Onderhoud van het airbagsysteem
WAARSCHUWING!
Wijzigingen aan onderdelen vanhet airbagsysteem kunnen tot ge-
volg hebben dat het systeem bij
een aanrijding niet functioneert.
U kunt letsel oplopen doordat de
airbag niet werkt en u niet be-
schermt. Breng geen wijzigingen
aan de onderdelen of bedrading
aan en plak nooit badges of stic-
kers op het afdekpaneel op het
stuur of aan de rechterbovenzijde
van het instrumentenpaneel.
Breng geen wijzigingen aan in de
voorbumper of de carrosserie-
structuur en monteer geen treden
of treeplanken.
Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het airbagsysteem te repare-
ren. Waarschuw iedereen die aan
uw auto werkt dat de auto is uit-
gerust met een airbagsysteem.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Probeer geen onderdelen van hetairbagsysteem te wijzigen. De air-
bag kan per ongeluk worden op-
geblazen of werkt mogelijk niet
goed meer als deze is gewijzigd.
Breng de auto naar een erkende
dealer voor onderhoud aan het
airbagsysteem. Breng de auto
naar een erkende dealer als on-
derhoud nodig is aan de auto-
stoel, waaronder het afdekpaneel
en het kussen (ook voor het ver-
wijderen of losdraaien/
aantrekken van stoelbouten). Er
mogen uitsluitend door de fabri-
kant goedgekeurde stoelaccessoi-
res worden gebruikt. Neem con-
tact op met een erkende dealer als
het airbagsysteem moet worden
aangepast aan personen met een
handicap.
(Vervolgd)
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
De airbags moeten bedrijfs-
klaar zijn om u bij een aan-
rijding te beschermen. Het
waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem controleert de in-
terne circuits en de bedrading van de
elektrische componenten van het air-
bagsysteem. Het airbagsysteem is on-
derhoudsvrij. Laat het systeem echter
onmiddellijk controleren door een er-
kende dealer als zich het volgende
voordoet.
Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat niet vier tot
acht seconden branden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in
de stand ON/RUN hebt gezet.
Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden na de
periode van vier tot acht seconden.
Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat af en toe bran-
den of blijft branden tijdens het
rijden.
51
OPMERKING: Als de snelheids-
meter, toerenteller of andere me-
ters voor motorfuncties niet wer-
ken, is het mogelijk dat ook de
controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden niet werkt.
De airbags zijn dan mogelijk niet
gereed om u te beschermen. Con-
troleer onmiddellijk de zekering-
houder op doorgeslagen zekerin-
gen. Raadpleeg "Zekeringen" in
het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor de juiste airbagzeke-
ringen. Laat uw erkende dealer
controleren of de zekering nog
goed is.
EVENT DATA RECODER
(EDR)
Deze auto is uitgerust met een Event
Data Recoder (EDR). De belangrijk-
ste taak van de EDR is het registreren
van gegevens die duidelijk maken hoe
een voertuigsysteem zich heeft gedra-
gen bij aanrijdingen of bijna-
aanrijdingen, zoals de activering vanairbags of een botsing tegen een ob-
stakel. De EDR is ontworpen om kort-
stondig, meestal 30 seconden of kor-
ter, gegevens te registreren die
verband houden met de dynamiek en
veiligheidssystemen van de auto. De
EDR in deze auto is ontworpen om
gegevens te registreren die onder meer
antwoord geven op de volgende vra-
gen:
Hoe hebben diverse systemen in uw
auto zich gedragen?
Waren de veiligheidsgordels van de
bestuurder en passagier vastgegespt?
Hoe ver (indien van toepassing) trapte de bestuurder het gas- en/of
rempedaal in?
Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen aan
een beter inzicht in de omstandighe-
den waaronder botsingen en letsel
ontstaan. OPMERKING: De EDR-gegevens
worden uitsluitend bij werkelijke
ongevalsituaties. Onder normale
rijomstandigheden registreert de
EDR geen gegevens en er worden
geen persoonlijke gegevens, zoals
naam, geslacht, leeftijd en onge-
vallocatie geregistreerd. Het is
echter wel mogelijk dat anderen,
bijvoorbeeld de politie, de EDR-
gegevens combineren met de per-
soonsgegevens die standaard wor-
den opgevraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregis-
treerde EDR-gegevens is toegang tot
de auto of de EDR en speciale appa-
ratuur nodig. Naast de fabrikant van
de auto kunnen ook anderen die over
deze speciale apparatuur beschikken,
zoals de politie, de EDR-gegevens le-
zen indien zij toegang hebben tot de
auto of de EDR.
