
2
  Inhoud 
2.  TECHNISCHE 
GEGEVENS 60-684.  ERGONOMIE en 
COMFORT 96-113
Afmetingen 60
Motoren 66
Gewichten 68 Exterieur 4
Openen 5
Cockpit 6
Laadruimte 8
Voorzieningen achter  10
Comfort 11
Zicht 13
Ventilatie 14
Controle tijdens 
het rijden  15
Veiligheid voor de 
inzittenden 16
Rijden 17
Starten 19
Eco-rijden 20
  IN EEN 
OOGOPSLAG 4-21
Voorstoelen 96
Wegklapbare 
passagiersstoel 98
Achterbank 99
Ontdooien 
en ontwasemen  103
Airconditioning 104
Voorzieningen voorin  107Voorzieningen 
laadruimte 109
Indeling 
achtercompartiment 111
Interieurverlichting - 
plafonniers 113
3.  TECHNOLOGIE aan BOORD 69-95
Boordcomputer / 
Confi guratie - 
Persoonlijke 
instellingen 69
Parkeerhulp achter  73
Autoradio 74
Stuurkolomschakelaars 75Bluetooth handsfree 
systeem 78
1.  VOORDAT u GAAT RIJDEN 22-59
Instrumentenpanelen 22
Verklikkerlampjes 23
Brandstofniveaumeter 30Koelvloeistoftemperatuur 30Onderhoudsindicator en 
waarschuwingslampje 
motorolie 31
Afstandsbediening 32
Sleutel 34
Alarm 36
Openen 37
Sluiten 40
Lichtschakelaar 42
Ruitenwisserschakelaar 44Snelheidsregelaar 45
Vaste 
snelheidsbegrenzer 46
Spiegels 47
Ruitbediening 48
Stuurwiel verstellen  49
Handgeschakelde 
versnellingsbak 49
Elektronisch gestuurde 
versnellingsbak 51
Hill holder  55
Stop & Start-systeem  56 

 4
 
In een oogopslag 
 
EXTERIEUR  
 
 
Imperiaal en allesdragers 
  Aan beide zijden van het dak zijn 
bevestigingspunten aanwezig om de imperiaal 
of de dwarsdragers te bevestigen.  
   
180° openen van de achterdeuren 
  Als de auto is ontgrendeld kunnen de 
achterdeuren tot een hoek van 180° 
worden geopend om het uit- en inladen te 
vereenvoudigen.      
Parkeerhulp achter 
  Als de achteruitversnelling is ingeschakeld, 
waarschuwt dit systeem u met een 
geluidssignaal voor obstakels achter de auto.  
 
   
Stop & Start-systeem 
  Dit systeem zet de motor tijdelijk af als de auto stilstaat 
(verkeerslicht, fi le, andere omstandigheden, ...). De motor wordt 
automatisch weer gestart als u weg wilt rijden. Het Stop & Start-
systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot 
van schadelijke stoffen en biedt u het comfort van totale stilte als 
de auto stilstaat.     139
  56  73
  38 

 15
IN EEN OOGOPSLAG
 
In een oogopslag 
 
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN 
 
 
Instrumentenpaneel   
Rij drukschakelaars 
 
 
 
A. 
  Als het contact wordt aangezet, geeft 
de wijzer de resterende hoeveelheid 
brandstof aan.  
  Bij draaiende motor gaat het bijbehorende 
waarschuwingslampje uit. Als het blijft 
branden, is het minimumniveau van de 
brandstofvoorraad bereikt. 
   
B. 
  Als het contact wordt aangezet, geeft de 
wijzer de koelvloeistoftemperatuur aan.  
  Bij draaiende motor gaat het bijbehorende 
waarschuwingslampje uit. 
   
C. 
  Als het contact wordt aangezet, blijft het 
waarschuwingslampje motorolieniveau niet 
branden.  
  Ga indien nodig tanken of vul koelvloeistof of 
olie bij.     
 
A. 
  Intelligent Traction Control.   
   
 
1. 
  Als het contact wordt aangezet, gaan 
de oranje en rode verklikker- en 
waarschuwingslampjes branden. 
   
2. 
  Bij draaiende motor moeten deze lampjes 
weer uitgaan.  
  Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er 
lampjes blijven branden.  
 
 
Verklikker- en waarschuwingslampjes 
 of  
 Antislipregeling (ASR). 
   
