Klimaatregeling91
4 r Volgende-
knop=Selecteert
functies in de
menubalk en
past waarden
aan.5 OK knop=Bevestigt se‐
lectie.
Handzender
De regelknoppen werken hetzelfde
als de timereenheid die hiervoor werd beschreven.
Om de afstandsbediening te active‐ ren, drukt u op de activeringsknop X
en laat u deze weer los wanneer de
menubalk in de display verschijnt. De
signaalaanduiding en SENd verschij‐
nen kort in de display, gevolgd door de temperatuur.9 Waarschuwing
Schakel tijdens het bijtanken zo‐
wel de afstandsbediening als de
verwarming uit!
Om uit te schakelen, houdt u de acti‐
veringsknop X ingedrukt om onge‐
wilde werking te voorkomen.
De afstandsbediening heeft een
maximaal bereik van 600 meter. Het
bereik kan afnemen door omgevings‐
omstandigheden en wanneer de accu leeg loopt.
De verwarming kan niet alleen met de
afstandsbediening worden in- of uit‐
geschakeld, maar ook voor een pe‐
riode van 30 minuten met de knop op
het instrumentenpaneel.
Vervangen van de accu
Vervang de accu wanneer het bereik
van de afstandsbediening afgeno‐ men is of wanneer het symbool voor
het opladen van de accu knippert.
Open de afdekking met een muntstuk
en vervang de accu (CR 2430 of ge‐
lijkaardig) waarbij u ervoor moet zor‐
gen dat de nieuwe accu juist ge‐
plaatst wordt met de positieve ( <)
Klimaatregeling93
Programmeren P
U kunt maximaal 3 vooraf ingestelde
vertrektijden programmeren, ofwel
gedurende één dag of gespreid over
een week.
■ Selecteer P in de menubalk en be‐
vestig
■ Selecteer het gewenste vooraf in‐ gestelde geheugennummer 1, 2 of
3 en bevestig
■ Selecteer de dag en bevestig
■ Selecteer het uur en bevestig
■ Selecteer de minuten en bevestig
■ Selecteer Y of x en bevestig
■ Indien nodig kunt u voorafgaand aan het vertrek de duurtijd van de
werking aanpassen en bevestigt u
Het volgende vooraf ingestelde ge‐
heugennummer dat moet worden ge‐
activeerd, wordt onderlijnd en de
weekdag wordt getoond. Herhaal de procedure om de andere vooraf inge‐ stelde geheugennummers te pro‐
grammeren.Als u tijdens de procedure op X drukt,
verlaat u het programma zonder dat
de aanpassingen worden opgesla‐
gen.
Om een vooraf ingestelde vertrektijd
te wissen, volgt u de stappen voor
programmeren tot het verwarmings‐
symbool Y knippert. Druk op knop
q of r tot oFF in de display ver‐
schijnt en bevestig.
De verwarming stopt automatisch
5 minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is
voorzien van een temperatuursen‐
sor die de looptijd berekent volgens
de omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem start automatisch tussen de 5 en
60 minuten die voorafgaan aan de
geprogrammeerde starttijd.Stel de weekdag, de tijd en de duurtijd
van de verwarming in Ö
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐
steld.
■ Selecteer Ö en bevestig
■ Selecteer de weekdag en bevestig
■ Wijzig de uren en bevestig
■ Wijzig de minuten en bevestig
■ Wijzig de standaard verwarmings‐ tijd en bevestig
Verwarmingsniveau Y
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
Selecteer Y en bevestig. ECO of
HIGH knippert in de display. Pas aan
met knop q of r en bevestig.
100Rijden en bedieningHandgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen, vanuit stilstand het koppelings‐
pedaal bedienen, de ring op de keu‐
zehendel omhoogtrekken en de ver‐
snelling tegen de weerstand in in‐
schakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
De koppeling niet onnodig laten slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand tij‐
dens het rijden op de schakelpook
te laten rusten.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met deze versnellingsbak is zowel
handmatig schakelen (handgescha‐
kelde modus) als automatisch scha‐
kelen (automatische modus) moge‐
lijk, beide met automatische bedie‐
ning van de koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐snelling.
Rijden en bediening101Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐ pedaal bedienen. Wordt het rempe‐
daal niet bediend, dan brandt T op
het versnellingsbakdisplay en kan de
motor niet worden gestart.
Bij het bedienen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐
tisch naar N (neutrale stand); op het
versnellingsbakdisplay verschijnt "N"
en de motor kan worden gestart. Dit
gebeurt mogelijk met enige vertra‐
ging.
KeuzehendelDe keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.N=Neutrale stand.A/
M=Wisselen tussen automatische en handgeschakelde modus.
In de automatische modus
staat er "A" op het versnel‐
lingsbakdisplay.R=Achteruitversnelling.
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnel‐
lingsbakdisplay.+=Opschakelen naar een hogere
versnelling.–=Terugschakelen naar een la‐ gere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor staat deversnellingsbak in de automatische
modus. Rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen. Bij
het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld. Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snel
weg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
In de automatische modus schakelt
de versnellingsbak automatisch an‐
dere versnellingen in, afhankelijk van
de rijomstandigheden.
