch plaats en
kan tot 25 minuten duren. Doorgaans neemt dit tussen 7 en 12 minuten in
beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk
hoger. Enige geur- en rookontwikke‐
ling tijdens deze procedure is nor‐
maal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter geregenereerd
moet worden maar de recente rijom‐ standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Tegelijkertijd verschijnt
Roetfilter is vol, rijd door op het Driver
Information Center (DIC).
% brandt wanneer het roetfilter vol is.
Start het regeneratieproces zo spoe‐
dig mogelijk.
% knippert wanneer de maximale
verzadigingsgraad van het filter is be‐
reikt. Start het regeneratieproces on‐
middellijk om schade aan de motor te
voorkomen.
Regeneratieproces Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 1/min. Zo nodig terug‐ schakelen. De reiniging van het roet‐
filter wordt dan gestart.
Als er op het DIC ook een bericht ver‐
schijnt dat reinigen niet mogelijk is,
raadpleeg dan een werkplaats.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
Page 146 of 263

144Rijden en bediening
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelamp % dooft zodra de rege‐
neratie is afgerond.
Katalysator
De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 181, 3 244 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlueAlgemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uit‐
laatsysteem.
De naam van de gebruikte DEF is AdBlue Ⓡ 1)
. Het is een niet-giftige,
niet-ontvlambare, kleur- en geurloze
vloeistof die uit 32 % ureum en 68 %
water bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lak‐
werk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage tem‐ peraturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer 0,7
liter per 1000 km en is afhankelijk van
het rijgedrag.
1) Gedeponeerd handelsmerk van de Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA).
Page 147 of 263

Rijden en bediening145
Als het AdBlue-peil tot onder een be‐
paalde waarde daalt, verschijnt er een peilwaarschuwing Actieradius
AdBlue: 2400 km op het Driver Infor‐
mation Center (DIC).
Er moet zo spoedig mogelijk ten min‐ ste 5 liter AdBlue worden bijgetankt.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt, ver‐
schijnen er afhankelijk van het hui‐
dige AdBlue-peil nog meer peilwaar‐
schuwingen op het DIC. Latere ver‐
zoeken om AdBlue bij te vullen en ten slotte de aankondiging om opnieuw
starten van de motor te voorkomen
worden weergegeven. Deze beper‐
kingen zijn wettelijk vereist.
Bij een AdBlue-bereik van 900 km
worden de volgende waarschuwings‐
berichten om beurten op het DIC weergegeven:
■ AdBlue laag Nu bijvullen
■ Herstart motor verhinderd in 900
kmBovendien knippert de controlelamp
Y continu en weerklinkt een geluids‐
signaal viermaal om de drie minuten.
Voordat de blokkering van het op‐
nieuw starten van de motor wordt ge‐
activeerd, verschijnen de volgende
waarschuwingsberichten:
■ AdBlue leeg Nu bijvullen
■ Herstarten motor niet mogelijk
afwisselend op het DIC.
Bovendien knippert de controlelamp
Y continu en weerklinkt een geluids‐
signaal viermaal om de drie minuten.
Nadat het starten van de motor is
voorkomen, wordt het volgende be‐
richt:
Vul AdBlue bij om voertuig te starten
weergegeven.
Om de motor opnieuw te starten moet er eerst AdBlue worden bijgetankt.
Waarschuwingen m.b.t. hogeuitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen bo‐
ven een bepaalde waarde stijgt, wor‐
den waarschuwingen zoals de hier‐boven beschreven bereikwaarschu‐
wingen weergegeven in het Driver In‐ formation Center.
Er worden verzoeken om het uitlaat‐
systeem te laten nakijken en ten
slotte de aankondiging om opnieuw
starten van de motor te voorkomen
weergegeven. Deze beperkingen zijn
wettelijk vereist.
Neem contact op met uw werkplaats
voor assistentie.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor se‐
lectieve katalysatorreductie be‐
schadigd raken.
Page 148 of 263

