Page 118 of 344
11 6
RCZ_nl_Chap05_securite_ed02-2013_CA
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij het over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Storing in de werking
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Page 131 of 344

6/
RIJDEN
CONTACTSLOT
ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
STARTEN VAN DE MOTOR
Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de startblokkering.
Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten) .
Laat zodra de motor draait de sleutel los.
AFZETTEN VAN DE MOTOR
Zet de auto stil.
Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop) .
Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het
contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de
stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.
In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifi eke code
beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert het
motormanagementsysteem kort nadat het contact is afgezet en
voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer
actief.
Page 132 of 344
130
PARKEERREM
Aantrekken
Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat
de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen
vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een
versnelling in.
Page 136 of 344

3
3
134
WEERGAVE OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt,
verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D1...D6. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
. Programma Sneeuw
M1...M6. Handmatig schakelen (sequentiëel)
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
WEGRIJDEN
Trek de handrem aan.
Selecteer de stand P of N .
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
Zet de handrem vrij.
Selecteer de stand R , D of M .
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de
selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en
de stand R , D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij
draaiende motor. Er wordt een melding weergegeven als u de selectiehendel uit
de stand P probeert te halen zonder dat u het rempedaal hebt
ingetrapt.
Page 138 of 344

136
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er \
tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens
de aanduiding M en de handmatig ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in
de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is
ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee
standen in).
PARKEREN VAN DE AUTO
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N
zetten om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen
van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
Zet de selectiehendel in de stand P ; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.
STORING
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de
3
e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen
bij het selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de stand N . De
transmissie raakt hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende
snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier\
.
In de volgende gevallen kan de versnellingsbak beschadigd raken:
- bij het gelijktijdig intrappen van het gaspedaal en het rempedaal,
- bij het geforceerd van stand P naar een andere stand
schakelen als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met draaiende motor (fi les) de
selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan om
brandstof te besparen.
Page 143 of 344
6/
RIJDEN
WEERGAVE OP HET DISPLAY
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzing AAN/UIT.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (OFF/Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te
drukken (bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (OFF/Pause).
Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .
Page 144 of 344

142
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE SNELHEID
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de
snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot
voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk
uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. De
snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de
ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het
gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Page 146 of 344
144
WEERGAVE OP HET DISPLAY
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling.
6. Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (OFF/Pause).
Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de
toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3 :
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op
het display (OFF/Pause).
Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4 .