52
KINDERZITJES
Iedereen in uw auto moet altijd een
veiligheidsgordel dragen, ook baby's
en kinderen.
Kinderen van 12 jaar en jonger moe-
ten altijd goed vastgegespt op de ach-
terbank zitten. Statistieken tonen aan
dat kinderen beter beschermd zijn
wanneer ze op de achterbank zijn
vastgegespt en niet op de voorstoelen.
WAARSCHUWING!
“Zeer gevaarlijk! Plaats nooit eenkinderzitje tegen de rijrichting in
op een stoel die is beveiligd door
een frontairbag!” Lees ook de in-
formatiestickers op de zonneklep
en het portiersluitvlak.
Bij een aanrijding kan een niet- vastgegespt kind of zelfs een baby
als een projectiel naar voren wor-
den geslingerd. Bij een aanrijding
kan zo veel kracht nodig zijn om
een baby op uw schoot te houden
dat u het kind onmogelijk kunt
vasthouden, hoe sterk u ook bent.
De baby en andere inzittenden
kunnen zo ernstig gewond raken.
Voor elk kind in uw auto moet u
het bijbehorende kinderzitje ge-
bruiken, overeenkomend met de
grootte van het kind. Er zijn verschillende typen kinderzit-
jes in verschillende maten verkrijg-
baar, van zitjes voor baby’s tot oudere
kinderen die bijna groot genoeg zijn
om een veiligheidsgordel voor volwas-
senen te dragen. Lees altijd de hand-
leiding van het kinderzitje om te con-
troleren of het geschikt is voor het
kind. Gebruik het juiste kinderzitje
voor het kind.
53
Baby- en kinderzitjes
Veiligheidsdeskundigen raden aan
kinderen tot twee jaar, of totdat ze de
lengte- of gewichtslimiet van het kin-
derzitje hebben bereikt, tegen de rij-
richting in te vervoeren in de auto. Er
kunnen twee soorten kinderzitjes te-
gen de rijrichting in worden geplaatst:
babyzitjes en aanpasbare kinderzit-
jes.
Het babyzitje mag u uitsluitend tegen
de rijrichting in de auto plaatsen. Dit
wordt aanbevolen voor kinderen vanaf
hun geboorte totdat ze de lengte- of
gewichtslimiet van het babyzitje heb-
ben bereikt. Aanpasbare kinderzitjes
kunnen ofwel tegen de rijrichting in of
in de rijrichting worden gebruikt in de
auto. Aanpasbare kinderzitjes hebben
meestal een hogere gewichtslimiet te-
gen de rijrichting in dan babyzitjes en
kunnen daarom tegen de rijrichting in
worden gebruikt voor kinderen die hun
babyzitje zijn ontgroeid maar nog geen
twee jaar zijn. Kinderen moeten tegen
de rijrichting in worden vervoerd in de
auto, totdat ze het toegestane maximale
gewicht of lengte voor het aanpasbare
kinderzitje bereikt hebben.
WAARSCHUWING!
Plaats nooit een kinderzitje tegende rijrichting in voor een airbag.
Als de geavanceerde frontairbag
aan de passagierszijde wordt op-
geblazen, kan een kind van 12 of
jonger, maar ook een kind in een
kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel op-
lopen.
Gebruik in een auto met een ach- terbank alleen tegen de rijrichting
in geplaatste kinderzitjes.
Oudere kinderen en kinderzitjes
Kinderen die twee jaar zijn of het tegen
de rijrichting in geplaatste aanpasbare
kinderzitje zijn ontgroeid, kunnen in de
rijrichting in de auto rijden. In de rij-
richting geplaatste kinderzitjes en aan-
pasbare kinderzitjes die in de rijrich-
ting zijn geplaatst, zijn bedoeld voor
kinderen die ouder zijn dan twee jaar of
zwaarder of langer zijn dan de
gewichts- of lengtelimiet van het tegen
de rijrichting in geplaatste aanpasbare
kinderzitje. Kinderen moeten zo lang
mogelijk in een in de rijrichting ge-
plaatst kinderzitje met gordel worden vervoerd totdat ze het toegestane maxi-
male gewicht of lengte voor het kinder-
zitje hebben bereikt.