146Rijden en bediening
Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de
daarvoor bedoelde jerrycans om te
voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Controleer vóór het bijtanken van
AdBlue de houdbaarheidsdatum er‐
van, omdat het maar beperkt mee‐
gaat.
Let op
Er moet spoedig ten minste 5 liter AdBlue worden bijgetankt. Anders
detecteert het systeem de bijge‐ tankte AdBlue wellicht niet.
Bij het bijtanken van AdBlue bij tem‐ peraturen van minder dan -11 °C
wordt dit wellicht niet door het sys‐
teem gedetecteerd. Parkeer de auto
in dat geval op een locatie met een
hogere buitentemperatuur totdat de
AdBlue weer vloeibaar wordt.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐ dampen vrijkomen. Adem dezedampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
1. Sleutel uit contactslot trekken.
2. Sluit alle portieren om ammonia‐ dampen in het interieur te voorko‐
men.
3. Trek bij de uitsparing aan de tank‐
klep en open deze 3 182.
4. Schroef de beschermdop los van
de vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is.
8. Schroef de slang van de vulpijp.
9. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan en -slang
volgens de lokale milieuregels af.
Page 149 of 263
Rijden en bediening147
AdBlue verversenAls er gedurende de laatste 2 jaar
minder dan 5 liter AdBlue is bijgevuld, moet de resterende vloeistof worden
ververst, aangezien AdBlue een be‐
perkte levensduur heeft.Voorzichtig
Bij niet opvolgen ervan kan het se‐ lectieve katalysatorreductiesys‐
teem beschadigd raken.
Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus door op de
keuzehendel te tikken 3 149.
VersnellingsbakdisplayDe modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center (DIC).
In de handgeschakelde modus wor‐
den M en het nummer van de gese‐
lecteerde versnelling aangeduid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
Page 150 of 263

148Rijden en bedieningKeuzehendelP=parkeerstand, druk op de ont‐
grendelingsknop, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokkenR=achteruitversnelling, druk op de
ontgrendelingsknop, alleen in‐
schakelen wanneer de auto stil‐
staatN=neutrale standD=automatische modusM=handmatige modus: duw de keu‐ zehendel vanuit D naar links.<=opschakelen in handmatige mo‐
dus: keuzehendel in de stand M
zetten en omhoog tikken]=terugschakelen in handmatige
modus: keuzehendel in de stand M zetten en achterwaarts tikken
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer u de ontsteking inschakelt en het rem‐
pedaal intrapt.
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j.
Staat de keuzehendel niet in P wan‐
neer u de ontsteking uitschakelt, dan
knipperen de controlelampjes j
en P.
Druk op de ontgrendelknop om P of
R in te schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan al‐
vorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie hand‐ matige modus.
Page 151 of 263

Rijden en bediening149
Auto heen en weer schommelenHet is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand D en R heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐ ten maken en snel optrekken voorko‐
men.
ParkerenTrek de handrem aan en schakel P in.
De contactsleutel kan alleen verwij‐ derd worden met de keuzehendel in
stand P.Handmatige modus
Haal de keuzehendel uit de stand D
naar links om de handgeschakelde
modus M te selecteren.
Tip de keuzehendel aan
naar
voren <=opschakelen naar een
hogere versnellingnaar
achteren ]=terugschakelen naar
een lagere versnel‐
ling
De ingeschakelde versnelling ver‐
schijnt op de instrumentengroep.
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐
gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch naar een hogere versnelling opge‐schakeld.
Elektronische
rijprogramma's ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.
■ De automatische neutraalschake‐ ling schakelt vanzelf de neutraal‐
stand in wanneer de auto wordt stil‐
gezet met een ingeschakelde ver‐
snelling en de rem wordt ingetrapt.
Page 152 of 263

150Rijden en bediening
■ Bij een ingeschakelde SPORT-modus vindt het schakelen bij ho‐
gere toerentallen plaats (behalve
wanneer cruise control is ingescha‐
keld). SPORT-modus 3 157.
■ Speciale programma's passen bij klimmen en dalen de schakelmo‐menten automatisch aan.
Kickdown Bij het geheel intrappen van het gas‐
pedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk van het motortoerental over op een
lagere versnelling.
Storing
Bij een storing verschijnt er een
boordmelding op het Driver Informa‐
tion Center (DIC). Boordinformatie
3 105.
De versnellingsbak schakelt niet lan‐
ger automatisch. Verder rijden is mo‐ gelijk door handmatig te schakelen.
Alleen de hoogste versnelling is be‐
schikbaar. In de handgeschakelde
modus kan, afhankelijk van de sto‐ring, ook de 2e versnelling beschik‐
baar zijn. Schakel alleen wanneer de
auto stilstaat.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald. U kunt de contactsleutel niet uit de contactschakelaar verwijderen.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 229.
Is de accu niet de oorzaak van de sto‐
ring, ontgrendel dan de keuzehendel.
1. Handrem aantrekken.
2. Maak de kap van de keuzehendel
aan de voorkant van de midden‐
console los, klap deze omhoog en draai deze naar links.