B. 
  Stop & Start-systeem. 
   
C. 
 Alarmknipperlichten. 
   
D. 
  Achterruit- en buitenspiegelverwarming. 
   
E. 
  Vergrendeling /Ontgrendeling laadruimte 
(bedrijfswagen).  
 
  30  23  11 8
  11 6
  56
  11 4
  103
  40 

 18
 
In een oogopslag 
 
RIJDEN 
 
 
Stop & Start-systeem 
 
 
 
-   auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak; 
 zet, terwijl de auto 
stilstaat, de versnellingspook in de 
neutraalstand en laat het koppelingspedaal 
los, 
   
-   auto met een 
  elektronisch 
  gestuurde 
 
  versnellingsbak; 
 houd, terwijl de auto 
stilstaat, het rempedaal ingetrapt of zet de 
selectiehendel in de stand  N 
.      
Overgang naar de STOP-stand van de motor 
  Het controlelampje  "S" 
 op het 
instrumentenpaneel gaat branden en 
de motor wordt afgezet: 
  Onder bepaalde bijzondere omstandigheden 
kan het voorkomen dat de motor niet overgaat 
in de STOP-stand. In dat geval wordt een 
melding weergegeven op het display van het 
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje 
  "S" 
 enkele seconden knipperen om vervolgens 
te doven. 
  Om te voorkomen dat de motor te vaak 
wordt afgezet als u langzaam rijdt, 
wordt de motor uitsluitend automatisch 
afgezet als de wagensnelheid hoger 
dan ongeveer 10 km/h is geweest.     
Overgang naar de START-stand van de motor 
  Het controlelampje  "S" 
 dooft en de 
motor wordt gestart: 
   
 
-   auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak; 
 trap het koppelingspedaal in, 
 
 
-   auto met een 
  elektronisch 
  gestuurde 
 
  versnellingsbak; 
 
   
 
● 
  laat het rempedaal los terwijl de 
selectiehendel in de stand  A 
 of  M 
 staat, 
   
● 
  of laat het rempedaal los terwijl de 
selectiehendel in de stand  N 
 staat en zet 
de hendel vervolgens in de stand  A 
 of  M 
, 
   
● 
  of schakel de achteruitversnelling in.  
 
  Onder bepaalde bijzondere omstandigheden 
kan de motor automatisch overgaan in 
de START-stand. In dat geval wordt een 
melding weergegeven op het display van het 
instrumentenpaneel en gaat het controlelamje 
  "S" 
 enkele seconden knipperen om vervolgens 
te doven.    U kunt het systeem op elk gewenst moment 
uitschakelen door op de toets  "S - OFF" 
 te 
drukken; het controlelampje van de toets gaat 
branden en er wordt een melding weergegeven 
op het display van het instrumentenpaneel. 
  Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld 
als de motor met de sleutel wordt gestart. 
   
Uitschakelen / Inschakelen 
  Zet altijd het contact met de sleutel 
af als u brandstof gaat tanken, 
handelingen onder de motorkap gaat 
uitvoeren of als u de auto verlaat.  
 
  56  57  58 

 19
IN EEN OOGOPSLAG
 
In een oogopslag 
   
 
1. 
 Stand  STOP 
 - Uit. 
   
2. 
 Stand  MAR 
 - Contact aan. 
   
3. 
 Stand  AV V 
 - Starten.  
 
 
Contactslot 
 
STARTEN 
 
Hang geen zware voorwerpen aan 
de sleutel; hierdoor wordt er druk 
uitgeoefend op het contactslot, wat 
storingen kan veroorzaken.  
 
RIJDEN 
 
 
Snelheidsregelaar 
 
 
 
1. 
  Selecteren/deactiveren van de 
snelheidsregelaar. 
   
2. 
  Verlagen van de ingestelde snelheid. 
   
3. 
  Instellen van een snelheid / Verhogen van 
de ingestelde snelheid. 
   
4. 
 Snelheidsregeling onderbreken/hervatten.  
  Het instellen van een snelheid en het activeren 
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij 
een wagensnelheid hoger dan 30 km/h en met 
minimaal de tweede versnelling ingeschakeld.    
Weergave op het instrumentenpaneel 
  Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, 
verschijnen de instellingen van het systeem op 
het instrumentenpaneel. 
   
Snelheidsregelaar 
 
 
 
  45  35 

 22
Cockpit
 
INSTRUMENTENPANELEN 
 
 
 
1. 
 Kilometer-/mijlenteller. 
   
2. 
 Display. 
   
3. 
 Brandstofniveaumeter. 
   
4. 
 Koelvloeistoftemperatuur. 
   
5. 
 Toerenteller.  
 
 
Instrumentenpaneel met display niveau 1    
Instrumentenpaneel met display niveau 2  
   
Display niveau 1 instrumentenpaneel 
 
 
 
-  Tijd. 
   
-   Afgelegde afstand in km/mijl. 
   
-   Boordcomputer: actieradius, verbruik, 
gemiddelde snelheid. 
   
-   Stand van de hoogteverstelling van de 
koplampen. 
   
-   In te stellen waarschuwing te hoge 
snelheid. 
   
-  Schakelindicator. 
   
-   Stop & Start. 
   
-   Airbag aan passagierszijde AAN/UIT.  
 