Kinderen die zwaarder of langer zijn
dan de limiet voor het in de rijrichting
geplaatste kinderzitje, moeten een zit-
verhoger gebruiken totdat de veilig-
heidsgordels goed passen. Als het kind
met de rug tegen de rugleuning op de
zitting zit en de knieën niet kan buigen
om de benen te laten afhangen, moet
het kind een zitverhoger gebruiken. Het
kind en de zitverhoger worden in de
auto vastgezet met behulp van de vei-
ligheidsgordel.WAARSCHUWING!
Kinder- of babyzitjes verliezen
hun werking wanneer ze onjuist
zijn aangebracht. Het kan los-
schieten bij een aanrijding. Het
kind kan daardoor ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Volg
daarom bij het aanbrengen van
een kinderzitje nauwgezet de
aanwijzingen van de fabrikant.
(Vervolgd)
55
1 — Afdekking A — Haak vanbevestigings-
band
3 — Bevesti-
gingsband B — Ankerpunt
voor bevesti-
gingsband
4. Bevestig de haak van de bevesti-
gingsband van het kinderzitje vast
aan het bovenste ankerpunt zoals
weergegeven in de afbeelding. 5. Trek de bevestigingsband strak
volgens de aanwijzingen van de fabri-
kant van het kinderzitje.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als
een frontairbag wordt opgeblazen.
Een niet-aangelijnd huisdier kan bij
een noodstop of aanrijding als een
projectiel door de auto worden geslin-
gerd en letsel oplopen of een passagier
verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerij-
den op de achterbank of in een speci-
ale reismand die is bevestigd met de
veiligheidsgordels.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbren-
ging en as) van uw auto vereisen geen
lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de
eerste 100 km kunt u het beste een
snelheid tot 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt,
draagt nu en dan kort accelereren met
plankgas, binnen de grenzen van de
geldende verkeersregels, bij aan een
goed inrijdproces. Accelereren met
plankgas in een lage versnelling kan
schadelijk zijn en moet worden ver-
meden.
De motorolie die in de fabriek in de
motor is aangebracht, is een energie-
besparend smeermiddel van een hoge
kwaliteit. Houd bij het verversen van
de olie rekening met de het te ver-
wachten klimaat waarin de auto
wordt gebruikt. Raadpleeg de para-
graaf "Onderhoudsprocedures" in het
hoofdstuk "Onderhoud van uw auto"
voor de aanbevolen viscositeit en
kwaliteitsklassen. GEBRUIK NOOIT
NIET-REINIGENDE OF ONVER-
MENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor verbruikt tijdens
de eerste paar duizend kilometers mo-
gelijk iets meer olie. Dat is bij het
inrijden normaal en duidt niet op een
probleem.
Laagste stand verstelbare hoofdsteun
Vastmaken van de bevestigingsband
67
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Als u in een geparkeerde automoet zitten met een draaiende
motor, stel dan de verwarming of
de koeling zodanig af dat er bui-
tenlucht in de auto wordt aange-
zogen. Zet de aanjager op een
hoog toerental.
De beste bescherming tegen koolmo-
noxidevergiftiging is een goed onder-
houden uitlaatsysteem.
Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid
is veranderd, uitlaatgassen in de auto
ruikt of als de onder- of achterzijde
van de auto is beschadigd, is er moge-
lijk sprake van lekkage in het uitlaat-
systeem. Laat een vakbekwame mon-
teur het volledige uitlaatsysteem en de
naburige carrosseriedelen controleren
op breuk, schade, slijtage of verplaat-
singen. Open naden of losse verbin-
dingen kunnen ertoe leiden dat uit-
laatgassen binnendringen in het
interieur. Laat het uitlaatsysteem ook
altijd controleren wanneer de auto op
een hefbrug wordt gezet voor het ver-
versen van smeervet of olie. Laat in-
dien nodig onderdelen vervangen.
AANBEVOLEN
VEILIGHEIDSCONTROLES
IN DE AUTO
Veiligheidsgordels
Controleer de veiligheidsgordels van
tijd tot tijd op scheuren, rafels en losse
delen. Laat beschadigde onderdelen
onmiddellijk vervangen. Probeer niet
zelf de gordels aan te passen of uit
elkaar te halen.
De gordelsystemen voorin moeten na
een aanrijding worden vervangen.
