GESPROKEN OPDRACHT
WERKING VAN HET
SPRAAKBEDIENINGSSYS-
TEEM
Met dit spraakbedienings-
systeem kunt u de AM- en
FM-radio, cd/dvd-speler en
een memorecorder
bedienen.
OPMERKING: Spreek zo rustig
en normaal mogelijk tegen het
Voice Interface-systeem. De moge-
lijkheid voor het Voice Interface-
systeem om opdrachten met de
stem van de gebruiker te herken-
nen kan negatief beïnvloed wor-
den als u snel spreekt of luider dan
normaal.
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag
alleen worden gebruikt als de
rijomstandigheden dit toelaten en
het gebruik in overeenstemming is
met de verkeersregels, incl. wetge-
ving betreffende het gebruik van
telefoons. Uw aandacht moet ge-
richt zijn op het veilig besturen van
de auto. Anders bestaat er een risico
op een ongeluk en ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
Wanneer u op de Voice Command-
toets
drukt, hoort u een piep-
toon. De pieptoon is het teken dat u
een opdracht kunt geven.
OPMERKING: Indien u niet bin-
nen enkele seconden een opdracht
uitspreekt, geeft het systeem u een
lijst met mogelijkheden.
Als u het systeem wilt onderbreken
terwijl de lijst met mogelijkheden
wordt weergegeven, drukt u op de
Voice Command-toets
, wacht u
tot de pieptoon heeft geklonken en
spreekt u uw opdracht in. Het drukken op de Voice Command-
toets
terwijl het systeem spreekt,
wordt "onderbreken" genoemd. Het
systeem wordt in dat geval onderbro-
ken en na de pieptoon kunt u op-
drachten toevoegen of wijzigen. Dit is
handig naarmate u de opties kent.
OPMERKING: U kunt op elk
ogenblik de woorden "Cancel"
(Annuleren), "Help", of "Main
Menu" (Hoofdmenu) inspreken.
Deze opdrachten zijn universeel en
kunnen vanuit elk menu gebruikt
worden. Alle andere opdrachten kun-
nen gebruikt worden afhankelijk van
de actieve toepassing.
Bij het gebruiken van dit systeem
moet u duidelijk en met een normaal
volume spreken.
Het systeem zal uw opdrachten het
best begrijpen als de ramen gesloten
zijn en de ventilator van de
verwarming/airconditioning in een
lage stand staat.
Als het systeem een van uw opdrach-
ten niet begrijpt, wordt u gevraagd de
opdracht te herhalen.
123
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING
Met het ATC-systeem met drie kli-maatzones voorin kunnen de be-
stuurder en de voorpassagier, even-
als de passagiers achterin, hun
eigen comfortniveau instellen.
Als de inzittenden van de auto de modus AUTO (Automatische wer-
king) kiezen, kan een comforttem-
peratuur worden ingesteld met de
toetsen voor temperatuur omhoog
en omlaag, waarna de werking van
de aanjager automatisch wordt
ingesteld.
Het systeem kan desgewenst met de hand worden bediend.
De functie SYNC verbindt de kli- maatregeling van de drie zones zo-
dat desgewenst één comfortniveau
(instellingen voor bestuurder) voor
de hele auto kan worden ingesteld.
Het ATC-systeem met drie klimaatzo-
nes handhaaft het interieurcomfort au-
tomatisch op het peil dat door de be-
stuurder en alle passagiers wordt gewenst. Het systeem regelt automa-
tisch de luchttemperatuur, het lucht-
stroomvolume, de hoeveelheid buiten-
luchtrecirculatie en de richting van de
luchtstroom. Zo wordt een comforta-
bele temperatuur gehandhaafd, zelfs
onder veranderende omstandigheden.
1. Toets airconditioning (A/C)
Druk kort op deze knop om de huidige
instelling van de airconditioning
(A/C) te wijzigen. Het indicatielampje
brandt wanneer de airco is ingescha-
keld. Door het inschakelen van deze
functie, wordt van de automatische
werking naar de handmatige modus
geschakeld.
