Page 9 of 255
Kort en bondig7StoelverstellingLengteverstelling stoel
Aan handgreep trekken, stoel ver‐
schuiven, handgreep loslaten.
Stoelpositie 3 48, stoelverstelling
3 49.
9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
Rugleuning voorstoelen
Hendel naar achteren draaien, zitting‐ hoek instellen en hendel loslaten.Laat de stoel hoorbaar vastklikken.
Stoelpositie 3 48, Stoelverstelling
3 49, Rugleuning neerklappen
3 51.
Zithoogte
Pompbeweging van de hendel
omhoog=stoel omhoogomlaag=stoel omlaag
Stoelpositie 3 48, stoelverstelling
3 49.
Page 10 of 255
8Kort en bondig
Elektrische stoelverstelling
Schakelaar 1 als volgt bedienen:
vooruit/achteruit=lengteverstel‐
lingomhoog/omlaag=hoogtever‐
stellingvooraan
omhoog/omlaag=hoekverstel‐
ling
Schakelaar 2 als volgt bedienen:
vooruit/achteruit=rugleuningver‐
stelling
Elektrische stoelverstelling 3 52,
Rugleuning neerklappen 3 51.
Hoofdsteunverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen, vastklikken.
Hoofdsteunen 3 46.
Veiligheidsgordel
Veiligheidsgordel afrollen en in gor‐
delslot vastklikken. De veiligheidsgor‐ del mag niet gedraaid zitten en moet
strak tegen het lichaam aanliggen. De
rugleuningen mogen niet te ver naar
achteren hellen (maximaal ca. 25 °).
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Stoelpositie 3 48, veiligheidsgor‐
dels 3 55, gordelaanbieder 3 55,
airbagsysteem 3 59.
Page 11 of 255
Kort en bondig9SpiegelverstellingBinnenspiegel
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing bijstellen.
Binnenspiegel 3 31, automatisch
dimmende binnenspiegel 3 31.
Buitenspiegels
Desbetreffende buitenspiegel selec‐
teren en verstellen.
Bolle buitenspiegels 3 29, elektri‐
sche verstelling 3 29, inklapbare
buitenspiegels 3 30, verwarmde
buitenspiegels 3 30.
Stuurwiel instellen
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Airbagsysteem 3 59, contactslot‐
standen 3 139.
Page 13 of 255

Kort en bondig11
1Elektrische ruitbediening .......32
2 Buitenspiegels ......................29
3 Cruise control .....................156
Snelheidsbegrenzer ............158
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 159
4 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................. 136
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht, grootlichtassis‐
tentie ................................... 122
Omgevingsverlichting ......... 126
Parkeerlichten .....................123
Knoppen voor Driver
Information Center ................98
6 Instrumenten ........................ 87
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 80
8 Driver Information Center ...... 98
9 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers .................. 8210 SPORT-modus ................... 154
Centrale vergrendeling .........22
Alarmknipperlichten ...........121
Controlelamp airbag-
deactivering .......................... 92
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................92
Tour-modus ........................ 154
11 Info-Display ........................ 103
12 Status-LED alarmsysteem ...27
13 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................ 136
14 Handschoenenkastje,
afsluitbaar ............................. 71
15 Traction Control-systeem ...152
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............153
Parkeerhulpsystemen .........162
Lane Departure Warning ...176
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 14116 Verwarming en ventilatie ....128
17 AUX-ingang, USB-ingang ....10
18 12 V-aansluiting ....................86
19 Bedieningsschakelaar
softtop .................................. 35
Centrale ruitschakelaar ........32
20 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................149
Automatische
versnellingsbak ..................146
21 Handrem, handmatig of
elektrisch bediend ...............150
22 Contactslot met stuurslot ...139
23 Claxon .................................. 81
Bestuurdersairbag ...............62
24 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 188
25 Opbergvak ........................... 72
Zekeringenkast ..................205
26 Stuurwiel instellen ................80
27 Lichtschakelaar ..................114
Instellen koplampreikwijdte 117
Page 24 of 255

