88Klimaatregeling
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem biedt het airconditionings‐
systeem:
AC=koeling4=luchtrecirculatieKoeling (AC)
Wordt bediend met knop AC en werkt
alleen wanneer de motor draait en de
aanjager is ingeschakeld.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Bediening met toets 4.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, schakel dan de voorruitenwisser in en
gebruik de luchtverdeelstanden J en
V niet.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling AC aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Alle luchtroosters openen.
Klimaatregeling93
Programmeren P
U kunt maximaal 3 vooraf ingestelde
vertrektijden programmeren, ofwel
gedurende één dag of gespreid over
een week.
■ Selecteer P in de menubalk en be‐
vestig
■ Selecteer het gewenste vooraf in‐ gestelde geheugennummer 1, 2 of
3 en bevestig
■ Selecteer de dag en bevestig
■ Selecteer het uur en bevestig
■ Selecteer de minuten en bevestig
■ Selecteer Y of x en bevestig
■ Indien nodig kunt u voorafgaand aan het vertrek de duurtijd van de
werking aanpassen en bevestigt u
Het volgende vooraf ingestelde ge‐
heugennummer dat moet worden ge‐
activeerd, wordt onderlijnd en de
weekdag wordt getoond. Herhaal de procedure om de andere vooraf inge‐ stelde geheugennummers te pro‐
grammeren.Als u tijdens de procedure op X drukt,
verlaat u het programma zonder dat
de aanpassingen worden opgesla‐
gen.
Om een vooraf ingestelde vertrektijd
te wissen, volgt u de stappen voor
programmeren tot het verwarmings‐
symbool Y knippert. Druk op knop
q of r tot oFF in de display ver‐
schijnt en bevestig.
De verwarming stopt automatisch
5 minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is
voorzien van een temperatuursen‐
sor die de looptijd berekent volgens
de omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem start automatisch tussen de 5 en
60 minuten die voorafgaan aan de
geprogrammeerde starttijd.Stel de weekdag, de tijd en de duurtijd
van de verwarming in Ö
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐
steld.
■ Selecteer Ö en bevestig
■ Selecteer de weekdag en bevestig
■ Wijzig de uren en bevestig
■ Wijzig de minuten en bevestig
■ Wijzig de standaard verwarmings‐ tijd en bevestig
Verwarmingsniveau Y
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
Selecteer Y en bevestig. ECO of
HIGH knippert in de display. Pas aan
met knop q of r en bevestig.
Rijden en bediening105
verschijnt, is er een storing in het rem‐
systeem. Onmiddellijk de hulp van
een werkplaats inroepen.
Controlelamp R 3 74.
Boordinformatie 3 78.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeerremsysteem (ABS)
voorkomt dat de wielen blokkeren.
Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Controlelamp u 3 75.Storing
Als controlelampje u niet na enkele
seconden na het inschakelen van het contact dooft of onderweg oplicht, is
er een storing in het ABS. Controle‐
lampje A kan ook oplichten in de in‐
strumentengroep samen met de be‐
richten CONTROLEER ABS en
CONTROLEER ESP op het bestuur‐
dersinformatiecentrum. Het remsys‐ teem blijft zonder ingrepen van het
ABS werken.9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Als de controlelampjes u, A , R en
C oplichten, worden het ABS en het
ESP gedeactiveerd en verschijnt het
bericht DEFECT REMSYSTEEM op
het bestuurdersinformatiecentrum.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 78.
Handrem
Handrem altijd zonder indrukken van
de ontgrendelknop stevig aantrek‐
ken, op op- of aflopende hellingen al‐ tijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets oplichten, de ont‐
grendelingsknop indrukken en de
hendel helemaal omlaagzetten.
106Rijden en bediening
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐nen bij het aantrekken van de hand‐
rem, tegelijkertijd het rempedaal be‐
dienen.
Controlelamp R 3 74.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.Rijregelsystemen
Traction ControlTraction Control (TC) is een onder‐
deel van het elektronische stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) dat helpt bij
het behoud van de rijstabiliteit, onge‐
acht wegdek en grip van de banden,
en voorkomt dat de wielen gaan door‐ slippen.
Zodra de aandrijfwielen beginnen
door te slaan, wordt het motorvermo‐
gen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de
auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra het contact
wordt ingeschakeld en de controle‐
lamp v op de instrumentengroep
dooft.