2. Temperatuurweergave bestuur-
derszijde
Deze weergave toont de ingestelde tem-
peratuur voor de bestuurderszijde.
3. Weergave modus
Dit symbool toont de huidige ingestelde
stand (Instrumentenpaneel, Ventilatie
op twee niveaus, Vloer, Mengen).
4. Weergave regeling aanjager
Dit symbool toont de actueel inge-
stelde snelheid van de aanjager.
5. Indicatielampje Front Auto
(Voorin automatisch)
Dit lampje duidt aan dat het systeem
zich in de modus Front Auto bevindt.
6. Indicatielampje Auto (Automa-
tisch)
Dit lampje duidt aan dat het systeem
zich in de modus Auto bevindt.
7. Temperatuurweergave voorpas-
sagier
Deze weergave toont de ingestelde
temperatuur voor de voorpassagier.
8. Knop Ontdooien vóór
Druk kort op deze knop om de huidige
instelling te wijzigen. Het indicatie-
lampje brandt wanneer de functie is
ingeschakeld. Door het inschakelen
253
Automatische werking
1. Als u drukt op de knop AUTO
(Automatisch) op het ATC-paneel
voorin, worden de woorden Front
Auto (Voorin automatisch) verlicht op
het ATC-scherm voorin, samen met
twee temperaturen voor de bestuur-
der en voorpassagier. Het systeem zal
nu de toegevoerde luchthoeveelheid
automatisch regelen.
2. Vervolgens stelt u de gewenste
temperatuur in met behulp van de
draaiknoppen voor de bestuurder,
voorpassagier en passagiers achterin.
Zodra de gewenste temperatuur
wordt weergegeven, zorgt het systeem
dat deze temperatuur wordt bereikt
en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is
ingesteld, hoeft u de instellingen niet
meer te wijzigen. U ervaart het meeste
gebruiksgemak wanneer u het sys-
teem automatisch laat werken.OPMERKING:
U hoeft de temperatuurinstelling
niet te wijzigen wanneer de auto
warm of koud is. Het systeem
kiest zelf automatisch de tempe-
ratuur, de luchtdistributie en de
aanjagersnelheid om zo snel
mogelijk te voorzien in comfort.
De temperatuur kan in Engelse of in metrische eenheden weer-
gegeven worden door de door de
klant te programmeren functie
“Display Units of Measure in
(Maateenheden weergeven in)”
te selecteren. Zie: "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum
(EVIC) — door de klant te pro-
grammeren functies" in dit
hoofdstuk.
Voor optimaal comfort in de stand
AUTO blijft de aanjager tijdens een
koude start op een lage stand draaien
totdat de motor is opgewarmd. Als de
modus Ontwasemen wordt geselec-
teerd of de instelling van de aanjager-
knop voorin wordt gewijzigd, zal de
aanjager onmiddellijk worden inge-
schakeld. Handmatige bediening opheffen
Het systeem is uitgerust met een hele
reeks functies die handmatig instellen
mogelijk maken. Het symbool AUTO
op het ATC-scherm voorin gaat uit als
u het systeem handmatig bedient.
OPMERKING: Als het systeem
niet in de automatische modus
werkt, worden mist, nevel of ijs op
de voorruit niet automatisch gede-
tecteerd. De ontdooistand moet
handmatig worden geselecteerd
om de voorruit en zijramen te ont-
dooien.
Airconditioning (A/C)
Met de knop voor de A/C (airconditi-
oning) kan de gebruiker het aircondi-
tioningsysteem handmatig in- of uit-
schakelen. In de A/C-stand en met de
automatische temperatuurregeling
ingesteld op een lage temperatuur,
stroomt gedroogde lucht uit de uit-
blaasopeningen. Wanneer de stand
Economy (spaarstand) gewenst is,
drukt u op de A/C-knop om de A/C-
functie in het ATC-scherm uit te scha-
kelen, en het aircosysteem uit te scha-
kelen.
255
Wanneer de bedieningselementen
achterin door het systeem voorin zijn
vergrendeld, brandt het symbool
"Temperatuur achterin vergrendeld"
op de temperatuurregelknop en alle
instellingen via de dakconsole worden
genegeerd.
