Page 84 of 225
82Instrumenten en bedieningsorganen
Na inschakelen van het contact en
hendel op $ geldt een interval van
6 seconden.
Automatische wisfunctie met
regensensor$=Automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwissers aan.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Sproeier‐
vloeistof wordt tegen de ruiten gespo‐ ten en de wissers maken enkele sla‐
gen.
Staat de verlichting aan, dan wordt er
ook sproeiervloeistof tegen de kop‐
lampen gespoten. Daarna werken de koplampsproeiers 2 minuten niet.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Hendel van u af duwen. De achter‐
ruitwisser wist in de intervalstand. Om
uit te schakelen, de hendel nogmaals naar voren duwen.
Page 94 of 225

92Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt bij ingeschakelde ontsteking
enkele seconden. Het systeem is na
het doven van de controlelamp klaar
voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 142.
Opschakelen [ gaat groen branden wanneer voor
zuinig rijden opschakelen wordt aan‐
bevolen.
SPORT-modus 1 brandt geel.
Het symbool brandt bij een ingescha‐
kelde SPORT-modus 3 135, 3 145.
Winterprogramma T brandt geel.Het symbool brandt bij een ingescha‐
keld winterprogramma 3 135,
3 140.
Park Pilot met
ultrasoonsensoren
r brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem. Oorzaak van
de storing onmiddellijk door een
werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren.
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Ultrasoonsensoren Park Pilot 3 147.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) v knippert of brandt geel.Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden.
Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd 3 144.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is uitgeschakeld of er is een storing in het systeem. Verder rij‐
den is mogelijk. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
ESP® Plus
3 144.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.
Page 95 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen93Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 161.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Voorgloeien en roetfilter ! brandt of knippert geel.
Brandt
Voorgloeisysteem ingeschakeld.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Knippert
Als het dieselpartikelfilter gereinigd
moet worden, maar de recente rijom‐ standigheden geen automatische rei‐
niging toelieten, knippert controle‐
lamp !. Verder rijden en het motor‐
toerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min laten dalen.
Controlelamp ! dooft zodra de zelf‐
reiniging is afgerond.
Dieselpartikelfilter 3 131.
Drukverliesdetectiesys‐
teem en bandenspan‐
ningscontrole-systeem
w brandt of knippert rood of geel.
Rode controlelamp brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren. Bij banden met noodloopeigen‐
schappen is de toegestane maxi‐
mumsnelheid 80 km/u 3 179.
Gele controlelamp brandt Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert
Driemaal knipperen wijst op de initia‐ lisatie van het systeem.Drukverliesdetectiesysteem 3 182,
bandenspanningscontrolesysteem
3 181.
Interactief rijsysteem
(IDS), elektronische
dempingsregeling (CDC),
SPORT-modus IDS+ brandt geel.
Brandt na het openen van het be‐ stuurdersportier ca. 10 seconden.
Branden tijdens het rijden wijst op een
storing in het systeem. Om veilig‐
heidsredenen wordt overgeschakeld
op een stuggere onderstelafstem‐
ming. Oorzaak van de storing onmid‐ dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
IDS Plus
3 145, elektronische dem‐
pingsregeling 3 145, SPORT-modus
3 145.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Page 125 of 225

Klimaatregeling123Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling en menu selecteren
■ Luchtdebiet
AUTO=Automatische modus4=luchtrecirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 43.
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐
tische modus regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
De instellingen verschijnen op het
Info-Display. Wijzigingen van de in‐
stellingen worden op het
Info-Display gedurende korte tijd als
invoeging getoond.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Voor een storingsvrij functioneren de
sensor op het instrumentenpaneel
niet afdekken.
Automatische modus Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Toets AUTO indrukken.
■ Alle ventilatieopeningen openen.
■ Airco aan.
■ Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimale temperatuur wordt
ingesteld, verschijnt Lo op het dis‐
play: de elektronische klimaatrege‐
ling (ECC) levert maximale koeling.
Page 149 of 225
Rijden en bediening147
VertragenBij ingeschakelde cruisecontrol toets
g indrukken of meermaals aantippen:
snelheid wordt traploos of in kleine
stapjes verlaagd.
Na het loslaten van toets g wordt de
actuele snelheid opgeslagen en aan‐ gehouden.
Uitschakelen
Toets § aantippen: cruisecontrol
wordt uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is minder dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ als het koppelingspedaal wordt be‐
diend,
■ keuzehendel in stand N.Obstakeldetectiesyste‐
men
ParkeerhulpDe parkeerhulp vereenvoudigt het in‐ parkeren door de afstand tussen de
auto en eventuele obstakels te me‐
ten. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultra‐
soonparkeersensoren in zowel voor-
als achterbumper.
Controlelamp r 3 92.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Page 150 of 225

148Rijden en bediening
Het systeem wordt automatisch ge‐activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Het systeem kan ook worden inge‐
schakeld bij lage snelheden door
toets r in te drukken.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Isde afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Uitschakelen
Toets r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
Het systeem wordt automatisch uit‐
geschakeld wanneer de auto een be‐ paalde snelheid overschrijdt.
Trekhaak
Het systeem neemt automatisch een
af fabriek gemonteerde trekhaak
waar.
Bij het rijden met een aanhanger wor‐ den de achterste parkeersensorengedeactiveerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 208. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 176 of 225
174Verzorging van de auto
Zekeringfuncties bij
zekeringendoos bagageruimte,
type ANr.Stroomkring1ABS2ABS3Interieuraanjager elektronische
klimaatregeling (ECC)4Interieuraanjager verwarming
en airconditioningssysteem5Koelventilator6Koelventilator7Centrale vergrendeling8Voorruitsproeiers, achterruit‐
sproeiers9Verwarmbare achterruit,
verwarmbare buitenspiegel10Diagnosestekker11Instrumenten12Mobiele telefoon, infotainment-
systeem, display13InterieurverlichtingNr.Stroomkring14Voorruitwissers15Voorruitwissers16Claxon, ABS, remlichtschake‐
laar, airconditioningssysteem17Dieselbrandstoffilter of aircondi‐
tioningssysteem18Startmotor19–20Claxon21Motorelektronica22Motorelektronica23Instellen koplampreikwijdte24Brandstofpomp25–26Motorelektronica27Verwarming, airconditionings‐
systeem, luchtkwaliteitssensor28–29Stuurbekrachtiging30Motorelektronica
Page 179 of 225
Verzorging van de auto177
Nr.Stroomkring1Elektrische ruitbediening voorin2–3Instrumenten4Verwarming, airconditionings‐
systeem, elektronische klimaat‐
regeling (ECC)5Airbags6–7–8–9–10–11Verwarmbare achterruit12Achterruitwisser13Park Pilot14Verwarming, airconditioning15–16Open&Start-systeemNr.Stroomkring17Regensensor, luchtkwaliteits‐
ensor, bandenspanningscontro‐
lesysteem, binnenspiegel18Instrumenten, schakelaars19–20CDC21Verwarmbare buitenspiegels22–23Elektrische ruitbediening
achterin24Diagnosestekker25–26Elektrisch inklapbare buiten‐
spiegels27Ultrasoonsensor, diefstalalarm‐
systeem28–29Aansteker, 12V-aansluiting
voorin3012V-aansluiting achterin31–Nr.Stroomkring32–33Open&Start-systeem34–3512V-aansluiting achterin36Stekkerdoos voor aanhanger/
caravan37–38Centrale vergrendeling, klem 3039Stoelverwarming links40Stoelverwarming rechts41–42–43–44–