Om de handgeschakelde modus in te
schakelen de keuzehendel naar A/M
halen. De actuele versnelling ver‐
schijnt op het versnellingsbakdisplay. Om de eerste versnelling in te scha‐
kelen, het rempedaal bedienen en de
keuzehendel naar de + of - bewegen.
Naar een hogere of lagere versnelling schakelen door de keuzehendel naar de + of - te bewegen. Het is mogelijk
versnellingen over te slaan door de
schakelhendel meerdere malen met
korte tussenpozen te bewegen.
102Rijden en bediening
Auto stoppenWanneer in de automatische of hand‐geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐
keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal bedienen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen klinkt een
onderbroken akoestisch waarschu‐
wingssignaal om aan te geven dat u
het rempedaal moet bedienen of de
handrem moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐
den van stilstand, zoals bij files.
Als de auto wordt geparkeerd en de
bestuurdersdeur wordt geopend,
klinkt een waarschuwingssignaal als
de neutrale stand niet is ingeschakeld
of het rempedaal niet is ingetrapt.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk tussen R en A/M (of tussen + of -) be‐
wegen terwijl u lichte druk op het gas‐
pedaal uitoefent. Motor niet te hoge
toeren laten maken en snel optrekken voorkomen.Parkeren
Trek de handrem aan. De laatst ge‐
selecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.
In stand N is geen versnelling inge‐
schakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een la‐
gere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Rijden en bediening103Elektronische
rijprogramma's
Winterprogramma V
Winterprogramma inschakelen wan‐
neer de auto op een glad wegdek
moeilijk wegrijdt.
Activering
Op de toets V drukken. V verschijnt
op het versnellingsbakdisplay. De
versnellingsbak schakelt over op de
automatische modus en de auto rijdt
weg in een geschikte versnelling.
Deactivering
Het winterprogramma wordt uitge‐
schakeld door:
■ het opnieuw indrukken van toets V,
■ het uitschakelen van de ontsteking,
■ het overschakelen naar de hand‐ geschakelde modus.
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐
peraturen klinkt mogelijk een onder‐
broken akoestisch waarschuwings‐
signaal. In dit geval de koppeling la‐
ten afkoelen door het rempedaal te
bedienen, "N" te selecteren en de
handrem aan te trekken.Beladingsmodus kg
De beladingsmodus is zowel in de
handgeschakelde als de automati‐
sche modus te gebruiken. In beide gevallen worden de schakelpatronendusdanig aangepast dat er meer nut‐ tige lading kan worden vervoerd.
Activering
Op de toets kg drukken. Op het ver‐
snellingsbakdisplay verschijnt kg. De
versnellingsbak kiest vervolgens ge‐
optimaliseerde schakelpatronen.
104Rijden en bediening
Deactivering
De beladingsmodus wordt uitgescha‐ keld door:
■ het opnieuw indrukken van toets kg,
■ het uitschakelen van het contact.
Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbij
het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog op‐
loopt, schakelt de versnellingsbak –
ook in de handgeschakelde modus –
automatisch naar een hogere ver‐
snelling. Zonder kickdown wordt deze automatische schakeling niet uitge‐
voerd in handmatige modus.
Storing Bij een storing verschijnt W op het
versnellingsbakdisplay. Verder rijden
is mogelijk, zij het voorzichtig en an‐
ticiperend.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking en een
ingeschakelde versnelling kan de koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 144.
Is een lege accu hiervan niet de oor‐
zaak, dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Als Neutraal niet kan worden gese‐
lecteerd, de auto alleen trekken met
de aandrijfwielen van de grond.
Auto slepen 3 146.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen wer‐
ken dan achter pas goed als het rem‐
pedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Daarvoor is een aanzienlijk grotere
krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te ver‐
volgen, de hulp van een werkplaats
inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Als controlelampje R onderweg op
de instrumentengroep oplicht en de melding DEFECT REMSYSTEEM op
het bestuurdersinformatiecentrum
Verzorging van de auto149
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.
Onderstel Sommige delen van de bodemplaat
zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.Motorruimte
Motorruimte bij voorkeur vóór en ná
de winter schoonspuiten en met was
conserveren. Vóór het schoonspuiten
van de motor de dynamo en het rem‐ vloeistofreservoir met kunststof folie
afdekken.
Bij het schoonspuiten van de motor
met een stoomreiniger, de stoom‐
straal niet op de onderdelen van het
antiblokkeersysteem, het airconditi‐
oningssysteem en de riemaandrijving
met de daarbij behorende richten.
Na het schoonspuiten van de motor
alle onderdelen in de motorruimte
grondig door een werkplaats laten
conserveren met beschermende
was.
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Trekhaak
Kogelstang niet met een stoom- of
hogedrukreiniger reinigen.Verzorging interieur
Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Instrumentengroep en de displays al‐
leen met een zachte, vochtige doek
reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met
een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name op lichtgekleurde bekleding. Reinig ver‐
wijderbare vlekken en verkleuringen
zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.