 
 
Display niveau 2 instrumentenpaneel 
 
 
 
-  Tijd. 
   
-  Datum. 
   
-  Radio.    
-   Afgelegde afstand in km/mijl. 
   
-  Buitentemperatuur. 
   
-   Standen en ingeschakelde versnellingen 
elektronisch gestuurde versnellingsbak. 
   
-   Boordcomputer: actieradius, verbruik, 
gemiddelde snelheid. 
   
-   Stand van de hoogteverstelling van de 
koplampen. 
   
-   In te stellen waarschuwing te hoge 
snelheid. 
   
-   Taalkeuze van de weergave. 
   
-  Schakelindicator. 
   
-   Stop & Start. 
   
-   Airbag aan passagierszijde AAN/UIT. 
   
-   Automatische vergrendeling van de 
portieren tijdens het rijden AAN/UIT.  
  

 23
1
VOORDAT u GAAT RIJDEN
 
 
 
Cockpit  
 
 
VERKLIKKERLAMPJES 
 
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze lampjes blijven kort branden. 
Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, is 
dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies. 
 
 
Verklikkerlampje 
  
 
status    
signaleert    
Wat te doen  
     Service   brandt tijdelijk.   kleine storingen.   Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. 
  blijft branden, met 
melding op display.   ernstige storingen.   Noteer de waarschuwingsmelding en neem 
contact op met het CITROËN-netwerk of met 
een gekwalificeerde werkplaats. 
  Parkeerrem - 
  Remvloeistofniveau   brandt. 
 
dat de parkeerrem is aangetrokken 
of niet goed is vrijgezet.   Zet de parkeerrem vrij en het verklikkerlampje 
gaat uit. 
  brandt.   dat het remvloeistofniveau 
te laag is.   Vul het niveau bij met een door het CITROËN-
netwerk goedgekeurde vloeistof. 
  blijft branden, ondanks 
correct niveau. 
   
Stop de auto, zet het contact af en raadpleeg het 
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats. 
 
 
Minimum motoroliepeil   brandt.   dat het motoroliepeil te 
laag is. 
  Controleer het niveau en neem contact op met het 
CITROËN-netwerk of met een gekwalifi ceerde werkplaats. 
 
blijft branden, ondanks 
correct niveau.     
 
Stop de auto, zet het contact af en neem contact op met het 
CITROËN-netwerk of met een gekwalifi ceerde werkplaats.   
 
Koelvloeistoftemperatuur   brandt met de naald 
in het rode gebied.   een abnormale stijging van 
de koelvloeistoftemperatuur.   Stop de auto en zet het contact af, laat het 
koelsysteem afkoelen en controleer het niveau visueel. 
  op H in het rode 
gebied.   een abnormaal hoge 
koelvloeistoftemperatuur.   Rubriek 7, onderwerp "Vloeistofniveaus".  
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.  

 24
Cockpit
 
 
Verklikkerlampje 
  
 
status    
signaleert    
Wat te doen  
     Motorolie 
 
gaat tijdens het rijden 
branden, met een 
melding op het display. 
  een te lage oliedruk.  
Stop de auto, zet het contact af en neem contact op met het 
CITROËN-netwerk of met een gekwalifi ceerde werkplaats. 
 
knippert, met een 
melding op het display 
(uitsluitend 1.3 HDi 75).   dat de motorolie 
verouderd/vervuild is.   Laat de motorolie zo snel mogelijk verversen om 
motorschade te voorkomen. 
  Acculading   brandt.   een storing in het 
laadcircuit.   Controleer de accuklemmen... Rubriek 7, 
onderwerp "Accu". 
  blijft branden, 
ondanks controle. 
  een storing in het laadcircuit, 
ontstekings- of injectiesysteem.   Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. 
  Stop & Start   brandt.   een storing in het Stop & 
Start-systeem. 
  Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het 
CITROËN-netwerk of door een gekwalifi ceerde werkplaats. 
 
Detectie geopend 
portier   brandt. 
  dat een portier of 
achterdeur niet goed is 
gesloten.   Controleer of de portieren, zij- en achterdeuren 
gesloten zijn.    brandt, met een 
melding op het display. 
  Autogordel niet 
vastgemaakt   brandt en gaat daarna 
knipperen. 
  dat de bestuurder de autogordel 
niet heeft vastgemaakt.   Trek aan de gordel en steek de gesp in de 
houder. 
  brandt in combinatie met 
een geluidsignaal en blijft 
daarna branden.   dat de auto rijdt terwijl 
de autogordel van de bestuurder 
niet is vastgemaakt.   Controleer of de gordel is vastgeklikt door er aan 
te trekken. Rubriek 5, onderwerp "Autogordels". 
  knippert, met een 
geluidssignaal 
  dat de voorpassagier de 
autogordel niet heeft vastgemaakt.   Trek aan de gordel en steek de gesp in de houder.