Wanneer TC actief ingrijpt, knip‐
pert v.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp v 3 75.
Uitschakelen
Het is mogelijk de TC uit te schakelen,
wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan:
Rijden en bediening107
v-toets indrukken. Controlelampje v
brandt op de instrumentengroep en
het bericht ANTISLIP-SYSTEEM
UIT verschijnt op het bestuurdersin‐
formatiecentrum.
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op de toets v te drukken.
Controlelamp v op de instrumenten‐
groep dooft. De volgende keer dat het contact wordt ingeschakeld is TC op‐
nieuw geactiveerd.
Wanneer de auto een snelheid van
50 km/u bereikt, wordt TC automa‐
tisch opnieuw geactiveerd.
Storing Als het systeem een storing regis‐
treert, brandt controlelampje A op
de instrumentengroep 3 74 en ver‐
schijnt het bericht CONTROLEER
ESP op het bestuurdersinformatie‐
centrum.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 78.Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP)
Het elektronische stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) verbetert zo no‐
dig de rijstabiliteit ongeacht de staat
van het wegdek of de grip van de ban‐
den. Het voorkomt ook dat de aange‐ dreven wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESP® Plus
is bedrijfsklaar zodra het
contact wordt ingeschakeld en de
controlelamp v op de instrumenten‐
groep dooft.
Wanneer ESP® Plus
ingrijpt, gaat v
knipperen.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp v 3 75.
Uitschakelen
Het is mogelijk het ESP® Plus
uit te
schakelen, wanneer de aandrijfwie‐
len moeten kunnen doorslaan:
108Rijden en bediening
v-toets indrukken. Controlelampje v
brandt op de instrumentengroep en
het bericht ANTISLIP-SYSTEEM
UIT verschijnt op het bestuurdersin‐
formatiecentrum.
U kunt het ESP® Plus
weer activeren
door nogmaals op de toets v te druk‐
ken. Controlelamp v op de instru‐
mentengroep dooft. De volgende keer dat het contact wordt ingescha‐
keld is het ESP® Plus
opnieuw geacti‐
veerd.
Wanneer de auto een snelheid van
50 km/u bereikt, wordt ESP® Plus
au‐
tomatisch opnieuw geactiveerd.
Storing
Als het systeem een storing regis‐
treert, brandt controlelampje A op
de instrumentengroep 3 74 en ver‐
schijnt het bericht CONTROLEER
ESP op het bestuurdersinformatie‐
centrum.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 78.Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐
haven. Tijdens het bergop- en berg‐
afwaarts rijden kan van de opgesla‐
gen snelheden worden afgeweken.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal werd
bediend.
De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Bij geautomatiseerde versnellings‐
bak, cruisecontrol alleen in automati‐
sche modus activeren.
Controlelampen U en m 3 76.Inschakelen
Schakelaar m indrukken, controle‐
lamp U licht groen op instrumenten‐
groep op.
Cruise control staat nu in de standby- stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding in het driver informa‐
tion center.
116Rijden en bediening
Algemene informatieDe opgegeven getallen voor het offi‐
ciële brandstofverbruik en de speci‐
fieke CO
2-
emissie hebben betrekking
op het EU-basismodel met standaard uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG) nr.
715/2007 (in de respectievelijke, van
toepassing zijnde versie), waarbij re‐
kening wordt gehouden met het ge‐
wicht van de auto in bedrijfstoestand,
zoals voorgeschreven door de veror‐
dening.
De getallen worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto.
Extra uitrusting kan enigszins hogere
resultaten tot gevolg hebben dan de
vermelde getallen voor brandstofver‐
bruik en CO 2. Het brandstofverbruik
hangt bovendien af van de persoon‐
lijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatieHet achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten uit‐
voeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere uitrusting. Alleen trekhaken gebrui‐
ken die voor uw auto zijn goedge‐
keurd.
Rijgedrag en
aanhangertips Bij beremde aanhangers/caravans de
losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 169.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Rijden en bediening117
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Het geldt normaal bij hellings‐ percentages tot maximaal 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10% worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8%,
bijv. op snelwegen) hoeft het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 156
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐ den overschreden.TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
9 Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde kogelstang. Als u de
kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Akoestisch
waarschuwingssignaal trekhaaksysteem Wanneer een auto met een trekhaak‐
systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.