Regelknop luchtverdeling achterin
Auto
Het achtersysteem handhaaft auto-
matisch de correcte luchtdistributie
en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via
de ventilatieroosters in de dak-
bekleding. U kunt deze roosters afzon-
derlijk verstellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. Als de lamellen van de
roosters naar één kant worden gezet,
wordt de luchtstroom onderbroken.
Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen
via de dakventilatieroosters en
de vloerroosters. OPMERKING: Bij veel tempera-
tuurinstellingen is de tweeledige
ventilatiestand bedoeld om koe-
lere lucht toe te voeren via de dak-
ventilatieroosters en warmere
lucht via de vloerroosters.
Vloerstand
Lucht stroomt uit de lucht-
roosters in de vloer.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht rook, onpret- tige luchtjes of veel vocht
bevat, of wanneer een snelle
koeling gewenst is, kunt u
de binnenlucht laten circu-
leren door op de recirculatieknop te
drukken. De recirculatiestand mag
slechts tijdelijk worden gebruikt.
Wanneer deze knop is ingedrukt,
brandt de LED voor recirculatie.
Druk de toets nogmaals in om de LED
van de recirculatiestand uit te schake-
len en buitenlucht binnen te laten. OPMERKING: Bij koud weer
kunnen de ruiten, bij gebruik van
de recirculatiestand, sneller be-
slaan. In de modus Ontwasemen
mag de recirculatiestand niet wor-
den gebruikt om de ramen sneller
vrij te maken. De recirculatie
wordt automatisch uitgeschakeld
als deze stand wordt gekozen.
RIJDEN IN DE ZOMER
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg de paragraaf
"Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof.
RIJDEN IN DE WINTER
Voor de best mogelijke verwarming en
ontwaseming moet u zorgen dat het
koelsysteem van de motor naar beho-
ren werkt en de juiste hoeveelheid,
259
soort en concentratie koelvloeistof
wordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen koelvloeistof. Het
gebruik van de circulatiefunctie tij-
dens de wintermaanden is af te raden,
daardoor kunnen de ruiten gemakke-
lijk beslaan.
STALLING
Voordat u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet gebruikt (bijv.
bij vakantie), laat u het aircosysteem
bij stationair toerental ca. vijf minu-
ten lang draaien in de buitenlucht bij
een hoge aanjagersnelheid. Zo wordt
het systeem voldoende gesmeerd en
wordt de kans op schade aan de air-
cocompressor tot een minimum be-
perkt wanneer u het systeem weer
start.
RUITONTWASEMING
Bij zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. Om
de autoruiten schoon te maken, kiest
u de stand Ontwaseming of Gemengden verhoogt de snelheid van de aanja-
ger voorin. Gebruik de recirculatie-
stand niet langdurig zonder ingescha-
kelde airconditioning, omdat dan de
ruiten kunnen beslaan.
LUCHTINLAAT
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen, kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
AIRCOLUCHTFILTER
Bij voertuigen met automatische tem-
peratuurregeling (ATC) wordt het
stof en stuifmeel in de buitenlucht
uitgefilterd. Raadpleeg "Airconditio-
ning" in "Onderhoud van uw auto"
voor aanwijzingen over het vervangen
van het filter.
AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
260
Koelsysteem
Doe het volgende om het risico op
oververhitting van de motor of de ver-
snellingsbak te beperken:
Rijden in stadsverkeer
Als u kort moet stilstaan, zet dan de
schakelhendel in NEUTRAL en ver-
hoog het stationair toerental.
Rijden op de grote weg
Minder snelheid.
Airconditioning
Schakel deze tijdelijk uit.Bevestigingspunten trekhaak
Uw auto vergt extra uitrusting om
veilig en efficiënt een aanhanger te
kunnen trekken. De trekhaak moet
aan uw auto worden bevestigd met
behulp van de speciale bevestigings-
punten aan het autochassis. In de vol-
gende afbeelding ziet u de correcte
bevestigingspunten. Ook andere uit-
rusting, zoals aanhangerstabilisato-
ren, hulpremmen, gewichtverdeelsys-
temen en extra brede spiegels, is
mogelijk verplicht of wordt aanbevo-
len.