22Sleutels, portieren en ruiten
Afstandsbediening
synchroniseren
Na vervanging van de batterij het por‐
tier openen met de sleutel in het slot
van het bestuurdersportier. De hand‐
zender wordt gesynchroniseerd wan‐
neer het contact wordt aangezet.
Opgeslagen instellingen Wanneer de sleutel uit het contactslot
wordt getrokken, worden de volgende
instellingen automatisch opgeslagen
in het geheugen van de sleutel:
■ Verlichting
■ Infotainment-systeem
■ Centrale vergrendeling
■ Instellingen sportmodus
■ Comfortinstellingen
De opgeslagen instellingen worden
automatisch toegepast wanneer de
sleutel met het geheugen de vol‐
gende keer in het contactslot wordt
gestoken en naar stand 1 3 139
wordt gedraaid.Een voorwaarde is dat Pers. inst. voor
bestuurder geactiveerd is in de per‐
soonlijke instellingen van de Graphic-Info-Display. Dit moet wor‐
den ingesteld voor alle gebruikte
sleutels. Bij auto’s die zijn uitgerust
met een Colour-Info-Display, is de
personalisatie permanent ingescha‐
keld.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt portieren,
bagageruimte en tankklep.
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch ont‐
grendeld.Let op
Wanneer na ontgrendeling met de
afstandsbediening geen van de por‐ tieren word geopend, worden deze
na korte tijd automatisch opnieuw
vergrendeld.
Ontgrendelen
Toets c indrukken.
In de persoonlijke instellingen kunt u
kiezen uit twee instellingen 3 107:
■ Druk eenmaal kort op de toets c om
beide portieren, de bagageruimte en de tankklep te ontgrendelen.
Page 46 of 255

44Sleutels, portieren en ruiten
■ Klap het bovengedeelte verticaalomhoog.
De achterbank is niet te gebruiken
wanneer de grote windgeleider ge‐
monteerd is.
Het verticale gedeelte van de geleider kan worden neergeklapt wanneer het
niet wordt gebruikt.
Wanneer de softtop gesloten is, kan
de windgeleider gemonteerd blijven.
Klap voor het verwijderen van de ge‐
leider het verticale gedeelte omlaag.
Til de geleider in het midden iets op
en haal deze aan beide zijden uit de
uitsparingen.
Windgeleider opbergen
Schuif voor het opbergen van de de‐
flector de borgpennen achter terug en draai de pennen in de steunen. Druk
de schuiven van de borgpennen voor terug totdat ze vastklikken. Klap degeleider in elkaar en berg deze in de
zak op.
Klap de rugleuningen achter neer.
Lijn de harde kap van de zak uit met de bagageruimte. Plaats de zak van
onderaf omhoog bij de zijgeleiding in de uitsparing van het frame boven.
Zet de zak met het klittenband bij de
sjorogen aan beide zijden vast. Zet de achterbankrugleuningen omhoog.
Koprolbeveiliging
De koprolbeveiliging bestaat uit een
versterkte voorruitsponning en rol‐
beugels onder afdekkingen achter de hoofdsteunen achter.
Bij een koprol van de auto, een fron‐
tale aanrijding of aanrijding in de zij,
schieten de rolbeugels automatisch
binnen milliseconden omhoog. Ze
worden eveneens geactiveerd in
combinatie met de frontale en zijde‐
lingse airbags.
Page 47 of 255
Sleutels, portieren en ruiten45
Let op
Geen voorwerpen plaatsen op de
rolbeugelafdekkingen achter de
hoofdsteunen.
Het controlelampje voor de airbags
v licht op, wanneer de rolbeugels ge‐
activeerd zijn.
Het systeem wordt altijd geactiveerd
of de softtop nu open- of dichtstaat.
De softtop dient niet te worden be‐
diend wanneer de rolbeugels geacti‐
veerd werden. Als de schakelaar
wordt bediend, klinkt er een ononder‐ broken waarschuwingssignaal enverschijnt er een bericht op het Driver
Information Center.
Page 48 of 255
46Stoelen, veiligheidssystemenStoelen,
veiligheidssystemenHoofdsteunen .............................. 46
Voorstoelen .................................. 48
Veiligheidsgordels .......................55
Airbagsysteem ............................. 59
Kinderveiligheidssystemen ..........65Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun
moet op gelijke hoogte zijn als de bo‐
venzijde van het hoofd. Is dit bij zeer
lange personen niet mogelijk, dan de
hoofdsteun in de hoogste stand zet‐
ten (bij zeer kleine personen de
hoofdsteun juist in de laagste stand
zetten).
Instellen
Hoofdsteunen van voorstoelen
Hoogteverstelling
Ontgrendelingsknop indrukken,
hoogte instellen, vastklikken.