Gordelsystemen achterin moeten na
een aanrijding direct worden vervan-
gen als ze zijn beschadigd (oprolme-
chanisme verbogen, scheuren in de
gordel, enz.). Wanneer er ook maar
enige twijfel bestaat over de toestand
van de gordels of de oprolmechanis-
men, laat de gordel dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje moet ter con-
trole vier tot acht seconden
branden nadat u de con-
tactschakelaar de eerste keer in de stand ON hebt gezet. Be-
zoek uw erkende als het lampje tij-
dens het starten niet gaat branden.
Als het blijft branden, knippert, of
oplicht tijdens het rijden, moet u het
systeem laten controleren door een
erkende.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ont-
dooistand te selecteren en de aanjager
in een hoge stand te zetten. U moet nu
de lucht kunnen voelen die langs de
voorruit geblazen wordt. Bezoek uw
erkende dealer als de ontdooi-
inrichting niet werkt.
Veiligheidsinformatie over
vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die
overeenkomen met de afmetingen van
de voetruimte van uw auto. U mag
alleen vloermatten gebruiken die het
gebied rondom de pedalen vrijlaten
en stevig vastzitten, zodat de matten
niet kunnen verschuiven, de beweging
van de pedalen kunnen belemmeren
of de veilige besturing van uw auto op
een andere manier kunnen hinderen.
69
13. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemHet lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover.
14. Waarschuwingslampje voor het
remsysteem
Dit lampje geeft verschil-
lende functies van het rem-
systeem aan, zoals het rem-
vloeistofpeil en het
aantrekken van de handrem. Als het
waarschuwingslampje voor het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat
de handrem is aangetrokken, het vloei-
stofpeil in het remvloeistofreservoir te laag is of dat zich een probleem voor-
doet in het reservoir van het ABS-
systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer
de handrem niet is aangetrokken en
het remvloeistofpeil in het reservoir
van de hoofdremcilinder zich ter
hoogte van het Full-merkteken be-
vindt, kan er sprake zijn van een sto-
ring in het hydraulische remcircuit of
is er een probleem met de rembe-
krachtiging gedetecteerd door het
ABS-systeem / elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP). In dat geval
blijft het lampje branden tot de oor-
zaak is verholpen. Als het probleem
verband houdt met de rembekrachti-
ging, zal de ABS-pomp actief zijn tij-
dens het remmen en voelt u mogelijk
een trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits
zorgen voor reserve-remvermogen als
ergens een storing optreedt in het hy-
draulisch systeem. Als er in één helft
van het dubbele remsysteem sprake is
van lekkage, geeft het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem dit
aan; het lampje gaat branden wan-
neer het remvloeistofpeil in de hoofd-
remcilinder is gedaald tot onder een
bepaald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oor-
zaak is verholpen.
OPMERKING: Het lampje kan
bij het nemen van een scherpe
bocht even knipperen, doordat
dan het vloeistofpeil verandert.
Breng de auto naar de dealer voor
onderhoud en laat het remvloei-
stofpeil controleren.
Als een storing van het remsysteem
wordt aangegeven, laat de auto dan
onmiddellijk repareren.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode
waarschuwingslampje voor het
remsysteem brandt, is gevaarlijk.
Een deel van het remsysteem is mo-
gelijk defect. De remweg wordt dan
langer. U kunt een aanrijding ver-
oorzaken. Laat de auto onmiddel-
lijk controleren.
189
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Als een algemene-beveiligingszekering voor de vei-
ligheidssystemen (airbagsysteem,
remsysteem), vermogenseen-
heidssystemen (motorsysteem,
versnellingsbaksysteem) of het
besturingssysteem doorbrandt,
dient u contact op te nemen met
een erkende dealer.
STROOMVERDEELKAST
De geïntegreerde voedingsmodule be-
vindt zich in het motorcompartiment.
Deze module bestaat uit zekeringen
en relais.
LET OP!
Let erop dat de kap van de geïn-tegreerde voedingsmodule tijdens
het aanbrengen in de juiste stand
wordt geplaatst en volledig wordt
vergrendeld. Als dit wordt nage-
laten, kan er water in de geïnte-
greerde voedingsmodule komen,
waardoor mogelijk storing in het
elektrische systeem optreedt.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Vervang zekeringen uitsluitenddoor exemplaren met dezelfde
ampèrewaarde. Wanneer u een
zekering vervangt door een zeke-
ring met een hogere ampère-
waarde, kan het elektrische sys-
teem gevaarlijk overbelast raken.
Als nieuwe zekeringen met de
juiste ampèrewaarde meteen
doorbranden, is er een defect in
het circuit dat gerepareerd moet
worden.
Geïntegreerde voedingsmodule
336