Bevestigingspunten voor trek-
haak en overhanglengte
Grand Voyager
A N.v.t.
B 441,72 mm
C 568,61 mm
D 763,62 mm
E (max. over-
hanglengte) 1185,40 mm
F 670,20 mm
325
7
ONDERHOUD VAN UW AUTO
MOTORCOMPARTIMENT — 3,6-LITERBENZINE .............................. .349
MOTORCOMPARTIMENT — 2,8L DIESEL . . . . .350
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II .......351
VERVANGENDE ONDERDELEN .............351
ONDERHOUDSPROCEDURES ...............351
MOTOROLIE ......................... .352
MOTOROLIEFILTER ................... .354
LUCHTFILTER ....................... .354
ACTIEVE REGENERATIESTRATEGIE – 2,8L DIESELMOTOR ....................... .354
UITLAATSYSTEEM .................... .354
ONDERHOUDSVRIJE ACCU ..............356
ONDERHOUD VAN DE AIRCONDITIONING . .356
SMEREN VAN CARROSSERIEDELEN .......358
RUITENWISSERBLADEN ................359
KOELSYSTEEM ...................... .360
REMMEN ............................ .364
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK ......366
VERZORGING VAN DE AUTO EN BESCHERMING TEGEN ROEST ............367
347
Houd rekening met het volgende om
mogelijke schade aan de katalysator
tot een minimum te beperken:
U mag nooit de motor uitzetten ofhet contact afzetten terwijl de ver-
snellingsbak is ingeschakeld en de
auto rijdt.
Probeer de auto niet te starten door deze te duwen of te slepen.
Laat de motor niet stationair draaien als een of meerdere bougies
zijn losgekoppeld of verwijderd,
bijvoorbeeld tijdens diagnosetests,
of gedurende langere perioden
waarbij de motor zeer onregelmatig
stationair draait of sprake is van
afwijkende bedrijfsomstandighe-
den.
ONDERHOUDSVRIJE ACCU
De bovenzijde van de onderhoudsvrije
accu is permanent afgesloten. U hoeft
nooit water bij te vullen of onder-
houdswerkzaamheden te laten uit-
voeren.
WAARSCHUWING!
Accuvloeistof is een gevaarlijkecorrosieve vloeistof die brand-
wonden of zelfs blindheid kan
veroorzaken. Zorg dat uw ogen,
huid en kleding niet in aanraking
komen accuvloeistof. Leun niet
over de accu wanneer u de klem-
men aansluit. Wanneer accuzuur
in uw ogen of op uw huid spat,
spoel dan onmiddellijk met een
ruime hoeveelheid water.
Accugas is brandbaar en explo- sief. Houd open vuur of vonken
daarom altijd uit de buurt van de
accu. Gebruik geen hulpaccu of
andere acculader van meer dan
12 volt. Zorg dat de kabelklem-
men elkaar niet raken.
Accupolen, accuklemmen en toe- behoren bevatten lood en lood-
houdende stoffen. Was uw han-
den nadat u hiermee in aanraking
bent gekomen.
LET OP!
Let er bij het aansluiten van deaccukabels op dat de pluskabel
op de pluspool en de minkabel op
de minpool aangesloten worden.
De accupolen zijn gemarkeerd
met plus (+) en min (-) op de
accubehuizing. De kabelklem-
men moeten stevig op de aan-
sluitpolen zitten en mogen geen
corrosie vertonen.
Wanneer u een snellader gebruikt terwijl de accu nog in de auto
aanwezig is, koppel dan beide ac-
cukabels in de auto los voordat u
de lader op de accu aansluit. Ge-
bruik een snellader nooit als
starthulp.
ONDERHOUD VAN DE
AIRCONDITIONING
Voor optimale prestaties kunt u het
aircosysteem het best laten controle-
ren door een erkende dealer aan het
begin van het zomerseizoen. Bij deze
onderhoudsbeurt moeten ook de con-
densorribben worden gereinigd en
moeten de systeemprestaties worden
356